En uit dat leven van hun Borg en Midde
laar, dat leven, nadat Hy zijne ziele voor hen
heeft uitgestort in den dood, vloeit nu het
leven der geloovigen, het leven van allen, die
Hem worden ingeplantmet onafwijsbare
zekerheid voort. Ik leef en gij zult leven. Kin
deren GodsDe schaduwen des doods -moeten
van u wijken, geestelijk, lichamelijk, eeuwiglijk
Lezer! zijt gij Hem reeds door een oprecht
geloof ingeplant En hebben wij Hem tot ons
deel? Zij het dan ook de behoefte Hem te
leeren kennen in de kracht zijner opstanding.
Hulsebos.
Y A R I A.
De macht van muziek en zang.
Door het zangkoor, waarvan deheerWeeda,
hoofd van de School der Gereformeerden alhier,
directeur is, werd de verledene week Donder
dagavond eene uitvoering gegeven, in het
Schuttershof.
Door muziek werd de zang begeleid. Zoowel
het een als het ander voldeed aan de ver
wachting. En de deelneming was zeer bevredi
gend. Dit kan vooral gezegd, wijl thans de
entreêprijs niet 10 cent, maar 25 en 50 cent was.
Dit droeg wellicht er toe bij dat de zaal niet
overvol, maar dat de samenkomst uit' een
financieel oogpunt bezien even voordeelig was,
alsmede, dat het plechtig stil was van het begin
tot het einde.
Door den ondergeteekende werd vooraf over
den invloed die muziek en zang, naar het
woord onzes Gods, uitoefenen een enkel woord
gesproken, en daarna gebeden om den zegen
des Heeren. Met enkele woorden van dank
door hem gebrachtaan de deelnemers, aan
hen, die ons vergastten, maar bij name aan den
Heere, eindigde deze genoegelyke avond.
De toonkunst en zangkunst zijn eenegroote
en rijke gave Gods. Elk dezer kunsten kan
een belangrijken invloed uitoefenen op de
stemming van 's menschen hart. Met
elkander in harmonie ten gehoore gebracht is
die invloed menigmaal verbazingwekkend.
Zij kunnen ons in eene weemoedige stem
ming brengen, maar ook opbeuren, strijdvaar
dig maken, met moed vervullen en vervroo-
lijken.
Ze zyn gaven van 's Heeren algemeene ge
nade, gaven, die de Heere ook in Zyn zalig
makend werk gebood te bezigen, en waarop wij
dientengevolge hoogen prijs behooren te stel
len, ja, die wij, vooral als wij daarvoor aanleg,
tijd en gelegenheid ontvangen, beoefenen en
insgelijks gebruiken moeten, byname op ge
wijd terrein, in ieder geval ter Zijner eere en
om Hem te dienen.
Nimmer mogen wij ze gebruiken om alleen
onszelven te eeren of te doen eeren, of om alleen
menschen te behagen, en verre moeten wy
zijn van zelfs maar te helpen, het heilige
en allerheiligste er door gemeen te maken.
Het heilige en allerheiligste zijn meer dan
de zilveren en gouden vaten, die eens op een
wereldsch feest gemeen gemaakt en alzoo
ontheiligd werdenook om die reden toch
werd het onvergetelijkgewogen, gewogen
en te licht bevonden, door den Heere, ter
waarschuwing van alle geslachten, aan den
wand geschreven. Als wij meedoen het
heilige te verwereldlijken, verwereldlijken wy
daarenboven, eer wy het weten, ons eigen hart
en leven. Mogen daarvoor allen een oog hebben
De Heidenen hebben den machtigen invlped
van muziek eu zang, zooals voor de hand ligt,
ook niet onopgemerkt laten voorbijgaan. Ze
hebben ze zelfs op zeer overdreven, leugen
achtige wijze besproken en beschreven. Van
Orpheus byv. verhalen zy, dat de invloed,
die er bij hem van uitging, zóó groot was,
dat hij er zijne overledene vrouw door tot
zich deed wederkeeren, en dat de wilde dieren
er door getemd, de levenlooze schepselen be
wogen, de verbolgen wateren stil werden, de
boomen gingen wandelen en de steenrotsen
er door spleten.
