wijze men het ook doe, hetzij door het werpen
van dobbelsteenen of door het trekken van
cyfers, of hoe dan ook. Dit kenmerkende ligt
hieriner komt tusschen de daad van den
mensch en uitslag den zyner handeling eene ope
ning. Die opening moet aangevuld. Wie zal
dat doen? De mensch zelfMaarzynmacht
schiet te kort, is ontoereikend. Want wel
werpt hij de dobbelsteenen, maar het cijfer
dat boven komen zal kan hij niet bepalen,
't Is wel de hand van den mensch die 'tlot
uit de bus haalt, maar't verband tusschen dien
greep en het cijfer dat hy trekt wordt niet
door den mensch gelegd. En als deze klove
alleen door een hoogere macht kan overbrugd,
wie is dan deze hoogere macht Nu een van
beide: wy hebben hier met God te doen en
erkennen dan zyne Goddelyke Voorzienigheid,
of wy laten deze opening aanvullen door de
fortuin of door het toeval. Dit laatste stand
punt kan alleen ingenomen worden door den
heiden en den ongeloovige, nooit door een chris
ten. Wie als christen de zaak zyns levens uit
eigen handen geeft kan haar aan niemand
anders toebetrouwen dan aan Zijnen Vader die
in de hemelen is. Dan evenwel zal heiligen
eerbied voor God ons weerhouden om uit winst
bejag telkens zijn God om hulp en bestiering
te vragen.
In ydele zaken het lot te gebruiken is alzoo
niets minder dan misbruik maken van de leer
der Goddelijke Voorzienigheid, 't Is zonde wel
niet tegen de letter, maar tegen den geest van
het derde gebod, 't Is geveinsdheid, misbruik
van Gods Naam. Geveinsdheid want het
lot is een middel om den wil Gods te weten.
Wij gebruiken 't, vragen niet rechtstreeks
tusschenkomst van een ander, maar begeeren
die ook niet van God. En toch nemen wij
door het lot de hbuding aan alsof wij de uit
komst in zijne hand leggen. Zulk eene hui
chelachtige handeling tegenover den Almach
tige is weerzinwekkend, verdient onze diepste
afkeuring.
Misbruik van 's Heeren Naam. Heel anders
dan de ruwe vloeker en spotter, die al bul
derend Godes Naam onteert, of met innig ver
maak den Heilige hoont, maar als den verra
der, die onder schyn van vriendschap met den
vyand heult. En nu is alle verraad schandelijk,
doch dubbel schandelijk en laag is het, waar
het gepleegd wordt tegenover een vriend en
broeder, tegenover den metgezel met wien wij
aan tafel aten, met wien wij als vertrouwden
één weg gingen, tegenover eigen vader of vorst.
En zulk verraad plegen wy nu by het ydel
loten. Verraad tegen God, die in zyn bijzondere
openbaring ons zyn wil heeft bekend gemaakt
verraad tegenover Hem in wiens nabijheid wy
kwamen toen wij erkenden zelf den uitslag
van het lot niet te kunnen bepalen. Maar
ter elfder ure liept gy heimelyk over naar den
vyand om bij hem hulp te zoeken. Weet gy
een ander woord voor deze misdaad, dan het
schrikkelijke verraad
Ook nu weer zal menigeen, naar ik vertrouw,
terug schrikken voor zyn eigen daden. Want
verraad te plegen aan des Heeren heiligen
Naam was toch ganschelijk hunne bedoeling
niet. Zeer wel mogelijk 'k Vertrouw het
zelfs van zeer velen. Dit neemt echter de
schuld niet weg. Petrus dacht ook niet aan
verraad, had zelfs vurige liefde voor zyn Hei
land en toch, och dat hij gehoor gegeven had
aan 't woord eer de haan gekraaid zal hebben
zult gy mij driemaal verloochenen.
H. H.
Een geopend graf.
