FEUILLETON. Daar spreekt de Heiland te midden van al het aardsch gedruisch, te midden van nevelen en droefenissen, zyn vriendelyke noodiging: Komt herwaarts tot mij, allendie vermoeid en heiast zyjt, en ik zal u ruste geven. Hoort die stem, die de Heere doet weerklinken in Zijn Woord, u gebracht door Zyne getrouwe die naren, hoort die stem met verrukking en blijd schap. Het is de Heere, de getrouwe. Niemand zal zijne schapen uit zyne hand rukken. Maar worde deze roepstem ook met blijdschap door hen gehoord, die haar vroeger niet opmerkten of achtten, maar nu vermoeid en belast zich gevoelen. Oallen, die zyn juk opneemt, en het kruis dragende Hem volgt, gij zult ruste vinden voor uwe zielen, hoe het ook ga Hulsebos. V ARIA. Geloofsverzekering. XIII. Als de Heere ons, door Petrus, zegt: „Broe ders, benaarstigt U te meer om uwe roeping en verkiezing vast te maken," ligt hefc voor ieder, die de leer der Schriften kent en gelooft, voor de hand, dat Hy daardoor niet bedoelt, dat de door God ons gegeven zekerheid der zaligheid kan en moet vaster gemaakt worden 'dan ze is. Immers, de roeping en verkiezing Gods zijn onberouwelyk. „Die Hij te voren verordi neerd heeft, deze heeft Hij ook geroepenen die Hij geroepen heeft, deze heeft By ook ge rechtvaardigd en die Hij gerechtvaardigd heeft, deze heeft Hy ook verheerlykt". Neen, niet in God, maar in en voor ons eigen be wustzijn kan en moet ze worden vast ge maakt. Om dat te doen, moeten wij ons benaarsti gen. Dit moet ons dus zyn een zaak van het aller hoogste belang. Wij moeten heilig verontrust zijn, zoolang de zekerheid onzer zaligheid niet voor ons vaststaat. Wat Rome's Kerk hieromtrent leert, is, gelukkig, niet uit en naar, maar tegen hetgeen God ons leert in Zijn Woord. Zij ge looft en leert, dat wij van onze zaligheid in dit leven niet volkomen kunnen verzekerd zijn. Om reden er een afval der geheiligden, der geheiligden in en door Christus voor haar mogelijk is, kan zij de zekerheid der zaligheid van allen, die van ganscher harte gelooven, niet aannemen. En als de zekerheid hunner zaligheid, naar het Woord onzes Gods, niet vast staat, kan men ook, zooals voor de hand ligt, voor zich zeiven deze zekerheid niet heb ben. De Heilige Geest toch werkt overeen komstig en door het Woord. Hieruit nu volgt, dat, wanneer ze ons in het Woord niet gege ven is, ze ook niet gegeven wordt aan en in onze harten. Maar wy weten en begrijpen tenvolle, dat de Roomsche Kerk aan een afval der gehei ligden in Christus moet geloovenomdat zij gelooft, dat Jezus Christus wel voor de erfzon- den maar niet voor de dadelijke zonden leed en stierf. De eene dwaling vloeit hier, gelyk altijd, als van zei ven uit de andere voort. Voor ons nu staat het, Gode zij dank, vast, dat wij zelfs geene zucht aan onze zaligheid kunnen en be hoeven toe te brengen. Uit de werken der wet zal geen vleesch voor God gerechtvaardigd wor den. Zelfs niet voor het allergeringste deel. Uit genade, enkel en alleen uit genade worden Uit het Dagboek van een „Afgescheiden" Dorpspredikant. Een verhaal door PEKAH. ACHTSTE HOOFDSTUK. De zoon van den Schoenmaker, en De vrouw van den Kleermaker. De kerk werd byna niet meer door haar bezocht, en elke vermaning dienaangaande stuitte af op koele onverschilligheid. En wan neer zy er op gewezen werd, hoe zij te voren plechtig en onder tranen beloofd had den Heere te zullen dienen, en anderen tot een voorbeeld was geweest, hoe ze over de onverschilligheid van haren man had geklaagd, en dit voor haar een oorzaak van smart en teleurstelling was geweest, dan werd zy boos, en wendde het oofd af, terwyl zij sprak„ik zal zelf weten wat ik doen, en wat ik laten wil, en dit behoeft niemand voor my te verantwoorden". In heel hare levensopenbaring was eindelyk niets meer te ontdekken dan vyandschap, bittere vyand schap, tegen God en Zyn volk en Zyn dienst. wy zalig. Alle roem in ons zeiven is uitge sloten. Het bloed van Jezus Christus Gods Zoon toch reinigt ons van alle zonden. Hy maakt volko men zalig degenen die door Hem tot God gaan. Gewis, de zekerheid der zaligheid van hen, die wedergeboren zyn, en van hen, die krach tens de wedergeboorte, op rijperen leeftijd ge komen, in Hem gelooven, staat onomstoote- lyk