Doch deze onware voorstellingen geven ge
tuigenis aan de echte.
Want 't is waar, dat Luther ze aanwendde,
als middelen in Gods hand, om zyne ziel er
door op te beuren en den duivel op de vlucht
t6 doen En liBt is ons bokond, uit not
Woord onzes Gods, dat David, de man Gods,
in en op zijne levensomstandigheden, die zeer
vele waren, liederen gezongen heeft, door het
snarenspel begeleid. Hij spreekt daarom menig
maal van „een nieuw lied". En dat Luther
en zeker ook wel David hunne zielen er door
opgebeurd en den duivel gebannen hebben,
is niet tégen, maar gegrond in en in overeen
stemming mét hetgeen 's Heeren Woord ons
in dezen vermeldt. Als wy 1 Sam. 16 lezen,
dan blijkt ons, immers, dat Saul toen enomdat
hy gedaan had hetgeen kwaad was in s Heeren
oogen den Geest Gods missen moest en door
een boozen geest, als tot verbijstering toe,
werd gekweld en dat daarom David ontboden
werd, omreden hy de toon- en zangkunst be
oefend had, om voor hem deze kunst te be
oefenen, en ook vernemen wij, dat hij kwam
en haar beoefende met den gewenschten uitslag.
Wij lezen: „Dat was voor Saul eene ver
ademing, en liet werd beter met hem, en de
booze geest week van hem." 1 Sam. 1623.
De machtige invloed, die onder Gods zegen
van de toonkunst kan uitgaan, wordt ons, in
de ten dezen opzichte zoo merkwaardige plaats,
2 Kon. 315 beschreven en in het licht ge
steld. Wy vernemen uit het evengenoemde
hoofdstuk, dat drie koningen, maar byname
koning Josaphat van Elisa begeerde, dat hy,
als man Gods, den Heere zou vragen om raad
en hulp in den toen gevoerden oorlog tegen
de Moabieten. Elisa nu zeide tot Joram, één
der drie Koningen: „Zoo waarachtig als de
Heere der heirscharen leeft, voor wiens aan-
fezieht ik sta, zoo ik niet het aangezicht van
osaphat, den koning van Juda, opname, ik
zoude u niet aanschouwen, noch u aanzien!
Nu dan, brengt my eenen speelman. En het
geschiedde, als de speelman op de snaren
speelde, dat de hand des Heeren op hem kwam."
Onze randteekenaren zeggen„Het Hebr.
woord speelman beteekent eigenlijk iemand,
die op muziekinstrumenten speelt, als harp,
citer, luit, enz., zoodanig spel schijnt de
profeet begeerd te hebben om zyn hart eensdeels
te stillen over den tegenzin dien hij tegen
den koning Joram had* anderdeels door lof
zangen en gebeden die men speelde, tot God
op te heffen, en alzoo zich te bereiden, om
hetgeen hem God openbaren zoude in een
welbereid hart te ontvangen. Yergel. 1 Sam.
105."
Op de woorden: „Dat de hand des Heeren op hem
kwam," teekenen onze randteekenaren het hier
volgende aan„Versta door deze, de kracht
van profeteeren, om aan deze koningen raad te
geven en te voorzeggen, wat er geschieden
zoude".
De muziek gebruikte de Heere dus als het
middel, om den geest der profetie in en over
hem te doen komen.
Uit hetgeen wij hier aanhaalden uit 's Heeren
Woord blijkt ons voorts ook, lo. dat de Heere
de een deze en de ander die gave geeft, de
een toch is hier musicus, de ander profeet2o.
dat deze gaven onder opzien tot Hem, tot Zyne
eere, naar Zijnen wil en in Zynen dienst mogen
en moeten besteed worden.