Een eeuw geleden leefde er in Hannover
eene gravin, die openlyk de Opstanding loo
chende. Met dien geest des ongeloofs bezield,
liet zij, toen zij op dertigjarigen leeftyd stierf,
uitdrukkelijke bevelen na aangaande haar graf.
Het meest gedekt worden met een zware zerk
van graniet en omringd met groote blokken
steendoor ijzeren ankers stevig als tot een
rots samengevoegd. Op één der steenen aan
de voorzijde moest met duidelijke letters ge
beiteld worden, dat dit graf eeuwig gesloten
moest blyven. Trouw werden de bevelen der
overledene nagekomen, en heden bestaat nog
het graf met zijn opschrift, maarhet
is geopend. De zerk staat schuins opgeheven,
met een gaping, die niet meer gesloten kan
wordende ankers zyn losgerukt en de steenen
wyken van elkanderWat is er gebeurd
De kleine zaadkorrel van een berk is onder
den zerksteen ontkiemdde zwakke stengel
heeft het licht gezocht, en eene by na onmerk
bare reet gevonden. Door deze is hij naar
buiten gekomen. Gedurende vele jaren heeft
de plant zich ontwikkeld, en hare zachte doch
aanhoudende drukking heeft het steenen ge
vaarte uit elkander gerukt. Thans houdt de
krachtige stam van een honderdjarigen boom,
het graf geopend voor den blik der verwon
derde voorbijgangers, en geeft aan ieder, die
het verstaan wil, deze les„God kan den
trots des menschen door een nietige zaadkorrel
bespotten."
Jaarlijks komen vele vreemdelingen dit tref
fende tooneel beschouwen, waarvan verschil
lende Duitsche tijdschriften een afbeelding
hebben gegeven.
Wie vóór honderd jaren dit graf had ge
zien, zou zeker hebben gezegd„]t Is on
mogelijk, dat het kleine levenskiempje van een
zaadkorrel, die steenklompen zal openbreken."
En toch is het geschied.
Nog treffender en oneindig heerlijker feit
meldt ons het Evangelie. Toen Jezus in het
graf was gelegd hebben de handlangers van
satan hun uiterste best gedaan, om dat graf
voor eeuwig gesloten te houden. Een zware
steen werd er voor gewenteldeen lint, met
het stadhouderlijk zegel er aan, verkondigde,
dat niemand het mocht schenden. By dit alles
werd het ook nog door een wacht van sol
daten bewaakt. Alle kracht en macht des boo-
zen was hier vereenigd.
Maar, Christus heeft al dat geweld verbroken
en kwam, ten derden dage, als Overwinnaar
uit.
Het Evangelie van den Paaschmorgen wordt
nu weer met nadruk alom verkondigd. En
wat doen nu de geestelijke nakomelingen van
Kajafas en de zijnen? Zij beweren stoutweg,
dat de opstanding onmogelijk geschied kan
zyn.
Niets is meer verwaand, dan dat de kleine
en zwakke mensch gaat bepalen, wat niet en
wat wel mogelijk is. Immers het ongeloof
verwerpt het eerste artikel onzer Christelijke
Belijdenis: „Ik geloof in God, den Vader, den
AlmachtigeEn omdat hij, die gelooft met
een almachtig God te doen heeft, daarom zyn
voor hem alle dingen mogelijk.
Hoe armelijk staat het ongeloof met al zijn
grootspraak tegenover de groote daden en
wonderen Gods in de geschiedenissen des heils.
Hy roept uit de hoogte: „'t Is onmogelijk,
dat strijdt met alle wetten, en daarom kan
het niet." Doch wat helpt zulk spreken als
gij staat tegenover een onloochenbaar feit
Al zegt iemand, die voor een berggevaarte
staat, dat daar geen rotsblokken, maar slechts
grauwe nevels zijn, daardoor is het zoo nog
niet. Al de redeneeringen des ongeloofs spat
ten tot schuim uiteen, tegen de steenrotsen
der feiten Gods.
