FEUILLETON".
Heiligen Geest en onze heiligmaking.
Dewijl, zooals ik zeide, alle werk Gods naar
buiten aan de drie Goddelijke personen gemeen
is, hoewel één dezer personen of in het eerste
öf in het tweede, of in het derde op den voor
grond treedt, zoo staat de Vader ook niet
buiten het werk der verlossing. De Vader toch
is in dat werk de vertegenwoordiger en hand
haver der Godheid. Hij is het die voldoening
eischt, met het oog op onze overtreding van
de wet en onze aanrading van het wezen Gods.
Hy, die onze ongerechtigheden vrijwillig op
zich nam en daarom voor deze voldoening
moest zorgen, had, toen byname de beker
van Gods toorn moest geledigd worden, met
den Vader te doen en bad mitsdien
„Vaderlaat dezen beker van my voorbijgaan,
enz." Maar, zooals ons ook wordt geleerd, is
het de Vader, die ons den Zoon Zijner liefde,
tot een Borg, Verlosser en Zaligmaker ge
schonken heeft.
Wij hebben daarom met den Vader in den
weg der verlossing in tweevoudig opzicht te
doen. Immers, als vertegenwoordiger der door
onze zonde geschondene en getergde Godheid.
Dus, wanneer wij, door den Heiligen Geest
bewerkt, vergeving van onze zonden zoeken en
vrede met God maken.
Dit eene noch dit andere is echter mogelyk
zonder te gelooven in den Christus der Schrif
ten. Niemand, zegt daarom de Heiland, komt
tot den Vader dan door mij en op eene andere
plaats der Heilige Schrift luidt het: „Dit is
het eeuwige leven, dat zij U kunnen, den eeni-
gen waarachtigen God, en Jezus Christus, dien
Gij gezonden hebt. Wij hebben een voorspraak
bij den Vader, zoo lezen wy elders.
Doch dat Hij ons niet alleen om Christus
wil al onze zonden vergeven heeft, maar dat
Hij daarenboven onze God en Vader geworden
is, ja dat Hij ons zijn eenigen Zoon gegeven
heeft, omdat Hij ons, om redenen in zichzel-
ven, van eeuwigheid uitverkoren en lief gehad
heeft, en dat deze liefde eene onveranderlijke
en mitsdien van eeuwigheid tot eeuwigheid is,
zie, dat is het, wat wy ons, zelfs als wij tot
Christus gekomen zijn en ons aan Hem hebben
overgegeven, in den regel niet dadelijk en
volkomen' bewust zyn. Tot deze geloofshelder-
heid en geloofsverzekerheid komen verscheide-
nen eersten tijden daarna.
Toen Jezus volgelingen van Zijne liefde tot
hen zich reeds verzekerd hielden, achtte Hy
het toch nog noodig hun te verzekeren, dat
„de Vader zelf hen lief heeft". En al is het
waar, dat dit na de uitstorting van den Heiligen
Geest ryker geopenbaard is en dies beter
zou worden ingezien, desalniettemin was en
blijft het waar, dat, hoe hoog de kennis der
Heilige Schrift ook op prijs gesteld moet worden,
zij ons, zelfs al kennen wij den geheelen Bybel
ven buiten en al zijn wij in de leer des verbonds
volkomen thuis, toch het geestelyk inzicht en
de zelfbewuste toeeigening van het heil in
Christus en van het deelgenootschap in 's Vaders
eeuwige liefde niet geven kan. Dit was en is
gave en werk des Heiligen Geestes.
Met recht en reden heeft Dr. A. Kuypersr.
wanneer hy over de verzegeling sprak van
dieper ingeleiden gesproken.
Zij, die het weten, dat de Vader zelf hen
lief heeft, ja hen lief heeft met eene eeuwige
liefde zij zijn zóó diep ingeleid geworden, door
Gods Geest en Woord, in de heilgeheimen der
Uit het Dagboek Tan een „Afgescheiden"
Dorpspredikant.
Een verhaal door PEK AH.
ACHTSTE HOOFDSTUK.
De zoon van den Schoenmaker,
en
De vrouw van den Kleermaker.
Zijne ouders, die dit volstrekt niet schenen te
begrijpen, meenden, dat nu Arie de pijn niet
meer gevoelde, hij nu ook veel beter wasen
Arie zelf dacht, dat hy spoedig weer met zyn
kar aan den weg zou zijn. Het was nu maar
alleen meer zoo meenden zy de afmat
ting door de folterende pynen, die hij had
doorgestaan, welke hem nog belette het bed
te verlaten.
