Oud Goud. Piet. Ja, zeg dat wel, want het is haast onbegrijpelijk. Als de donkere dagen begin nen te naderen, dan denkt ieder haast met eenige huivering aan den langen winter, die weldra zijn intocht zal houden, maar hoesnel gaan ook die weken heen, en eer men het vermoedt vertoonen zich reeds de voorboden van de lente. J. En het geeft een aangenaam gevoel, als de zon weer langer haar licht geeft, sommige boomen beginnen te knoppen en de eerste bloemen worden gezien. P. Dit is waar, want ofschoon de winter ook vele eigenaardige genoegens mede brengt, toch geeft het verademing, indien hy ons ver laat. Het ontwaken aan de natuur uit haar langen slaap heeft eene groote bekoorlijkheid, en het wekt nieuwe verwachtingen. J. Nu het in de laatste dagen zoo koud was en de grond zoo hard, dacht ikaan de overzyde van de Schelde hadden zy wel kun nen wachten met den Biddag, tot de van ouds bestemde datum daarvoor gekomen was. P. Zeker, maar niemand weet van te voren, of het weder gunstig of ongunstig zal zyn, en daarom moet ge het niet kwalijk nemen. J. Aan dit laatste denk ik zelfs niet, hoe wel het my spijt, dat zij, nu het eenmaal se dert enkele jaren gewoonte was dien dag in de tweede week van Maart te houden, zij daarvan teruggekomen zijn, wyl er iets voor te zeggen is, dat de kerken, die dezen dag in eere willen zouden het doen op denzelfden dag. P. Ik wil daartegen niets inbrengen, maar wij moeten ook met de omstandigheden rekenen en het schijnt wel, dat het in die streken niet ging. Vroeger hielden zij daar de bidure voor het gewas ook in Februari en zy hebben waarschijnlijk ondervonden, dat alle verande ring geen verbetering is. Daarom zal het nu weer in die maand en op een Donderdag zyn. J, Best mogelijk, overigens ben ik van oordeel, dat de drang tot het gemeenschappe lijk gebed dit jaar wel een weinig sterker zal zijn dan in vorige jaren. P. Laat eens hooren, waarom ge zoo denkt? Hebt ge iets bizonders op het oog? J. Dit nu juist niet, Ik denk echter aan het jaar, dat achter ons ligt. Niemand zal beweren, dat het voordeelig voor landbouw en veeteelt geweest is, en ook zij die er niet rechtstreeksch by betrokken zijn ondervinden daarvan de gevolgen. P. Ook ik geloof, dat het menigeen nog wel heugen zal, ofschoon de prijs van sommige artikelen o. a. van de aardappelen veel goed gemaakt heeft. Toch mag de ervaring wel op wekken tot het gebed, wyl zy ons duidelijk heeft laten zien, dat wy diep afhankelijk zyn, ook al is het waar, dat onze kennis van den landbouw toeneemt. J. Ge moet ook niet vergeten, dat het voor menigen werkman een tegenvaller is geweest, omdat er zoovele dagen waren, waarop zy niet konden werken. En waar wij den winter door zyn, hopen ook zy weder op betere tyden. P. Hoe gewenscht zou het daarom zijn, in dien het besef bij allen recht levendig ware, dat wy, nu ieder zich gereed maakt tot den arbeid, bovenal behoefte hebben aan de hulpe desHeeren, daar Zijn zegen alleen rijk maakt en Hij voegt er geene smarten by. J. Ik geef het toe en ik zou met U er op willen aandringen, dat (het gebed zich ver- menigvuldige daaraan hebben wy waarlyk deel allen zeiden„Kwamen er zóó nog maar veel meer." Bij de eerste gelegenheid echter meldde Betje zich aan bij den Kerkeraad om nu ook belijdenis te doen. En het was by die gele genheid, dat de oude de Regt, welke ook daar- by tegenwoordig was, sprak„Wat is de Heere goedNiet alleen met Abraham en Izaak en Jacob zal ik eens aanzitten in het Koninkrijk Gods aan het Avondmaal van de bruiloft des Lams, maar hier reeds, en straks daar eeuwig, zal ik mogen aanzitten met kin deren en kleinkinderen. De Heere bevestigt zyne beloftenHet zaad zal Hem dienenhet zal den Heere aangeschreven worden tot in ge slachten." De oude de Regt rust reeds lang met velen van de „oude garde" van zijnen arbeid en strijd, en heeft reeds zijne plaats in 't huis des Vaders, en Betje is nog altyd een sierlyk lid van de gemeente des Heeren, wel niet te Kleidorp, maar elders, en versiert hare belijde nis met een godzaligen wandel, en geeft door dien wandel, in haar huis en daar buiten, ge tuigenis van haar oprecht geloof. TIENDE HOOFDSTUK. Uit Satans geweld verlost Het behoort mede tot de treurige verschijn selen in onzen tyd, dat het