Het Christelijk geloof.,— dat allen, die ge
durig nog zoo worden geschud en geslingerd
het toch recht verstonden rust niet op mee
ningen en uitspraken van menschen, maar op
de wonderen des almachtigen Gods. Staande
in dit geloof, kan de gemeente van al de aan
vallen des ongeloofs op het Paaschfeest met
onverminderde kracht en bezieling juichen en
roemen: „De Heere is waarlijk opgestaan, en
Hij is van Simon gezien
Weesf. J. P. TAZELAAR.
KERK, BELIJDENIS, ZENDING.
Het geloof en de aardsche middelen.
Het is niet zoo gemakkelijk geheel billijk
te zijn in de beoordeeling van het afwijkend
gevoelen, waartoe vele Joden gekomen zyn
inzake het geloof, waardoor zij zoowel het gebruik
der medicijnen als dat der wapenen geheel
afkeurden. Onwillekeurig is er veel, dat ons
aantrekt in die mannen, die uitsprekenWy
moeten ons veidrouwen op God alleen stellen,
en daarom ver rdeelen wy het, wanneer een
kranke zijiie toevlucht noemt tot een actearts, of
wanneer een in de angst gedreven volk met
de wapenen ia de hand zichzelf den weg uit
de moeielijkbeden wil banen. Wy haten alle
halfheid, alle gedeeldheid des harten, en keuren
derhalve alle steunen op aardsche middelen
af. Nog altijd blijkt, welk een invloed der
gelijke uitspraken uitoefenen in het leven en
ofschoon velen in de practyk zich anders ge
dragen, toch zien zy geen kans zich op goede
gronden daartegen te verzetten en eigen ge
drag te rechtvaardigen. Daarom ook is het
noodig, zich rekenschap te geven van de wijze,
waarop men tot zulk eene voorstelling komt.
Wanneer men nu ingaat tot de gedachten-
wereld dier mannen, blijkt ons, dat zy eene
strenge scheiding maken tusschen het natuur
lijke en bovennatuurlijke en zij meenen, dat
Gods hulp daar begint, waar het natuurlijke
ophoudt. Als Elia twee-en-een-halfjaar met
de weduwe te Sarphath leeft van een weinig
meel en een weinig olie, dan roepen zy uit:
zie, God heeft die lieden gevoed, en wie zou
dit tegenspreken, maar als een ander leeft van
wat zijne hand gezaaid en gemaaid heeft, dan
vergeten zij, dat die zelfde God dezen man in
het leven heeft behouden. Als de muren van
Jericho op het bazuingeklank der priesteren
omvervallen en Israël de gelegenheid openen
haar in te nemen, dan komt de luide erken
tenis van hunne lippenzie, dit is Gods werk,
en wij allen zullen daarmede instemmen, maar
als de Watergeuzen den Briel innemen, zien
zy daarin niets anders, dan bloot menschelyk
werk. Als de vrouw, die overal genezing ge
zocht, maar nergens gevonden heeft, door het
aanraken van Jezus' kleed, opeens volkomen
herstelling vindt, dan juichen zy Die vrouw
is een toonbeeld van Gods groote macht, en
wy willen met hen de heerlijkheid van den
Christus verheffen, doch als een lijder onder
de kundige behandeling van een geneesheer
en door een nauwkeurig gebruik van de
voorgeschreven medicijnen zyne gezondheid
terugverkrygt, dan weigeren zy te zingen
loof Hem, die alle uwe krankheden geneest.
Welnu, waar het zoo staat, daar is het, naar
ik meen, niet moeielyk, de fout aan te wijzen,
waaraan deze lieden zich schuldig maken.
