kwart, rnillioen pond sterling als feestgave
byeen te brengen, opdat het Genootschap zyn
werk niet zal behoeven in te krimpen. En er
ligt nog zooveel werk braak na de nieuwe
ontdekkingen der laatste .jaren, en de uitbrei
ding van het werk der Zending. China, Ja
pan, Korea, Birma, Afrika over zijne geheel e
lengte en breedteVeel wordt thans gespro
ken over den trans-Siberischen spoorweg en
het troepenvervoer langs die lyn. Het oog van
het Genootschap is ook op dien weg geslagen,
op dat dezelve wordeneen hooge weg voor
onzen God.
W ij wenschen niets af te doen van de waarde
van het Nederlandsch Bijbelgenootschap. Maar
thans moet zich ons oog richten op dat groote
en heerlijke werk aan de overzijde der Noord
zee en wij moeten aan onze jongste grieven
ten opzichte van onze westelijke naburen nu
althans het zwijgen opleggen. De Heere stelle
ook verder het Britsch en Buitenlandsch Bij
belgenootschap ten rijken zegen tot eere zijns
Naams. Hulsbbos.
Naar: The Sunday at home.
Naschrift. Wij bevelen ouderen en jongeren
zeer aan de lezing van een verhaalMary
Jones en haar Bijbel. Nijmegen. P. J. Milborn.
Dit treffend verhaal staat in nauw verband
met de oprichting van het Britsch en Buiten-
ïa' ^sch Bijbelgenootschap en met de eerste
stappfc-u, daartoe door den godzaligen Thomas
Charles van Bala in Wales gedaan. H.
V ARI A.
Geloofoyerzekering.
XVI.
De voortdurende zorge Gods omtrent de
schepselen is onnagaanbaar en voor ons onbe
grijpelijk groot. En ze gaat op geheel eenige,
op teedere, ja vaderlijke wijze over de weder
geborenen, dus over de kinderen Gods. Geen
hunner is het leven gegeven te hebben in
ziehzelven. Van alle creatuur geldt het: In
Hem leven wij, bewegen wy ons en zijn wij.
De schepselen, die Hij alleen groeiend en de
schepselen, die Hy bij groeiend zich bewegend
leven gaf; alsmede, die Hij by groeiend en
zich bewegend ook nog redelijk, persoonlijk,
zelfbewust leven heeft geschonken, al deze
schepselen onderhoudt en verzorgt Hy, in den
regel, middellijk. De uitzonderingen bevestigen
den regel, «leze doen ons zien, dat Hy Zich
zeiven niet aan de middelen gebonden heeft.
Bijvoorbeeld, dat, zooals Hy gezegd heeft, de
mensch niet alleen bij .brood l^yen (zal, maar,
wanneer Hem dat behaagt, bij alle woord,
dat uit Zijnen mond uitgaat. In Zyne vrij
macht kan Hij van den weg der middelen
afgaan en toch het doel bereiken; doch wij
kunnen en mogen dat niet. Ons heeft Hy,
ook met het oog op de schepselen die Hy ons
gaf en onder ons stelde, aan de door Hem ons
gegeven middelen gebonden. In dit werk heeft
het Hem behaagd ook onzen arbeid op te ne
men en te gebruiken; niet alleen ter onder
houding, maar ook ter vermenigvuldiging en
ontwikkeling van het leven, dat hij gaf. Van
den beginne af moesten de schepselen huns
gelijken voortbrengen m. a. w. zich vermenig
vuldigen en wel naar hunnen aard. Zoo is
het zelfs ook ten opzichte van hen, die door
wedergeboorte weer kinderen Gods zijn ge
worden. Zij worden vermaand, om niet jonge-
loos te zijn. In Hand 1421 lezen wij dien
overeenkomstig dat Paulus en Barnabas, dooi
de verkondiging van het Evangelie, „vele
discipelen gemaakt hadden." En tot verme
nigvuldiging én tot ontwikkeling, tot opbouwing
en versterking van en in het allerheiligst geloof
moeten wy voor ons zeiven en voor anderen
werkzaam zijn. De Heere wil, dat wij weten
zullen de dingen, die ons van Hem geschon
ken zijn. De wetenschap des geloofs* hier
bedoeld, verschaft ons rijken troost en zalige
verzekerdheid van de betrekking waarin wij
tot God staan, ze verhoogt en vermeerdert onze
liefde tot God en ze maakt onze dankzegging
inniger en rijker.