aantal krankzin- behoeffce. P. Gy kunt er nog wel by doen, dat ook andere verschijnselen zorgen doen opkomen, welke wy alleen op de rechte wy ze kwyt kun nen worden aan den Troon der genade. In het verre Oosten staan twee groote ryken ge wapend tegenover elkander en er is niemand die zeggen kan, of deze oorlog zich beper ken zal tot die streken in Azië. In onderschei den landen van Europa worden militairen op geroepen, en daaruit blijkt reeds, dat er ook voor andere volken iets op het spel kan staan. Zal Engeland zich er buiten kunnen houden of aanleiding geven geven tot groote verwik kelingen Wie kan het zeggen J. Wij mogen nooit overdrijven en ook geen wolken zien, waar zy niet zyn, maar het is waar, dat de brandstof overal opgehoopt ligt, en dat een kleine vonk voldoende is om ze te doen ontvlammen. Ook met het oog daarop mag het gebed van Gods volk wel ten hemel klimmen, om van Hem den vrede te begeeren, welke voor de welvaart zoo om-J misbaar is. P. Gewis, aangezien Hy alleen ons bewa ren kan en zorgen, dat de velden niet ver woest worden en de volkeren zich wyden kun nen aan de werken des vredes. J. Er is dit is zeker stof des gebeds genoeg, want waar zouden wy kunnen eindigen, indien wij al de stoffelijke en geestelyke nooden van de volkeren wilden opnoemen, en het is zoo goed, wanneer allen, die bidden geleerd heb ben handen en oogen opheffen tot Hem, by wien uitkomsten zyn zelfs tegen den dood. P. Wanneer dit goed verstaan wordt zal ook niemand meenen, dat zulk een Biddag en kel is voor den landbouwenden stand, wyl voor ieder alle gaven enkel van den Vader der lichten afdalen. Ik kan my best begrypen, dat sommigen wel eens gezegd hebbên laat ons dien Biddag maar afschaffen, niet omdat zy geen waarde toekenden aan het gemeenschappelijk gebed, maar omdat velen niet de minste behoefte daar aan toonden te bezitten. J. Ik voor my echter geloof, dat het niet zulk een gunstig teeken is, dat velen zoo ge makkelijk die gemeentelijke samenkomsten verwaarloozen en het zou jammer zyn, dat an deren daardoor den moed verloren. Al zou de vraag moeten opryzen bij dat aanschouwen van die tot het gebed samen kwamenZyn dit allen, die in den Naam van Jezus tot den Vader der lichten willen gaan, het zou toch best bunnen zyn, dat het gebed dier weinigen in rijken zegen terugkeerde. Bouma. „Evangelische Heiligmaking." naar Marshall. IV. Het is Gods welbehagen geweest om een tweetal middelen te verordineeren, waardoor de H. Geest, de vereeniging tusschen Chris tus en de zijnen tot stand brengt. Allereerst noemen we het Evangelie der ge nadewaarin de Heere ons den onnaspeur- lijken rijkdom van Christus, Christus in ons, de hope der heerlijkheid, bekend maakt. En daarna wyzen we op het geloofals het van God geschonken middel, waardoor we Christus, in het Evangelie ons geopenbaard, aannemen. nigen met den dag schynt toe te nemen. De gestichten „Veldwijk" te Ermelo, „Bloemen- daal" te Loosduinen en „Dennenoord" te Zuidlaren, waar de krankzinnigen op liefde rijke wyze en naar den eisch der Christelyke barmhartigheid worden verpleegd, zijn allen vol, zonder nog te spreken van de Staatsinrichtin gen by Haarlem en bij Leiden, te 's Graven- hage, Franeker en Medemblik, en de Roomsche gestichten in het zuiden van ons land. Wie wel eens zulke ongelukkigen heeft ontmoet, heeft zeker diep medelijden met hen gevoeld, en er God voor gedankt, dat de gestichten, die we eerst noemden, zyn verrezen. In „het dagboek" treffen we ook een blad zijde aan, met aanteekeningen betreffende een dergelyke treurige ontmoeting van Ds. de Vries te Kleidorp. Er wordt melding in gemaakt van een geval, wel niet juist van krankzinnig heid, maar, zooals het door hem wordt beschre ven, ^an „bezetenheid". Naast de pastorie van Ds. de Vries stond een huis, waarin een handel in hout, turf, steenkolen en dergelijke gedreven werd, en dat bewoond werd door Roosing en zyne vrouw. Zy waren menschen van tusschen de veertig en vyftig jaar en hadden geen kinderen doch zy hadden een meisje bij zich, dat zij, toen het nog heel klein was, als hun pleegkind hadden aangenomen. In den tyd, waarin Ds. Dat geloof doet twee dingen. Het begint met het Woord aan te nemen, waarin Chris tus verkondigd wordt, als waarachtig en be trouwbaar. Maar dan gaat het verder en neemt het ook den levenden persoon van Chris tus aan. Het geloof vereenigt zich niet alleen met de letter, maar ook van ganscher harte met de zaak. Het geloof ontvangt niet alleen de wetenschap van den Heere Jezus in het hoofdmaar ook het leven van Christus in het hartin het diepst van de ziel. 