Hun denken en handelen beweegt zich uit
sluitend in de richting van het wonderlijke,
en hoewel wij gaarne waardeeren hun toeleg
om duidelijk uit te laten komen, dat God
oneindig ver verheven is boven de natuur en
al het natuurlijke, toch willen en mogen wy
het oog er niet voor sluiten, dat zy vergeten,
wat zoo treffend schoon in Zondag X van den
Catechismus geleerd wordt: „De voorzienig
heid is de almachtige en alomtegenwoordige
kracht Gods, waardoor Hy hemel en aarde,
mitsgaders alle creaturen, gelijk als met Zijne
hand nog onderhoudt en alzoo regeert, dat
loof en gras, regen en droogte, vruchtbare en
onvruchtbare jaren, spijs en drank, gezondheid
en krankte, rijkdom en armoede en alle dingen
niet by geval maar van Zyne vaderlijke hand
ons toekomen." Merkt ge wel, dat hier eene
geheel andere belijdenis afgelegd wordt?
Wat is het groote verschil? Wie op den
eersten weg teneinde toe wandelt, komt tot
de meening, dat de natuur met al hare wer
kingen niet ondergeschikt is aan de regeering
des Almachtigen, dat zy onafhankelijk is en
op zichzelf staat, en in den waan, dat hij het
geloof verheft, onttrekt hy metterdaad een
groot deel, ja, de gansche aardsche schepping
in hare gewone werking aan de heerschappij
des Heeren.
Is dit niet eene groote, eene schrikkelijke
fout ?d Het goddelijke begint, waar het natuur
lijke eindigt en het geloof komt tot zijn rykste
ontplooiing, waar het zich van elke mensche-
lyke daad losmaakt. Hieruit vloeit voort, dat
alle eenheid in het menschelyke leven te loor
gaat. Het komt tot een weifelen tusschen wat
men als geloof prijst en toch niet vasthouden
kan en dat wat men als ongeloovigheid ver
werpt en toch niet nalaten kan. Welke dui
delijke, maar tevens treurige bladzijden lezen
wij in de historie van Israël uit de laatste
jaren van zijn zelfstandig volksbestaan. Nu
eens geven zij zich weerloos over aan het ge
weld der Romeinsche wapenen in de verwach
ting, dat God door zijn machtigen arm hen
redden zal en dan eens grijpen zy zelf by de
minste aanleiding naar het zwaard, eveneens
van oordeel, dat God hun de overwinning
geven zal. In het gewone leven zien zij 's Hee
ren hand niet, die de leliën des velds kleedt
en de vogelen des hemels voedt, en het eenige,
waarvan zy redding wachten is een wonder,
dat de Allerhoogste alleen werken kan. Zoo
hebben zy alle vastigheid verloren en zijn
een speelbal geworden van eene kranke ver
beeldingskracht, tot eindeljjk door de ver
woesting van stad en tempel alle hunne ver
wachtingen ijdele inbeeldingen blijken te zijn,
die als rook verdwijnen.
Wie zich aan een ander spiegelt, spiegelt
zich zacht, geldt ook hier, en het is derhalve
goed de afwykingen te kennen, welke de ge
schiedenis te aanschouwen geeft, want dezelfde
verleiding, welke Israël zypaden deed inslaan,
verheft nog altijd haar lokstem, en poogt het
geloovig volk van den rechten weg af te
voeren. De schare, die eenmaal uitrieponze
vaders hebben het Manna gegeten in de woes
tijn, gelijk geschreven isHij gaf hun het
brood uit den hemel te eten", meende het zoo
goed en hield zich vast, naar zy dacht, aan
Gods Trouw, maar zy wist niet, dat zij reeds
bezig was met de grootste wondergave des
Heeren te versmaden en te verwerpen.
Bouma.
Kerk- en Schoolnieuws.
Tweetal te Zaamslag B. de Cand. H. Mulder
en F. Petersente Zierikzee Ds. Elshove van
Breukelen en Ds. Heersink van Baambrugge.
Beroepen te Reeuwyk-Sluipwyk Cand. H.
Mulder van Haarlem te Schilwolde Ds. Heid»