Zang- en toonkunst moeten dus, wel niet
door allen, maar door hen die daarvoor aanleg
en gelegenheid ontvingen, beoefend worden.
Dat te dezer stede onze Gereformeerde jonge
lingen en jongedochters hierin nalatig zyn,
bleek verleden week Donderdagavond, voor
hen, die zich op de hoogte stelden. Het eigen
koor toch was helaas te zwak om eene uitvoe
ring naar eisch en begeerte te geven. Er
moest, teneinde ons den'zielverheffenden, ge
notvollen avond te kunnen geven, die ons
gegeven is, geleend worden, tot zelfs buiten
de stad.
Ach, er is geen lust naar behooren voor de
beoefening van deze door God gegeven kunsten,
die Hij de eeuwen door gebruikte om de zielen
op te beuren, als ze gelijk David, eenzaam in
het veld zijn, by elkander in huis zitten, of
saam vergaderd zijn in het huis des Heeren.
De Heere geve, dat het hier en allerwege,
voorzoover noodig, anders worde! Bewerkt Hy
daartoe de harten, dan doet Hij dat niet, op
dat wij er onszelven door zouden eeren, alleen
anderen behagen en er door verwereldlijken
zouden, maar om er Hem, onzen Verbondsgod,
door te eeren en te dienen. Littooij.
Lot en Spel.
V.
Tot dusver besprak ik alleen het verkeerd
gebruik van het lot uit gemoedelijke vroom
heid. Niet overbodig is het daarop met klem
en nadruk te wijzen. Want een van de klip
pen waarop het scheepje van ons godsdienstig
leven dreigt te stranden is de verkeerde mys
tiek, die altyd zich kenmerkt door loslating
van Gods Woord.
Er zijn echter nog meerdere klippen, vooral
niet minder gevaarlijk. Zeker, valsche mystiek
brengt groot gevaar met zich, werkt ware ze
kerheid des geloofs tegen en geeft er ons voor
in de plaats een dobberen, een heen en weer ge
slingerd worden op de wisselvallige wateren
van het onbetrouwbaar gemoedsleven. Toch is
een dor en koud verstandsleven, dat enkel door
redeneeren zich op de been tracht te houden
al evenmin aan te bevelen. Dan trekt de
warmte van het ietwat verdwaalde gemoeds
leven nog altyd meer aan. Van zulk een koud
intellectualisme (verstandsleven) belanden wy
eer wy het weten op een land genaamd ge
voelloosheid en dit oord grenst weer aan de
landstreek onverschilligheiden niet ver van
daar kruist de dubbelhartigheid. En als wy
Gereformeerden ons er op beroemen by uit
nemendheid principiëele (beginselvaste) men
schen te zyn, mogen wy ons oog niet sluiten
voor de ethische (zedelijke) zy de van het leven,
opdat de kostelijke harmonie tussehen leer en
leven niet verbroken worde.
Ookvjbij hetfgebruik van het lot valt zeker
dit kwaad te bespeuren. In kringen waar men
er niet meer aan denkt het lot te gebruiken
uit gemoedelijke [vroomheid om den wil van
God te kennen,wil men er in zoeken een
middel om winst te makenom zijn vermogen
te vermeerderen. In couranten kan men lezen
van „Paarden- en Veulenmarkt met verloting
van Paarden, Veulens, Landbouwwerktuigen,
enz." en 'k ben er niet zeker van of alle Ge
reformeerden wel afkeerig zijn van een der
gelijk middel om een buitenkansje te krijgen.
Daartegen dient een krachtig protest uit te gaan.
Wij moeten leeren inzien dat zulke loterijen
ongodvruchtige practijken zyn, die ingaan tegen
onderscheidene geboden van Gods Wet, en in
strijd met het ernstig en godvruchtig karakter
van het lot.
