Oud Goud.
n.
zitten en opstaan, verstaat van verre onze
gedachte. En wee, den mensch, die in de
pleehtige ure der belijdenis de opzieners en
de gemeente misleidt en poogt ook den Al
wetende te misleiden. Het zal hem hard vallen
tegen de verzenen de prikkels te slaan.
Dat gevoelen nog velen. En wat ziet gij nu
Een aanhoudend, biddend vragen om geestelijk
licht, om genade en den Heiligen Geest
Want wy worden geroepen Avondmaal te
houden en wij kunnen niet.
Dat zouden wy verwachten. Maar neen. Zy
trekken zich eenvoudig terug. Immers dan
heioven zy niet zooveel en zy behoeven ook
niet zooveel na te komen. Voorwaar een rede
neering, die een schoonen schijn heeft. By na
zouden wy by den eersten opslag zulk een
levensernst pry'zen. En toch is bestraffing hier
veeleer op hare plaats. Een beeld kan dit dui
delijk maken. Als bruidegom en bruid elkan
der trouw hebben beloofd, en de bruid zeide
eens een dag voor 't huwelijkhoor eens
'k wil niet als zoovelen de huichelares spelen
en straks zooveel beloven als wij saam ver
honden worden. En daarom verbreek ik nu
maar de verbintenis, dan ben ik ontslagen van
dien plicht. Ik vraag U, vindt gy de eerlijk
heid van die bruid benijdenswaardig? My
dunkt in geen enkel opzicht. En waarom?
Wel een bruid, moet van haar aanstaanden
echtvriend zóóveel houden, dat alle huwelijks
plichten licht en zacht schijnen. Zij behoort
te vertrouwen, in alle zwarigheden staat straks
miin man aan myne zijde. En dan is niets te
veel. Want hij is mijn levensvreugd. Een
bruid, die dat mist is geen aangename figuur.
Welnu, wie op den leeftijd komt van 20 jaar
of daarboven en zich nog altoos verschuilt
achter den zwaren eisch der belijdenis is zulk
een onbehagelijke bruid. Die is in 't verbond
van God begrepen. Als to.t Israël zegt de
de Heere, want ik heb U getrouwd. En op
het gegeven oogenblik als de huwelijksvol
trekking zal plaats hebben, hoe de Heere Je
zus ook vriendelijk als bruidegom zegt, mijn
juk is zacht en mijn last is licht, wordt onder
schijn van buitengewone oprechtheid de groot
ste ontrouw gepleegd. Daarvoor beware de
Heere zijne gemeente. En ik bid alle gedoopte
lidmaten" der gemeente toe genade van den
trouwen verbonds God, om zich voor dit euvel
te wachten. Want gy kent 't woord: die my
eeren zal Ik eeren, maar die my versmaden
zullen licht geacht worden.
H. 15 Jan. 1904. H.
„Evangelische Heiligmaking",
naar Marshall.
Allereerst moeten we die middelen trachten
te ontdekken, welke het meest geschikt zyn
ons te bekwamen tot een godzalig leven.
Er zijn zekere begaafdheden, welke we moeten
bezitten, om Gods geboden te kunnen volbren
gen en deze begaafdheden moeten onafge
broken ons gansche leven in ons zijn.
Zie het maar aan den eersten Adam. Welke
heerlijke gaven schonk de Heere hem, om hem
te bekwamen tot een heilig leven
Merk het vooral aan den tweeden Adam.
vertrouwen kan. Ik kan gerust alles aan hem
overlaten. Jammer maar dat hy „fijn" is. Ge
durende eenige jaren ging dit zeer goed. Doch
op zekeren Zaterdagavond zeide de heer van
Halen tot hem: „de Regt, ge moet morgen
vroeg hier zijn want ik wil met myne vrouw
en kinderen eens een pleizierrifje maken. We
gaan vroeg weg, niet later dan vyf ure wil ik
rijden, en zeg maar aan Uwe vrouw dat ge
niet voor 's avonds thuis komt."
De Regt stond met de pet in de handen
deze boodschap aan te hooren en toen zyn
heer uitgesproken was, antwoordde hy met
vaste stem „Mijnheer, daar kan niets van
komen, 't is morgen Zondag, en„Dat
weet ik ook wel", viel zyn heer hem in de
rede, „maar ik wil nu eenvoudig morgen eens
den geheelen dag uit, dus zorg dat ten vyf ure
het rijtuig hier is."
Mynheer, wat ik zoo even zeide, is my
vollen ernst," hernam de Regt, „ik kom mor
gen niet hier. Vooreerst ben ik daarop niet
door u gehuurd en in de tweede plaats,
mag ik ook den dag des Heeren niet onthei
ligen."
„Maar de Regt, ge begrijpt toch wel, dat
daar nu eenmaal niets meer aan te verande
ren valt. Myne vrouw en kinderen heb ik dit
reeds lang beloofdzy rekenen er dus op. Bij
gevolg reken ik er ook op, dat ge ten vyf
Deze bezat nog veel voortreffelijker vermogens.
