V A 1? I A.
Lot en Spel.
Meer dan wij vermoeden zouden, wordt in de
H. S. gesproken van het lot. Tnsschen de twee
bokken op den grooten Verzoendag werd
sebeiding gemaakt door het lot. Lev. 168 v.v.
Wy lezen er: „en Aaron zal de loten over
die twee bokken werpen, één lot voor den
Heere en één lot voor den weggaanden bok.
Dan zal Aaron, den bok, op welken het lot
voor den Heere zal gekomen zyn toebrengen
«n zal hem ten brandoffer maken. Maar de bok
op welken het lot zal gekomen zyn, om een
weggaande bok te zijn, zal levend voor het
aangezicht des Heeren gesteld worden, om door
hem verzoening te doen; opdat men hem als
een weggaanden bok naar de woesfcyn uitlate".
Bij den dienst des heiligdoms was dus in
gewone gevallen, in telkens terugkeerende om
standigheden het lot in gebruik, om den wil
des Heeren bekend te maken.
Vry zeker hebben wy ook bij de Uruin
Thummim aan een soort lot te denken. In
twijfelachtige gevallen mocht de Israëliet van
Urim en Thummim gebruik maken om den
wil Gods te verstaan. En een blyk van des
Heeren ongenoegen was het zoo Hy niet aut-
woordde noch door Urim noch door Thummim.
1 Sam. 28 6.
Deze Urim en Thummim waren voorwerpen
in den borstlap des Hoogepriesters verborgen,
waaraan door den vromen Israëliet groote
waarde werd gehecht. Als er by den terugkeer
nit Babel bij de Priesteren zijn, die hun re
gister zoeken onder degenen die in het geslacht
register gesteld waren, maar het niet vinden,
worden zij als onreinen van het priesterdom
geweerd en zy mogen van de heiligste dingen
niet eten, totdat er een priester stond met Urim
en Thummim. Ezra 2 63. Neh. 765. Alleen
op deze wijze kon hier eene beslissing worden
genomen.
Werd echter op deze wijze het Goddelijk
antwoord vernomen dan twijfelde geen god
vruchtig Israëliet, maar nam dit onvoorwaar
delijk aan als den wil van God.
Hoe deze voorwerpen in den borstlap des
Hoogepriesters den wille Gods deden kennen
is niet zeker, en evenmin van welke hoeda
nigheid zij waren. Sommigen hebben gedacht
aan steenen, die door hun flonkering en glin
stering spraken of ook aan steenen waarop
de vier Hebreeuwsche letters stonden van den
naam Jehovah. Maar het meest aannemelyk is
het gevoelen, dat het loten zijn geweest in
den vorm van vierkante stukjes hout, waarop
aan de eene zijde stond: ja, en aan de andere
neen. 't Is niet onbekend hoe ook tegen dit
gevoelen weer allerlei bezwaren zijn te berde
gebracht, maar wy gaan daarop thans niet
verder in. Vast staat: het gebruik van Urim
en Thummim was een soort lot, door den Heere
zelf geschonken aan Israël om in duistere ge
vallen Zijn wil te verstaan.
David'heeft voor den tempeldienst veel ge
daan. Vooral voor het muzikale gedeelte. Zelf
minnaar van harp en luit, achtte hy 't noodig
ook in Gods huis met stem en snaren beide
den Heere te loven. Er heeft een reorganisatie
van den eeredienst plaats. En een groote rol
speelt het lot. Bij het lot wordt den kinderen
Aarons hun ambtsplaats aangewezen. De zan
gers verdeeld in vier en twintig groepen, de
beurt van optreden wordt by loting beslist.
Er zijn portiers, dorpel wachters en zelfs hun
wordt niet door Priester of Leviet van boven
af hun werk en dienst opgelegd maar weder
wyst het lot elks deel van den dienst aan.