vast. Daarom dat wy, door Gods genade, onze roeping en verkiezing tot eeuwige zaligheid ook kunnen en moeten vastmaken voor ons eigen bewustzyn. Doch, omdat God door en in den weg der genade-middelen deze zalige verzekerheid ons deelachtig maakt, moeten wij ons ook benaarsti gen, om in dien weg der middelen haar te zoeken en te verkrijgen. Littooij. Naar wy van vertrouwbare zyde vernamen, hebben de Kerkeraden (A en B) te 's Graven- hage, de verledene week saam vergaderd, met bijna algemeene stemmen besloten tot plaatse lijke ineensmelting. Bepaald isten eerstedat de bedienaren des Woords een gelyk inkomen zullen hebben; ten tweede, dat in de verschillende kerkgebou wen, om beurt, door de bedienaren des Woords zal gepredikt wordenten derdedat de Kerk bode, die eigendom is van Kerk (A), voortaan de ineengesmolten Kerk zal toebehooren en dat de predikbeurten enz. door dit orgaan zullen bekend gemaakt worden. Met overeengekomene bepalingen als deze zou ook in Middelburg de ineensmelting reeds lang eene blijde gebeurtenis hebben kunnen zijn. Littooij. Het catechetisch onderwijs. III. Doel van het catechetisch onderwijs is het gedoopte zaad der gemeente voor te bereiden voor de belijdenis des geloofs. Het kan ook zoo gezegdom het zaad der gemeente van het sacrament des H. Doops te leiden tot het sa crament des H. Avondmaals. Dit doel wordt maar al te vaak uit 'toog verloren. Veelal wordt de H. Doop veel te weinig gewaardeerd. Thans heb ik nu niet in de eerste plaats op 't oog de ouders, die nog wel gaarne hun kroost willen gedoopt zien, maar vooral de kinderen zelve, die bij het opgroeien bijna niet meer aan hun doop denken. Als menschen in ^pn bepaalden stand geboren zyn, hètzij dan in" den adelstand, of in den gegoeden burgerstand, staan zij soms wel wat al te veel op dat geboorterecht. Althans weini gen die het niet in eere houden. En zeer terecht. Maar als God de Heere door den H. Doop ons in den christenstand inlijft en de weldaden van Zyn verbond deelachtig maakt, zie dan ontbreekt alle pretentie vaak, alle aanspraak laten wy varen en er wordt niet aan gedacht, dit geschenk ook als gave Gods te waardeeren. In het natuurlijke leven hebben wij veel te veel pretenties, laten wij allerlei vermeende of werkelijke rechten gelden, waar het Gods ver bond betreft werpen wij alles van ons alsof het geen de minste beteekenis had. Waarom is dit nu zoo verkeerd? Heel een voudig: adel verplicht. Wie in hoogen staat is gesteld heeft ook groote plichten. Een generaal in het leger staat op veel hooger sport dan een gewoon soldaat, maar zijn verantwoording Zoo voortlevende, terwijl het van kwaad tot erger ging, werd zij door een hevige krankheid aangetast. Ook nu werd zy door den leeraar bezocht en ernstig vermaand, eer het te laat was, toch den Heere te zoeken, de zonde harer afwijking te belijden, en met berouw en leed wezen over hare zonden weder te keeren. En ofschoon zy door woorden nu niet hare vyandschap openbaarde, toch bewees hare hou ding genoegzaam, dat zy van niets wilde weten. Intusschen werd hare krankheid vanoogen- blik tot oogenblik ernstiger, en kon men eiken dag bemerken dat zy hard achteruitging en den dood naderde. Met des te meer ernst drong de leeraar er daarom bij haar op aan, zich toch voor den Heere te verootmoedigen en bedekking voor hare ongerechtigheid en verzoening voor hare zonden te zoeken in Je zus' bloed. Doch geen enkel woord vermocht iets op haar uit te werken. Zij bleef koud en gevoelloos. En toen de leeraar eindelyk sprak „Vrouw Dirksgij zoudt aan deze krankheid wel eens kunnen stervenen indien dit eens zoo was, wat zal dan het einde zyn?" toen antwoordde ze met een holle stem, die door merg en been heen drong„Wel, dan ben ik na tuurlijk verloren, voor altoos verloren." Voor het aanbod van genade sloot zy hart en oor. Zoo gingen weinige dagen voorbij toen op eens de ziekte haar in de hersenen sloeg, en zy is ook des te zwaarder. Nu vinden wy ook in de gemeente des Heeren telkens lidmaten, die het maar niet goed kunnen verdragen zoo gij van de gemeente als de gemeente des Heeren spreekt. Zy zyn min of meer verontwaardigd zelfs en wijzen U terstond op heel veel gebrekkigs dat wij allen wel gaarne anders wenschen. Kwam nu