Ds. de Vries, die hem bezócht, zag het
echter anders in en vreesde het ergste. Het
was daarom dan ook, dan toen de pyn in zoo
verre gestild was, dat hy met Arie eens spreken
kon, hij het zyn plicht achtte, hem te wnzen
op de kortstondigheid van het leven, en hem
te bepalen bij den ernst der eeuwigheid. Een
eeuwigheid, dat zij door en met den Zoon, als
hun schuldovernemenden borg, tot den Vader
zyn gekomen, dat zy 's Vaders liefde geloofd,
bekend, aangenomen, bewonderd ón geprezen
hebben. Onderdaan van den Koning der konin
gen met volkomen zelfbewustzijn te worden,
door Hem gekocht en toegeëigend en mitsdien
zyn eigendom te wezen, zie, dat is voor
ons zielsbesef wonderbaar groot, maar nog
grooter en aanbiddelijker is het daarenboven
in te zien, te ervaren en te weten, dat God de
Vader onze Vader in Christus is, dat Hy, naar
zijn welbehagen, ons van eeuwigheid uitverko
ren en liefgehad heeft, en daarom Zijnen Zoon
gegeven heeft tot een offer voor onze zonden,
en ons alzóó bewaard, dat zelfs geen haar van
ons hoofd vallen zal zonder Zynen Vaderlijken
wil, ja, dat alle ding tot onze zaligheid dienen
moet, waarom Hy ons ook door Zijnen Heiligen
Geest des eeuwigen levens verzekert en Hem
voortaan te leven van harte willig en bereid
maakt." Littooij.
Wordt vervolgd.)
Gerekend by den tijd toen anderen en ik
jong waren en wij de overgeblevenen des
Heeren heiligklagend het: „Hoelang,o Heere,
hoorden smeeken", heeft de Heere God thans
groote dingen bij ons gedaanja Hij heeft de
gevangenisse Sions gewend, als waterstroomen
in het Zuiden. In dankbare stemming des
harten moest dientengevolge als uit eenen
mond het: „Dies zijn wy verblijd," worden
uitgesproken, en mitsdien door den Verhoorder
der gebeden en door de achtergeblevenen worden
gehoord. Maar ach, 't is of wy nog in Babel
zitten, waar de harpen aan de wilgen hangen.
In het midden van de ongedachtste, en ryke
zegeningen is er reden om te treuren en te wee-
nen over onze onderlinge verdeeldheid, in zake
de opleiding van dienaren des Woords en over
leerverschillendiehoewel belangrijk, niet
tot de fundementeele stukken gerekend kun
nen wordenzelfs over den tijd van aftreding
der ouderlingen en diakenenwaar niets
stelligs van gezegd en voorgeschreven is, in
het Woord onzes Gods, wordt getwist. Onze
ondankbaarheid en dwaasheid is niet ongelyk
aan die der Emmaüsgangers, op den blijden
morgen.
Ach, ze overtreft haar, wijl wij de compleete
openbaring des Heeren ontvingen.
Waar moet het heen
Aan de eenen kant verrijzen er vereenigin-
gen, die tegen den ürerkeraad reeds hier en
daar reageeren en aan den anderen kant zijn
er kerkeraden, die opzettelijk anders bekwame
en geachte mannen niet ter verkiezing der
gemeente aanbevelen, daarenboven is reeds
de wenk gegeven, om de leden dier vereeni-
gingen te censureeren.
Waar moet het heen?
Want er is, in de zaak waarover het bijname
gaat, vooral tijdens en na de Arnhemsche Sy
node, van beide kanten schuld. Met het strakke
15 en het doorzettende 25 is dat begonnen. De
eerst genoemde groep wilde zelfs geen over
leg meer, de daarna genoemde kwam met voor
de Theol. School diep vernederende voorstel
len daarenboven werden toen de welbekende
benoemingen voorbereid, waarop de weleer
geweigerde privilegiën volgden.
Het starre verzet had zijne gevolgen en,
het systeem van afbreken trad in werking.
langen tijd sprak hij met Arie en kennelijk
vonden die woorden ook ingang in zijn hart.
Hij bleek genoegzaam overtuigd te zijn, dat
een Christelyke opvoeding en Christelijk on
derwijs niet genoeg waren, zonder de werking
van den Heiligen Geesten dat algeheele
vernieuwing van hart en leven noodzakelyk
was. Doch hoe zou hy een en ander deel
achtig worden?
De leeraar herinnerde hem er aan, dat hij
gedoopt was, en dat bij den doop God de
Vader betuigt en verzegelt, dat Hy met ons
een eeuwig Verbond der genade opricht, en
dat Christus verzegelt, dat Hy ons wascht in
zijn bloed van al onze zonden. „En wanneer
ge nu alle Uwe zonden voor God belydt", zoo
sprak de leeraar, „dan moogt ge ook vrijplei
ten op de beloften van Gods Verbond, en
zeggen„Heeredat hebt Gy zelf beloofd",
en ge moogt vry bidden, dat de Heere die
beloften ook aan U vervuld."
Na dien tyd vonden zyn ouders hem
menigmaal biddende, wanneer althans de pyn,
die telkens weer terug keerde, hem dit niet
belette. En Arie bad vurig en menigmaal
beluisterden zyne ouders de woorden, smeekend
uitgesproken
„Sla de zonden nimmer ga,
Die mijn jonkheid heeft bedreven,
Denk aan mij toch in gend,
Nu kan men formeel beide verdedigen, maar
materieel waren, naar wij gelooven, beide niet
goed.