Hem was den H. Geest gegeven zonder mate.
Hoeveel te meer moeten dan de navolgers
Christi, die sinds hun val steeds met de zonde
hebben te worstelen, dergelijke bekwaamma-
kende genadegaven ontvangen en bezitten.
Hoe zouden wy het bestaan den strijd aan
te binden tegen alle machten der duisternis,
tegen alle wereldsche verschrikkingen en ver
lokkingen, en tegen onze eigen verdorven lusten,
indien we niet wisten, dat de geestelijke gaven
en krachten ons geschonken zyn om te staan
en staande te blyven in den boozen dag.
Ik zal hier, myn lezer, een viertal eigenschappen
opnoemen, die noodzakelijk in ons gevonden
moeten worden, zullen we inderdaad in staat
zyn tot de beoefening der godzaligheid.
Allereerst moet er in ons zyn eene geneigdheid
van het hart tot 't geen de Wet van ons eischt,
een lust in Gods geboden.
Gods geboden zyn van dien aard, dat ze
onmogelijk te volbrengen zyn, zoolang er een
volslagen af keer of eene koude onverschilligheid
in het hart bestaat omtrent hunne waarneming.
Het grootste gebod is God lief te hebben
met heel ons hart, hoe zullen we het echter
volbrengen, indien het ons ten eenenmale aan
de liefde Gods ontbreekt?
Opdat de mensch God lief zou hebben, schiep
Hy hem opzettelijk naar zijn Beelden dat
Beeld bestond, gelijk we weten, onder anderen
hierin, dat 's menschen hart volkomen geneigd
was tot ware gerechtigheid en heiligheid.
't Zelfde zien we by Christus, wiens lust,
wiens spijze het was den wil van God te doen.
Maar in onze oude natuur wordt die geneigd
heid naar het goede niet gevonden. De erfzonde
bestaat in een besliste afkeer van betgeen
Goddelijk goed is en in een even besliste
neiging ten kwade.
Doch nu is het God, die in zijn volk de lust
en de kracht herstelt tot alle waarachtig goed,
door in hen een nieuw hart en een nieuwen
Geest te scheppen.
Ten tweede is het voor de beoefening der
Godzaligheid noodig, dat wij vast overtuigd zyn
van onze verzoening met (Jod, dus van onze
rechtvaardigmaking, onze schuldvergiffenis.
Hier komen velen tegen op. Deze leer, zeggen
ze, dient juist om de godzaligheid tegen te
gaan en de Antinomianen te stijven. Als al
myn zonden voor nu en eeuwig vergeven zyjn
en ik weet dit, wat zal ik mij dan nog vermoeien
met het doen van goede werken Neen, neen,
we moeten de menschen prediken, dat ze eerst
na een leven van oprechte gehoorzaamheid
verzekerd kunnen worden van hunne verzoening
met God. Eerst moet er heiligmaking wezen
en dan rechtvaardigmaking als vrucht en loon.
Wij houden echter met de Hervormers ons
gevoelen staande en zullen het staven met de
Schrift.
De eerste Adam was rechtvaardig voor God,
diens gunstgenoot, en in die verhouding was
hy tot een heilig leven recht bekwaam. God
had hem lief en daarom had hij God lief in
gedachte, woord en daad.
De tweede Adam, Christus, was Gods geliefde
Zoon, en als zoodanig was het zijn spijze den
wil zyns hemelsehen Vaders te doen.
En wat deze beide Adams nu slechts konden,
omdat ze Gods liefde en gunst deelachtig waren,
zouden wij dat dan vermogen, terwyl we nog
ure met het rijtuig vóór zijt. Daarenboven ik
zal er u ook extra voor betalen. Gij verdient
„er een rijksdaalder mee.".
"Ja mijnheer, dat is goed en wel," ant
woordde hij, „doch al verdiende ik er ook al
tien rijksdaalders mee, dan zou ik dit toch
nog niet doen mogen. Het is des Heeren dag,
en dien moeten wy in des Heeren dienst be
steden."
„Nu valt ge me toch vreeselijk tegen, de
Regt", zeide de heer van Halen, die alle moeite
deed om zyn boosheid verborgen te houden
„nu valt ge me vreeselijk tegen. Ik heb altyd
gedacht, en ook menigmaal tegen myne vrien
den gezegd, dat gij iemand zyt op wien men
vertrouwen kan, en die, wat men ook van U
verlangt, stipt volbrengt. En nu weigert ge
dit? Neen ik kan nog niet gelooven dat ge
dat meent."
„Ik meen het in ernst mynheerant
woordde de Regt, „ik kom morgen niet. In
de week kunt ge over my beschikken van
's morgens vroeg tot 's avonds laat, maar
's Zondags ben ik in dienst van een andere
Heer, en dat mag ik niet veranderen.