dit gevoelen op uit oprechte kennis van eigen geringheid en onwaardigheid, het ware tot op zekere hoogte te waardeeren. Want de mensch op het diepst te vernederen en God op 't hoogste te verheer lijken, was steeds der Gereformeerden doel. Maar er zit dikwerf geheel iets anders achter. En wel ditmen wil zich onttrekken aan den eisch des verbonds en nu tracht men zich diets te maken, dat kerk en verbond zoo ongeveer niets te beduiden hebben. De ongeordendheid, die misschien enkele jaren bestond in's Heeren kerk, aan deze of gene plaats, schynt denzulken het toppunt van geestelyken welstand. Uit zulke kringen, waar men aan de verbonds gedachten is ontwend, en de verbondseere in het slyk vertreden heeffc, komen nu catechisanten. Maar hoe, met welke gedachte, met welke beseffen? Onder den indruk: wy zijn het ge doopte zaad der gemeente en mogen op Gods verbond pleiten en op zyne beloften hopen, maar zijn ook schuldig eene nieuwe gehoor zaamheid? In geenen deele. Alles is uiteen gerafeld en losgescheurd. Voor het wijzen op den H. Doop bleef geen plaats, want de be lijdenis werd niet verstaan, dat de Doop het sacrament der wedergeboorte is. Pleiten op Gods verbond het geschiedde niet; immers er is toch een raadsbesluit by God, en alles, alles ligt in Gods hand en wij zijn maar onnutte dienstknechten. En even weinig werd ook gewezen op de ge hoorzaamheid waartoe de Heere de gedoopten roept, als bewijs van dankbaarheid en waar deering zyner gaven. Jongelingen uit zulke gezinnen zyn geheel en al ontzonken aan en vervreemd van de ge dachte aan Gods verbond. Zy zijn wel gedoopt, maar leven niet meer in het besef van hun Doop. En daarom juist is het zoo verbazend moeielyk hen te overtuigen van de noodzake lijkheid om belijdenis des geloofs afteleggen. De band aan het eerste sacrament is verbroken en voor het tweede gevoelen zij al even weinig, zoo nog niet minder. Wat wordt nu het catechetisch onderwijs? Een voorbereiding om te komen tot het H. Avondmaal en om als complete leden der ge meente in alle rechten en plichten van het lidmaatschap te deelen? Volstrekt niet. Het besef van den Doop is verstorven, en het Avond maal is dus niet langer 't doel waarop wordt aangestuurd. En daarom nu zijn er, helaas, die wel onderricht hebben ontvangen, dikwijls jaren lang, maar er toch niet aan denken belydenis af te leggen. En als er dan door de Dienaren des Woords en de ouderlingen op aangedrongen wordt, vernemei^ zy nog enkele malen de beschuldi ging van iets nieuws te leeren. Vooral zoo men strengelyk vasthoudtbelydenis en Avond maal hooren bijeen. Wat is die goede vader Smytegelt voor zulke menschen onbetaalbaar! Maar dan vooral één preek, weet U. Of laat ik het nog anders zeggen vooral die woorden uit ééne preek„wij worden wel allen geroe pen om belijdenis te doen, maar niet om het H. Avondmaal te houden." Zeker zoo iets niemand meer kende. Allerlei verwarde taal liet zy hooren en toen Ds. de Vries ook in dien toestand haar eens bezocht, zag ze, ter wijl ze overeind in haar bed zat, hem aan met woest rollende oogen en zei de: „zoo docter! kom je daar weer? Ik wil geen medicijnen hebben. Ik ben toch verloren Honderde malen op één dag werd dienzelf den uitroep wild en woest schreeuwend her haald, en met dien uitroep op de lippen is ze ook een paar dagen later gestorven. Dikwyls vertelde Ds. de Vries deze geschiede nis, en dan voegde hy er by „Als ik mij nog die jonge vrouw voorstel, dan gevoel ik een kille huivering over mijne leden. Dat akelige: „ik ben verloren I" ach, hoe greep dat aan En indien deze jonge vrouw gestorven ware in de ure toen zy belydenis des geloofs aflegde, zou ieder gedacht en gezegd hebben: „Zijwas ryp voor den hemel". Wat is er veel voorzich tigheid noodig om wel te onderscheiden. Zeker zal menigeen in den hemel komen, die wy er niet verwacht hadden, doch ook menigeen, van welke wij de grootste verwachtingen koesterden, zal er niet worden gevonden. Lezers moge het voor allen een prikkel zyn tot waarachtig en nauwkeurig en biddend zelf onderzoek. En denk met allen ernst aan het woord van den Heere Jezusn Strijdt om in te gaan door de enge poortwant velen zeg ik U,

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1904 | | pagina 2