Mochten wij, vooral in het licht van de ge
volgen, wederzyds dit inzien en erkennen
Daaruit zou een broederlijk samenkomen en
een broederlyk overleg kunnen geboren wor
den. Het voorstel—Bavink-Rutgers, dat nooit
tot de Kerken kwam, zou uitgangspunt ter
oplossing der onheilspellende quaestie kunnen
zyn. Willen wij wederzijds geen water in den
wijn doen, dan is het ergste te vreezen.
Bedenken wij het woord des Heeren „Wat
God samengevoegd heeft, scheide de mensch
niet
Het gaat om de zaak onzes Gods, om het
heil der Kerken, om het ten zegen te zijn voor
ons land en volk. Littooij.
De laatste houten Kerk op Walcheren.
Vóór het oude jaar ons verlaten heeft wil
ik nog even melding maken van de verdwyning
der laatste houten Kerk op ons eiland. Zoo
als de meeste lezers weten, hadden wij hier
vroeger enkele houten bedehuizen, waarvan dat
van Arnemuiden het laatste was, doch nu heeft
de gemeente aldaar eene steenen woning. Op
zichzelf zou het der moeite niet waard zyn om
er van te spreken, want of men des Sabbaths
opgaat naar een houten of naar een steenen
Kerk js wat het wezen der zaak betreft, precies
gelijk, maar aan het oprichten van houten ge
bouwen na 1886 ligt eene gedachte ten grond
slag, en dat weten waarschijnlijk niet allen, en
daarom wensch ik het even mede te deelen.
Algemeen is bekend, dat vóór de doleantie
van de zijde der Gereformeerden in de Herv.
Kerk menigmaal tot de toenmalige Chr. Geref.
het verwijt werd gericht, dat deze de vaderlijke
erve noodeloos vaarwel hadden gezegd en het
werd hun als eene grieve aangerekend, dat zij
niet met meer klem voor de rechten der Gere
formeerden waren opgekomen. Nu was dit
verwyt zeer onbillyk, doch daarover wil ik niet
spreken. Het was echter te verwachten, dat,
wanneer eenmaal de strijd uitbreken zou tus-
schen hen, die de Gereformeerde belijdenis
wilden handhaven en de kerkelijke besturen,
de eersten zich niet goedschiks de kerkelijke
goederen zouden laten ontnemen, en het was
dus niet vreemd, dat de rechtbanken moesten
beslissen over de vraagaan wie de kerkelyke
goederen voortaan zouden behooren De Neder-
Duitsch Geref. Kerken (doleerende) verloren
het proces, en werden in het ongelyk gesteld,
en allen die de Synodale organisatie trouw
bleven, ontvingen het volle bezit van alle
goederen.
Ik voor my ben altijd blijde geweest, dat de
rechtbank deze zaak heeft behandeld en daar
over uitspraak gedaan, en ik kan mij ook zeer
goed begrijpen, dat de mannen, die dit geding
verloren, nooit hebben willen erkennendit
vonnis is rechtvaardig. Zij geloofden, dat hun
onrecht aangedaan was en daartegen hebben
zij geprotesteerd, en naar het woord van den
vroeg ontslapen en diep betreurden ds. v. d.
Berg hebben toen onderscheiden kerken houten
gebouwen opgericht,- welke voortdurend het
geleden onrecht in levendige herinnering
moesten bewaren. Eens drukte hij zich zeer
kras uit, toen hij zeidewij zullen houten
kerken bouwen, en dit volhouden, al moet het
ook tot den jongsten dag duren, en ik weet
Om Uw goedheid d'eer te geven
En de Heere betoonde zich ook voor Arie
een hoorder en verhoorder des gebeds. Na
een paar dagen durfde hij zeggen: „Ik ben
met God verzoend door Christus, en ik ben
met lichaam en ziel voor tijd en eeuwigheid
zijn eigendom. De Heere heeft myne bede ver
hoord, en mij tot zyn kind en erfgenaam aan
genomen."
Met groote blydschap werd dit getuigenis
door zyne ouders vernomen, en toen op een
morgen Ds. de Vries hem weer bezocht, zeide
zyn moeder: „O, dominé! Arie is nu zoo ge
lukkig, nu hy roemen kan in den vrede met
God. Wanneer hy nu straks weer beter is,
kan hij, op zulk een jeugdigen leeftyd nog
een krachtig getuige worden van Gods ge
nade. En hy zal nu wel spoedig weer beter
zijn. Die inspuitingen helpen zoo goed. Hy
slaapt nu al langer dan een uur."
De leeraar eehter, die, zooals we reeds zei
den, den toestand van Arie veel ernstiger inzag,
vroeg toenGelooft ge ook waarlijk dat Arie
weer spoedig beter zal worden
„Wel zeker!" antwoordde zyn Vader, die
intusschen ook binnengekomen was; „depyn
is nu immers weg, en zie maar eens hoe rustig
hy nu slaapt."
„Ik kan nu juist die slaap zoo rustig niet
vinden, sprak de leeraar, die bij het bed ge-