Behalve de bediening des Woords, waarop wy
vóór veertien dagen gewezen hebben, gaf Hij
ons ter bevestiging in het geloof inzonderheid
de sacramenten. De sacramenten. Niet alleen
dus het heilig avondmaal, maar ook den hei
ligen doop. In de eerste christen-tyden toch
ontvingen honderden volwassenen den heiligen
doop, en dat is nog zoo, wanneer onder en
door de bediening des Woords de Heilige Geest
er in de Heidenwereld toebrengt tot de ge
meente, die zalig wordt. Daarenboven ont
vangen de kleine kinderen den doop niet, los
en afgedacht van de ouders en van het geloof
der ouders. Alleen de kinderen van de geloo-
vige ouders toch hebben recht op den doop. Zij
zijn naar Gods wijs, heilig en genadig bestel
zoowel als en met deze volwassenen in het
verbond Gods en Zyne Gemeente begrepen.
„Ik zal alzoo luidt het in Gods Woord
myn verbond oprichten tussehen Mij en tus-
schen u, en uw zaad na u." 't Is ook op
dien grond en dienovereenkomstig dat eeuwen
daarna gezegd werd; „U komt de belofte toe,
en uwen kinderen." (Hand. 2:39). De belofte:
om u te zvjn tot eenen Goden uw zaad na u,
werd dan ook aan Abraham gegeven. Daarvan
ontving hij allereerst een teeken en zegel in
de door den Heere bevolen besnijdenis, waar
voor de doop in de plaats gekomen is. Zeker,
ook het kind ontving toén in de besnijdenis
en daarna in den doop het teeken en zegel
van het verbond en deszelfs beloften. Dat
het kind en niet de ouders, als het kind
gedoopt wordt, het teeken en zegel des ver-
honds ontvangt, zal wel ieder erkenneu. Maar
dat God aan Abraham de belofte gaf, èn
met het oog op hem èn met het oog op
zyn zaad, zie, dat wordt m. i. wel eóns te
weinig opgemerkt en in het licht gesteld;
en dientengevolge óók, dat God Abraham en
zijn zaad dat teeken en zegel der bêlofte
gaf. Op de belofte: „Om u te zijn tot een
Ooden u zaad na uwerd hij gewezen.
En in het kind, dat overeenkomstig 's Heeren
ordonnantie besneden werd, werd niet alleen
het kind, maar ook hem beteekend en gezegeld,
dat Hij, de Heere, het tot eenen God zal zyn.
Aan die belofte mocht hij niet twyfelen, door
ongeloof, maar die moest hij aannemen, door
het geloof. En on«ier den dag des nieuwen
yerbonds is het nog: „Want komt de be
lofte toe, en uwen kinderen.
Wat wy, met het oog op het verbond en de
beloften Gods, ook vooronderstellen mogen en
moeten, evenwel moeten wij, naar wy meenen,
den doop niet den kinderen toedienen, op grond
van de vooronderstelde wedergeboorte, maar
wel op grond hiervan dat de. kinderen der ge-
loovigen in het „verbond Gods en zyne Gemeente
begrepen zyn" (zie, catech. vraag 74 en haar ant
woord) en omdat hun „de belofte toekomt."
(Gen. 1/ 7 en Hand. 2: 39). Door den doop
wordt den geloovigen van Godswege beteekend
en verzegeld, dat Hij hen tot een God zal zyn,
dus niet slechts, dat zy deelgenooten van eene
enkele weldaad, byv. van de wedergeboorte en
van de vergeving der zonden zyn, maar van
al de weldaden des genade-verbonds.