„Verander dit dan voor deze ééne keer, de
Regt," verzocht nu de heer van Halen, „want
ge weet dat de jonge paarden niet aan iedereen
vertrouwd zyn, doch gy kunt ze goed hantee-
ren. En al was het dat ik ook op 't oogen-
vyanden zyn en de breuke tusschen God en
ons niet is geheeld?
Wilt ge nog een bewys? We zyn overtuigd,
dat we in onze oude natuur tot niets goeds in
staat zyn. Onze eenige hope is hierin gelegen,
dat God het willen en werken in ons tot stand
brengt. Maar hoe zal iemand daarop hopen, die
niet verzekerd is van Gods gunst en liefde?
Hoe kunnen we op het leven hopen, indien we
ons nog niet eens ontheven weten van de schuld
en vloek des doods
Nog een bewys De eisch der wet is God
lief te hebben met geheel ons hart, met eene
warme liefde, die zich in God verlustigt. Maar
hoe zullen we dit vermogen, zoolang we nog
gelooven onder den vloek en toorn Gods te
liggen Daar is in de liefde geen vreezehy,
die vreest, is niet volmaakt in de liefde. Wy
hebben Hem lief, omdat Hy ons eerst heeft
liefgehad
Eene kwade consciëntie ontvlucht God en
wenscht Hem verre weg. Dat kwade beschul
digende geweten moet eerst gezuiverd worden
van doode werken, willen wy den levenden
God uit liefde kunnen dienen.
Als wij den Bij bel nauwkeurig en onbevoor
oordeeld lezen, dan bespeuren we klaar, hoe
God de zynen tot heiligheid des levens brengt.
Hy begint met hun bekend te maken, hoezeer
Hy hen bemint en hoe Hij hunne ongerechtig
heden niet gedenkt.
Toen God aan Israël de tien geboden op
Sinaï gaf, verklaarde Hij ^an te voren, dat Hy
hun God was, die hun zyn liefde en trouw
reeds had betoond, door hen uit Egypte te
leiden.
Eer een Israëliet zyn godsdienstplichten te
vervullen had, was hij reeds ten achtsten dage
besneden, vóór hij dus nog eenig goed werk had
kunnen doenen in die besnijdenis had hy toch
reeds het teeken en zegel van de rechtvaardig
heid des geloofs. D. w. z. God beteekende en
verzegelde hem, dat hij rechtvaardig was, niet
om de goede werken, die hij nog doen moe4%
maar door het geloof, dat hem aireede geschon
ken was.
In den tabernakel ging het reinigend schuld
offer aan het heiligend dankoff r vooraf.
Wat zien we thans onder het Nieuwe Tes
tament? Ook nu leidt de Heere de zijnen tot
zyn dienst op door hun in den Doop te be-
teekenen en te verzegelen de afwassching hun
ner zonden, dus hunne verzoening met God.
Hy bevestigt en versterkt ze in zijn dienst
door aan het Avondmaal hen gedurig en ge
durig weer sacramenteel te betuigen, dat ze
in het bloed zyns Zoons vergeving van zon
den hebben.
En op grond nu van dit alles vermaant Hy
hen, dat ze nu ook van hun kant wandelen
zullen in de liefde, en de wereld niet liefheb
ben, noch hetgeen in de wereld is. Derhalve
zien we, dat 't geloof aan de vergeving onzer
zonden de grondslag is voor een Godzaligen
wandel.
K. L.
Kerk- en Schoolnieuws.
Beroepen te Ierseke ds. Doekes van Heemse,
te Wolvega ds. Aalberts van Opperdoes, te
blik iemand anders in de plaats kon krygen,
dan durfde ik het vooral ook om mijne vrouw
en kinderen toch niet wagen, dat zulk een
vreemde met die vurige jonge paarden reed.
Doe het dus, en wees nu niet al te vroom."
Mynheer" antwoordde de Regt weer, „dat
is niet omdat ik al te vroom ben, maar het is
eenvoudig omdat God het my verbiedt. Ik mag
het niet doen."
„Hoor eens, de Regt, het moet. Ge hebt zoo
even gezegd, dat ge 't voor tien rijksdaalders
nog niet zoudt willen doen. Maar ik herhaal,
het moet. Alles is er voor in gereedheid ge
bracht. De teleurstelling voor myne vrouw en
kinderen zou te groot zyn. Doe het dus voor
deze ééne keer, en dan zal ik het u nooit
meer vragenenik zal u voor dien
eenen dag vijfentwintig gulden geven."
De Regt bemerkte maar al te goed dezen
strik waarin men hem vangen wilde, en ant
woordde „Mynheer, gy weet wel, dat ik wel
wat meer geld gebruiken kan. Wy hebben
het met onze zes kinderen niet te ruim, doch
voor geld Gods gebod te overtredenneen
dat mag ik niet."
Nu was de maat vol gemeten. De heer van
Halen kon nu zyn verkropte boosheid niet
meer langer verbergen. Als de Regt niet wilde
ryden, kon er van de pleizierrit niets komen,
want in geen geval durfde hy zyn jonge paar
den aan een ander toevertrouwen.
(Wordt vervolgd.)