Voeg nu nog hieraan toe het gebruik van
het lot by de verdeeling van het land Kanaan
tydens Jozua, toen aan iedere stam zijn erfenis
door het lot werd aangewezen, en ieder ziet,
hoe onder Israël het lot niet slechts in enkele
onvermydelyke gevallen besliste, maar ook wel
in omstandigheden, waarin het naar onze wijze
Van zien, anders had kunnen toegaan. Want,
afgezien van de twee bokken op den grooten
Verzoendag, waarby ook kan gevraagd, waarom
de beslissing hier niet kon gelegd worden in
de hand van den Hoogepriester, valt toch
moeilijk in te zien waarom by de arbeids-
verdeeling der priesters, zangers en portiers
(1 Kron. 24—26) niet een andere weg kon
gevolgd zijn b.v. naar ouderdom of rang. En
evenmin zullen wij er terstond van overtuigd
zyn, dat de verdeeling van het land, alleen
door het lot kon geschieden. Zelfs den stam
men aan de Overzyde van de Jordaan, wordt
dit land op andere wyze aangewezen. Hier
geldt de overwegingRuben, Gad en Manasse
hebben veel vee en oostwaarts van den Jor
daan zijn goede weiden, Num. 32: 33. Mozes
geeft hun dit land en treedt als uitdeeler op.
Zoo was er zeker ook wel een anderen maat
staf te vinden geweest voor de overige stam
men. De Heere had Jozua kunnen opdragen
in zijn Naam aan een ieder zyn stuk lands
aan te wyzen, of er had met ieders bedryf ge
rekend kunnen worden. In ieder geval, geheel
onvermydelyk was hier de beslissing door het
lot niet.
En leest gij nu in de psalmen dan treft het
jjeker hoe de wetenschap dat de Heere Israëls
deel door het lot heeft aangewezen zoo de ge
dachte der vrymacht heeft gewekt dat lot,
en deel en erfenisvaak woorden zijn van ge
lijke beteekenis. Het middel waardoor de Heere
't deel, de erfenis aanwees, is genoemd in plaats
van de daardoor aangewezen erfenis. Sla 't boek
der Psalmen op en hoor daar den dichter zin
gen,de Heere is het deel mijner erve en
mijns bekersGy onderhoudt mijn lot". Of
„de Scepter der goddeloosheid zal niet rusten
op het lot der rechtvaardigen". Ook komt dui
delijk deze beteekenis uit bij Jesaja in Hoofd
stuk 57 6 in de parallelaan de gladde
steenen der beeken is een deeldie, die zijn
uw lot.
In het N. T. heeft het woord geheel dezelfde
beteekenis, maar het gebruik is zeldzamer.
Wel wordt tusschen Matthias en Jozef genaamd
Barsabas beslist door het lot. Maar het geschiedt
nu onder plechtige aanroeping van Gods Naam.
De discipelen gevoelen, dat zy op ongewone
wijze beslissing zoeken, een wyze die wel niet
ongeoorloofd, maar evenmin gewoon en alle-
daagsch mag heeten. Het gebed der apostelen
maakt op ons grooten indruk. Zij smeeken
ernstig„Gy Heere, Gij kenner der harten van
allen, wijs van deze twee eenen aan, dien Gij
uitverkoren hebt", 't Is de eenige weg voor
hun bewustzyn. Deze beide personen hebben
een goede getuigenis, zyn beiden rijkelijk voor
zien met gaven des H. Geestes. Nu kan alleen
een eigen daad des Heeren de eindbeslissing
brengen.
De mededeeling bij Lucas aangaande Zacha-
rias, die het priesterambt bediende in de beurt
zyner dagorde, volgens welke hem ten lote ge
vallen was dat hij zoude ingaan iu den tem
pel des Heeren om te reukofferen" (Luc. 19)
wijst zeker wel op de oude wijze van arbeids-
verdeeling door het lot terug.