Paulus wyst ook op eene weldaad, nam. op
de rechtvaardigheid des geloofs, wanneer hy
in Rom. 4: 11 zegt: „En hij, Abraham, heeft
het teeken der besnydenis ontvangen, tot een
zegel der rechtvaardh'Geid des geloofs, die hem,
in de voorhuid was 'toegerekend; opdat hy
zoude zijn een vader van allen, die gelooven,
in de voorhuid zijnde; teneinde ook hun de
rechtvaardigheid toegerekend worde."
De randteekenaren teekenen hierby aan: „Dat
is, de besnijdenis tot een teeken en zegel, dat
is, verzegeling en versterking van dat hy door
het geloof gerechtvaardigd was; in welke
woorden de natuur en eigenschap van alle
Sacramenten kortelijk worden aangewezen, ge
lijk ook Gen. 17: 11. Esc. 12: 13. Ezech. 20:
12. Namelijk, dat zij dienen om het geloof
niet eerst te werken, maar te verzegelen en
te versterken en daarom niet bloote teekenen,
maar ook zegelen zyn." Littooij.
Rede van Ds. Konwenhoven,
Daartoe uitgenoodigd door den kerkeraad
van Middelburg A. (die hiermede blijk van
beter inzicht gaf dan de kerkeraden van de
saamgesmolten(! Kerken laatst van Delft en
nu weer van Leeuwarden) trad Maandagavond
voor een talryk gehoor in de Gasthuiskerk op
Ds. H. J. Kouwenhoven van Leiden om een
rede te houden in het belang van de Theolo
gische School.
Z.Eerw. begon met er op te wijzen, dat hij
was opgetreden om de aandacht te bepalen by
een zaak, waarbij de Kerken een grootbelang
hebben, nl. bij de Theol. School, die straks
haar gouden jubileum hoopt te vieren. In
1854 gesticht, staat ze tot op dezen dag. Vele
planten zijn in de verloopen jaren weggekwijnd,
maar dit stekje is geworden tot een boom, die
zyn wortels diep heeft ingeslagen in den bo
dem der Kerken. By haar jubileum roept ze
b.\ veUpeuwmg de aandacllt den Kerken tot
zich. Niet om een woord der twisting in de
kerken te leggen, niet om broeders tegen
broeders in het harnas te jagen, is Spr. op
getreden, maar om de Kerk te bepalen bij het
hoog belang, dat zij heeft bij haar bestaan.
Als uitgangspunt zyner rede neemt Spr. 2 Ti-
motheus 2: 1,2.: Gij danmijn zoonword
gesterkt in de genade, die in Christus Jezus is.
En hetgeen gij van mij gehoord hebt onder vele
getuigenbetrouw dat aan getrouwe menschen
welke bekwaam zullen zijn om ook anderen te
leuren. Deze woorden zyn in de eerste plaats
geweest woorden van persoonlijken aard, door
Paulus gericht tot Timotheus, om hem een
bewys van belangstelling te geven, maar ook
om hem te onderrichten, op welke wijze hjj
de bediening des Evangelies had te vervullen.
Omdat Thimotheus aan miskenning en ver
achting blootstond wegens zyn bediening,
spoort hy hem aan toch te volharden en niet
af te wyken. Onze tekst bevat echter veel
meer dan een persoonlyk schrijven. De brief
aan Tim. staat hooger, wyl hy is een deel van
de heilige Godsopenbaring, gegeven door den
H. Geest.
Daarom ontvangen we hierin het woord des
Geestes tot de Kerk van alle tijden. In dit
woord worden we bepaald bij zeer gewichtige
belangen van de Kerkdie de draagster is van de
waarheid Gods.
We zien
le. hoe door deze betuiging de Kerk gedrongen
wordt tot de wetenschappelijke beoefening der
Heilige Godgeleerdheid
2e. hoe daarom de Kerken haar Theol. School
hebben te verzorgen en te onderhouden met alle
macht.