'k Wil daarom een poging wagen om U aan
te toonen dat al zulke loterijen, van de staats
loterij af tot de kleinste St. Nicolaasverloting
toe, in beginsel gelyk staan en inderdaad geen
onschuldige kleinigheden zijn, maar overtreding
van onderscheidene geboden van des Heeren
Wet.
Het eerste gebod kennen wij allengij zult
geen andere goden voor myn aangezicht heb
ben Ik ben de Heere uw God. Wy zouden
waarlyk niet aarzelen den man te bestraffen
die zich neerboog voor een afgod, die als Rachel
de Terafim stal, wijl zijn hart er zoo groot
betrouwen op stelde. Maar afgoderij is 't niet
alleen als iemand zoo openlijk neerknielt voor
een afgodsbeeld om daaraan goddelijke eer te
bewijzen neen 't is nevens, of in de plaats
van den eenigen waren God, die zich in zyn
Woord geopenbaard heeft, iets anders te ver
zinnen of te hebben, waarop de mensch zijn
vertrouwen zet. (Heid. Cat. vr. 95).
Wat gebeurt nu bij zulke verlotingen Ver
laat men zich op God en stelt de mensch op
Hem alleen zijn vertrouwen?
Het volk geeft in de taal een zeer dui
delijk antwoord. Niemand zegt: ik zal den
Heere bidden of Hij dezen, mijnen arbeid, van
een lot nemen, zegenen wil. Welneen heel
anders. Och het is een kleinigheid, men kan
het nooit weten, men wil zyn fortuin beproe
ven, het toeval kan een mensch gunstig zyn,
er zijn altijd fortuinlijke menschen. Schijnbaar
onschuldige woorden. Van die kleine vossen,
die den wijngaard bederven. Juist de taal
maakt er ons opmerkzaam op, dat wy door
zoo te handelen niet op christelijk, maar op
heidensch standpunt staan. Het woord fortuin
toch komt van het latynsche fortunaen For-
tuna werd by de Romeinen als eene godin
vereerd. Zy werd afgebeeld met een roer in
de hand, een hoorn van overvloed in den arm,
een wereldbol aan hare voeten. Ook vindt
men haar wel op de teenen staande op den
bol. Deze symbolen waren zeer zinrijk. Het
roer des levens in hare hand, is voorstelling
van hare macht over het lot der menschen.
Zy oefent de voorzienigheid, is de Meesteresse
van onzen levensgang. De hoorn des over-
vloeds wijst op hare macht om naar welgevallen
den overvloed te schenken aan wien zij wil.
Het staan op den wereldbol stelt voor oogen,
hoe hare groote milddadigheid gepaard gaat
met een nog grootere wispelturigheid en on
standvastigheid. Er valt op de gunst van
vrouwe Fortuna niet te rekenen. Heden bezoekt
zij dezen, morgen genen, om overmorgen weer
beiden te verlaten.
Wie nu loot om daarmee winst te behalen
verlaat zich op de fortuin, op het toeval, op
een geheimzinnige macht, in welks hand de
uitkomst van het lot is. Aan Gód denkt hy
daarby niet. En zoo pleegt men dan metterdaad
afgoderij en zondigt tegen het eerste gebod van
Gods Wet. Zeker, menigen koopt een lot zonder
opzettelijk afgodery te willen bedrijven, zy zien
niet helder in hoe gruwelijk deze zonde is. Des
te meer moet door de Dienaren des Woords ge
waarschuwd en het kwaad in zijn ware ge
daante voorgesteld. Het mag niet beoordeeld
naar de meening van sommige onkundige
broeders, maar naar het onbuigbaar beginsel
van Gods Woord.
My dunkt al was er geen enkel ander bezwaar
tegen het loten dan dit eene, het ware genoeg
om er elk christen van af te schrikken. Zoo
staat het echter niet. Tal van bedenkingen
volgen nog, niet minder gewichtig. In het
loten is altyd iets kenmerkends op welke