Meerdere berichten aangaande het gebruik
van het lot in zake den dienst van God beval
het N. T. niet. Wel buiten den heiligen kring
der jongeren wordt heel lichtvaardig het lot
ter hand genomen. De krijgsknechten werpen
het lot over Jezus gewaad en verdeelen aldus
de kleederen onder zieh. Hier is geen sprake
van een godvruchtig aanroepen des Heeren, in
een geval waarbij elk behoefte gevoelt aan de
beslissing onmiddellijk door God zelf. Maar er
werken van de zijde der krijgsknechten geheel
andere motieven, zij zijn allen even begeerig
naar den rok van Jezus. En al geschiedt dit
nu om te volbrengen al wat Gods hand en
raad te voren bepaald had dat geschieden zou,
van 's menschen zijde bezien ware ook wel
eene andere oplossing mogelijk geweest.
Voeg nu hier nog aan toe de overdrachtelijke
beteekenis van lot voor hetgeen bij 't lot aange
wezen werd en wij hebben in 't kort een over
zicht van de wijze waarop het lot werd gebezigd
in Oud en Nieuw Testament.
Zien wij nu een volgend maal, welk gebruik
er tegenwoordig van gemaakt wordt, en waarom
dit te veroordeelen isv
H. H.
1854 16 JUNI 1904.
HET HALVE-EEUWEEEST ONZER
THEOLOGISCHE SCHOOL.
Binnen eenige maanden zal onze Theolo
gische School op een vyftigjarig bestaan mogen
terugzien, waarin de bewyzen van de goede
gunst des Heeren onzes Gods vele over haar
waren. Wat in haar eerst aan de Chr. Geref.
Kerk, daarna aan alle Gereformeerde Kerken
in deze landen niet alleen, maar ook daar
buiten gegeven is, weet ieder lid, die in de
geschiedenis der Kerken geen onbekende is.
De hernieuwde opbloei van het gereformeerde
leven in ons vaderland is voor een niet gering
gedeelte vrucht van de Theologische School.
In zwakheid begonnen, is ze geworden tot
eene heerlyke planting, waar nu reeds 500
mannen hunne opleiding mochten ontvangen,
die, ieder naar de eigenaardigheid der hem
geschonken krachten en gaven, mede gearbeid
hebben aan den opbouw van het heerlijke
Godsgebouw, waarvan Christus Jezus werk
meester èn fundament, hoeksteen èn kroon is,
Waar nu zulk een feest aan ons gerefor
meerde volk is geschonken, een feest tot her
denking van de groote zegeningen en weldaden
des Heeren onzes Gods daar kan het niet
anders, of we moeten er ons toe opgewekt
gevoelen om onze dankbaarheid niet slechts in
woorden te uiten, maar ook in daden om te
zetten. Vandaar dat na eene vergadering, met
een aantal broeders uit de onderscheidene pro
vinciën, de drie eerstondergeteekenden zy*
opgetreden als algemeen comité, bijgestaan
door de mede ondergeteekende provinciale ge
delegeerden, die aan het hoofd staan hunner
eigen provincie. Het doel hiervan is: ieder
lid der gemeente als zoodanig in staat te stel
len eene feestgave af te zonderen door te tee
kenen op lijsten, welke door verschillende
broederen zullen worden aangeboden. Op deze
wyze kan dan een zekere som worden byeen-
gebracht, welke op den daartoe vastgestelde*
dag aan het College van Hoogleeraren der
Theologische School zal worden overhandigd.
Zoodoende kan dit in staat worden gesteld jon
gelingen, die daarvoor in de termen vallen,
in hunne studiën te ondersteunen. En juist
daaraan is zulk een behoefteTelkens toch
komen er aanvragen in, die noode worden af
gewezen. Het halve-eeuwfeest onzer Theolo
gische School zij ons dan een nieuwe prikkel
om daartoe mede te werken.
Laat ons aanhouden in den gebede, opdat
onze hemelsche Vader de mannen, die aan
onze School arbeiden, bekwame en bekrachtige
door zynen Heiligen Geest;
maar laat ons dan ook door onze feestgave 16
Juni a. s. tot een heerlijken feestdag maken.