Aan Israël waren de woorden Gods toebe-
trouwd, niet alleen geopenbaard. Wanneer een
Koning een gewichtige boodschap heeft te
brengen tot een volk, dan betrouwt hij deze
boodschap toe aan een zyner dienaren. Daar
door wordt dezen een groot voorrecht verleend,
maar ook een dure roeping voorgehouden.
Wanneer nu God aan Israël Zyn woorden toe-
betrouwt, dan geeft Hy aan Israël dat Woord
als een grooten schat, maar legt tevens aan
Israël een dure roeping op. Daarom zegt
Jesaja: Sion, gij verkondigster van goede
boodschap. De woorden Gods moesten niet
weggesloten, maar verkondigd worden. In de
dagen des O. T. ging die verkondiging nog,
niet zoo uit. Het voorhangsel was nog niet
gescheurd.
Maar op het Pinksterfeest wordt het Evan
gelie gepredikt in een mengeling van talen.
Dan wordt de muur des afscheidsels op zg
gezet. Nu moet het licht zijn stralen uitzenden
tot aan de verste stranden. Nu treedt in de
plaats van Israël de gemeente, die uit alle
volken verzameld wordt. Nu is de Kerk des
N. T. draagster van dat licht. Vandaar: gy zyt
het licht der wereld. De Gemeente is pilaar
en vastigheid der waarheid. Deze plaats haar
gegeven tot op de toekomst van Christus is in
overeenstemming met het voorrecht haar ge
schonken. Het volk des Heeren zyn immers
gezalfde profeten. Ze hebben mede deel aan de
zalving, 't Is in overeenstemming met dit ambt
van profeten, dat aan de Kerk de woorden
Gods zyn toebetrouwd. Waar de Kerk nu dat
heerlyk Woord heeft ontvangen, daar mag wel
de vraag opkomenwat heeft de Kerk met dat
Woord te doen
Ze heeft het niet ontvangen om het onder
een korenmaat te zetten, om het in een zweet
doek te wikkelen als de ontrouwe dienstknecht.
De Gem. heeft noodig een ernstige beoefening
van de godgeleerdheid. De Kerk heeft het Woord
noodig om op te wassen en gesterkt te worden
in de genade, die in Chr. Jezus is. Het begin
sel der genade is vaak zoo klein. Er zyn zoo
veel kinderen in de genade, zooveel zwakken,
die als een riet geslingerd worden. Daarom is
het zoo noodig meer en meer te leeren kennen
den rykcfom der genade. Hoe meer ze in de
waarachtige kennis toenemen, hoe meer de
kinderen opwassen tot jongelingen en mannen
in de genade. Dit is niet voor elk geloóvige,
maar 'voor de gansche Kerk noodig. De Kerk
moet zich meer toeëigenen en leeren kennen
de schatten uit den goudmijn van Gods Woord.
Die sterking geschiedt in den middelyken
weg. Er is voorlichting noodig. Hoe meer
Gods Woord onderzocht wordt, hoe meer het
blijkt dat daartoe noodig zyn gaven van denk
kracht en goed verstand. Door den glans van
dat Woord bekoord, zal de eenvoudige, als de
kamerling, om voorlichting vragen.
Opdat daarom zy, die hongeren en dorsten
naar de gerechtigheid antwoord op hun vragen
zouden krygen, moeten de aanstaande dienaren
toegerust worden met de kennis om in dat
Woord te graven. Uit drang van haar
eigen behoefte moet de Kerk graven in den
goudmijn van het Woord. Dr. Bavinck zegt'.
Het is de Kerk, die in de godgeleerdheid denkt
en kent. Zij wil in de godgeleerdheid Hem meer
leeren kennen, dien ze in het geloof reeds bezit.
Ook met het hoofd wil ze God dienen. De Theo
logie is daarom het geloof zich door geestesdrang
verheffend in de wereld der gedachten. De god
geleerdheid is noodig, opdat de Kerk meer en
meer verstaat, wat onze groote Profeet en
Leeraar tot ons spreekt. Nog meer dringt ons.
De apostel zegten hetgeen ge van mij ge
hoord hebt, enz. Daarmee spreekt hij uit, dat