't Echte geloof openbaart zich derhalve als een hartelijke kennisneming en toestemming van de woorden Gods, niet uit nieuwsgierigheid maar uit heilbegeerteen tevens als een har telijk vertrouwen, leunen en steunen op den Middelaar Gods, den mensch Christus Jezus. Gelooven in het Evangelie, en gelooven in Christus zyn dus twee zyden van ééne zaak. Men kan den persoon van Christus niet aan nemen, indien men zyn Woord verwerpt; en ook omgekeerd kan men zyn Woord niethar- telyk aannemen zonder tevens zyn persoon in liefde te omhelzen. Door dit geloof nu, 't welk de H. Geest werkt, woont de Heere Jezus, gelyk Hij in het Evangelie geopenbaard is, in onze harten. Hy zelfDie in den Zoon gelooft, die heeft het eeuwige leven, hetwelk in den Zoon is. Gelooven is Christus in zich opnemen, gelyk spyze en drank. Daarom heet Hy het brood des levens. Zijn vleesch is waarlyk spys en zyn bloed is waarlyk drank. De werkmeester en voleinder van het geloof en dus ook van de vereeniging met Christus is de H. Geest Gods. De oude natuur wordt van Adam op zijn kinderen overgebracht in den weg des vleesches. De nieuwe natuur wordt ons van Christus' wege deelachtig gemaakt in de kracht des H. Geestes. Want wij zyn zyn maaksel, geschapen in Christus Jezus tot goede werken. Indien iemand in Christus is, die is een nieuw schepsel. Doch dat nieuwe schepsel, dat zaad hetwelk Christus ziet, wordt niet geboren uit den bloede, noch uit den wille des mans, maar uit God door den Geest. En die Geest houdt ons ook met Christus in vereeniging. Hy blijft ons Christus schenken, en doet ons by voortduur Christus aannemen door het geloof. We dienen er vooral goed op te letten, dat de vereeniging tusschen Christus en degeloo- vigen van twee zijden moet worden bezien. We worden eerst van Christus gegrepen, en dan grijpen wij Christus aan. De H. Geest begint er mede Christus in de ziel in te brengen. Hier is de mensch geheel lydelyk, want hy vraagt zelfs naar den Zaligmaker niet. Maar is de Heere Jezus eenmaal in de ziel binnen gekomen, dan werkt Hy zelt door den Geest ook het geloof, dat Christus in het Evangelie aanneemt. En nu is de zondaar niet meer lydelyk, maar zelf werkzaam in den geloove. Zoo moet ook de zon eerst onze oogen ver lichten, willen we haar kunnen zien. Alle werkzaamheden des geloofs gaan dus niet aan de vereeniging met Christus vooraf maar vloeien er uit voort. En zelfs jonge kinderen, by wie alle geloofswerkzaamheden ontbreken, kunnen derhalve met den Heere de Vries deze geschiedenis meedeelt, was dit reeds een meisje van vyftien jarigen leeftyd, en waarvan de pleegouders veel genoegen be leefden. Dat Marie, zoo heette zy, er echter in alle opzichten een aangenaam leven had, kan niet worden gezegd, want vrouw Roosing was juist niet iemand met een prettig humeur. Zy was uitermate zindelyk. Men vond er in de voorkamer nooit een stoije en dat onze huismoeders zullen dat zeker dadelyk toestem men dat beleekent nog al wat, als men in aanmerking neemt, den handel, die in huis gedreven werd. Roosing en zijne vrouw behoorden tot de Hervormde gemeente, doch kwamen van tyd tot tyd ook wel by Ds. de Vries ter kerk. Of het om deze laatste rede was, dan of het was, omdat het zijn naaste buurman was, weten we niet maar Ds. de Vries kwam ook nu en dan wel eens by Roosing aan huis. Vrouw Roosing had echter tijden, dat zy zeer ongelukkig was, en er zelfs in de verste verte geen denken aan was, om met haar te kunnen spreken. Vóór zy te Kleidorp woonden, had zy reeds meer dan éénmaal vlagen van waanzin gehad, die telkens weer terugkeerden, en die, hoe meer ze zich herhaalden, ook aldoor erger werden. Onder die omstandigheden had zy ook op onderscheidene wyze reeds getracht zich het leven te benemen, doch telkens was zij ook weer door Gods Voorzienig bestuur, daarin verhinderd. (Wordt vervolgd).

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1904 | | pagina 3