Het algemeen Comité:
Ds. J. H. Donner, te Nieuwdorp.
Ds. N. Y. van Goor, te Halfweg.
Dr. A. Noordtzij, te Kampen.
De Provinciale gedelegeerdenDs. B. va*
der Werf te Grootegast, Ds. A. Doorn te Fra-
neker, Ds. J. Bakker te Emmen, Ds. L. Smild©
te Ommen, Dr. G. Keizer te Tiel, Ds. JKoppe
te Bunschoten, Ds. H. Buurman te Amstelveen,
Ds. H. Kouwenhoven Dzn. te Leiden, Ds R.
J. van der Veen te Goes, Ds. N. G. Kaptey*
te Werkendam.
KERK, BELIJDENIS, ZENDING.
Theologische School.
Maandagavond treedt D. V. ds^ Kouwenho
ven van Leiden in de Gasthuiskerk op om te
spreken over de Theol. School te Kampen, e*
het komt mij voor, dat velen hem zullen gaan
hooren. In de laatste jaren toch is er zooveel
over de opleiding tot den dienst des Woorda
gesproken en geschreven, dat men rekenen^
kanieder gevoelt het groote gewicht daar
van. Waren nu allen het eens geworden, da*
kon men denken, dat behoort weer tot het
verleden, maar dat is niet zoo er is nog altijd
verschil van gevoelen, en eerst na eene goede
oplossing van deze kwestie kunnen wy gerust
zyn. Daarom mag geen Gereformeerde hande
len, alsof het hem niet aanging, want allen
hebben er belang bij. Niemand onder ons zal
ook zeggenmaar moet die zaak publiek be
sproken worden, aangezien wij altijd aan
dringen op bespreking van alle dingen, die
betrekking hebben op den staat en de kerk,
de school en de maatschappij. Wij juichen het
altijd toe, dat al deze zaken in het openbaar
toegelicht worden.
Het zou echter kunnen zyn, dat deze of
gene dacht: maar zal eene zoodanige samen
komst geen voedsel geven aan de verdeeldheid,
welke reeds bestaat, en voor eene dergelijke
bedenking gevoel ik wel wat, alleen ben ik
zoo vrij daartegen op te merken, dat ik dit
geenszins geloof, want ik ben van oordeel, dat
ons volk het best verdragen kan, wannneer
op kalme en heldere wijze toelichting gegeven
wordt over geschillen, welke wij door te zwij
gen toch niet wegnemen kunnen. Betreuren
mogen wy het, dat zij er zyn, en bidden moe
ten wij, dat zij verdwijnen, maar het zo*
ontzettend jammer zijn, indien het zoover on
der ons gekomen was, dat wij elkander niet
meer verdragen kunnen, omdat de een een
anderen blik op deze of gene zaak heeft. Maar
zoo staat het nog niet gelukkig, ook nu vindt
een goed woord nog een goede plaats. Boven
dien moeten wij niet meenen, dat wanneer
wij het hierover eens zijn geworden, wij verder
geen moeielykheden meer zullen hebben, he
laas neen, wijl er altijd weer verschillen zul
len ontstaan, die verdeeldheid brengen.
Wy moeten daarby vertrouwen, dat het
allen om waarheid te doen is, en nu zijn er
ook in dit geding spannende oogenblikke*
geweest, waarin weieens dingen gezegd zijn,
waarvan het beter ware geweest, dat zij nooit
over de lippen waren gekomen, maar de ure
is nu wel aangebroken, dat wij over en weer
elkander bedaard kunnen aanhooren omdat
ieder, die eenigszins op de hoogte is wel weet,
dat wij er toch weer over spreken moeten. Op-
pervlakkigen alleen kunnen meenen, dat wij
j er af zyn. Ook daarom kunnen wij aannemen
dat zoowel zij, die weinig met de Theol. School
op hebben als zy, die er zeer voor ijveren, er
zullen komen, omdat het laatste woord in deze