27 November is aandachtige lezing en over weging waard! Hulsebos. „Tot eenheid komen. Het komt ons voor zoo schrijft de R edacteur van „de Wachter" dat er zijn, die meenen dat wy er genoegen in hebben, de eenheid onder de broederen tegen te werken. Het doet ons genoegen hun te kunnen verzekeren, dat zy ons niet hebben begrepen. Met hen veroordeelen wij den arbeid, die alleen afbreekt en niet opbouwt. Er zjjn onder ons ook die reeds lang den moed verloren hebben, om ooit weer tot eenheid te komen. Zij zouden maar liever uiteengaan, om de vroegere rust en het onderlinge genot terug te krijgen. Wij verstaan hen wel. Het begint op den duur te vervelen, alty'd weer te moeten kibbelen en twisten. Wy geven hun ook toe, dat het broederlijk samenleven en samenwerken als gemeenteleden en als leden onzer kerkelijke vergaderingen lydt onder het verschil van opvattingen, en dat er dingen gebeuren, die de hartstochten allicht weer in beweging brengen. Dat velen dit moede worden, naar den vrede haken en dan in moedeloosheid denken of ook zeggen waren we maar weer van elkander af, nu het blijkt dat we toch niet in vrede samenleven kunnen, laat zich verstaan. En toch niet rechtvaardigen, omdat nog niet alles beproefd is wat gedaan kan worden, om tot meerdere eenheid te komen. Wy hebben den moed nog niet verloren, omdat wij gelooven dat allen behoudens enkele uitzonderingen misschien ten slotte voor recht en waarheid te vinden zullen zijn, en omdat de eenheiden bloei der Gereformeerde Kerken hun ter harte gaat. Om Sions wil, om Gods wil, om der ziele zaligheid wil zullen ten slotte bijna allen gene gen zijn, mee te werken om tot eenheid te komen. Zal dit echter, dan moet men niet in stilte mopperen en zwijgend zich aan elkander onte trekken, maar zeggen waar het op staatwie zoo ongeveer dezelfde bezwaren en eischen hebben, moeten zich vereenigen, en duidelyk geformuleerd moet gezegd worden, wat men wil. Heeft men dat weerszijden goed begrepen, dan komt de vraag aan de orde, of er genoeg doening tot bevrediging kan worden gegeven. Elkander daarover met lankmoedigheid te hoo- ren, weerszijden elkanders gevoelen met waar deering bespreken en toe te geven zooveel mogelijk is daarbij onderscheid makende tus schen hoofdzaken en bijzaken, tusschen wat men meent eisch der schrift en der broedertrouw te zijn, en wat meer behoort tot iemands par ticuliere meeningen en wenschen, is in deze volstrekt noodig. Wat nu de kwestie der opleiding aangaat, is het ons niet moeielijk, duidelijk te zeggen wat wij voorstaan en meenen te moeten handhaven. Wij willen allereerst dat de feiten eerlijk zullen worden erkend, nl. dat bij de Vereeniging in '92 is bedongen dat het beginsel zou aanvaard worden en ook aanvaard is dat het de roeping der kerken is eene eigene Inrichting te hebben ter opleiding van Dienaren des Woords, en dat overgenomen is het verband dat gelegd was en zóó als het gelegd was tusschen de Ned. Geref. kerken (Doleerende) en de Theologische Faculteit der Vrye Universiteit. Dat moet onder ons vaststaanwant zoodra eenerzijds dat beginsel wordt bestreden, begint men anderzijds aan dat verband te tornen. Dan wordt het een speculeeren op de meerderheid en een wegdringen van de minderheid, wat op den duur eene scheuring moet veroorzaken. Blijft, naar het Beding, het beginsel, boven genoemd, gehandhaafd en het verband bewaard, dan is het slechts de vraag: is er iets op te vinden, om tot ééne opleiding te komen, zonder dat het Beding geschonden wordt. En dat kan, naar onze overtuiging, met wat goeden wil, heel goed. Maar dan moet ook met meer waardeering over de Theol. School geschreven en gesproken worden. Wij weten wat geschreven werd toen indertyd Biesterveld tot Professor werd benoemd. Hoe kennis gegeven werd van het feit, dat candidaten van Kampen den doctorstitel in het Buitenland haalden en met wat weinige waar deering hunne promotie werd bekend gemaakt, in onderscheiding van den luidbundigen lof, wanneer aan „de Vrije" iemand promoveerde. En nu hebt ge weer die geschiedenis met ur. v. Gelder. Eerst schreef de Heraut dat hij jaren in het Buitenland gestudeerd had. Toen hierop aanmerkingen gemaakt werden, werd dat jaren veranderd in vier semesters, waaruit velen zouden afleiden dat hij er vier jaren was ge weest, niet wetende dat een semester maar een half jaar is. En Kampen werd niet genoemd. Waarom niet met waardeering geschreven, dat hy aan de Theol. School was Qp^eleid en dat de grond slagen van zyne kennis van de Oostersche talen in Kampen zyn gelegd, onder leiding o.a.van Prof. Noordtzy, wiens kennis van die talen ook by den Redacteur van de Heraut anders wel bekend is. Wat indruk moet het volk op die manier van Kampen krygen. Is het wonder dat het met geringachting over de opleiding te Kampen spreekt? Laten Heraut en Kerkbladen eens beginnen met het volk duidelyk te maken, dat de opleiding aan de Theol. School even degelijk is als aan de Universiteit, opdat in die eenheid de ge- wenschte eenheid van opleiding bevorderd worde. Dat kleinachten en doodzwijgen van Kampen ook toen Dr. Bavinck en Biesterveld er nog waren doet kwaad. Vooral onder de meer eenvoudige leden, die het niet verdragen kunnen dat Professoren en studenten van Kampen zoo ver beneden die van Amsterdam geschat worden, en er daarom een soort leedvermaak in hebben, wanneer zy eens hooren dat een student van Amsterdam in zyn preeken niet best voldeed of geen goed examen aflegde. Allen begrijpen niet, dat de Professoren het niet kunnen helpen, wanneer enkele jongelui het niet ver brengen, en dat aan elke Inrichting zoo Gymnasia als Hoogescholen niet «Me leeraren even flink zyn in het geven van colleges. Zoodra de toongevers en woordvoerders vóór gaan met de Theol. School als Inrichting van onderwijs en opleiding by het volk weer in eere te brengen, ontwaakt ook weer de begeerte by de vrienden dier School om tot eenheid van opleiding te komen. En dan is er wel een grondslag voor eenheid te vinden. T. B. KERKBELIJDENIS, ZENDING, Het Geloof. Hoe is het te verklaren, dat de profeten zulk een groote beteekenis hebben gehad voor het geloof van Israël? Over deze vraag mogen wij niet heenloopen, want het antwoord ligt niet zoo maar voor het grijpen. Immers, wanneer wij nagaan, welke boodschap deze mannen aan het volk braehten, zouden wij haast tot het besluit komen, dat hun optreden eerder schok kend voor het geloof ware geweest dan opwek kend. In den regel toch -begonnen zij met de verkondiging, dat God over de ongerechtigheid van zyn volk bezoeking zou doen. Zy hielden aan Israël de groote weldaden voor, welke de Heere in het verleden bewezen hadzy herin nerden aan de eenige plaats, welke God hun gegeven Jiadvervolgens ^telden zy de ontrouw van het volk in helder licht, verweten hun de snoode handelingen, waaraan zy schuldig waren, en verklaarden, dat vreeselijke oordeelen komen zouden. Is nu de uitwerking van hun woord gunstig Over het algemeen geenszins. Het zijn uitzon deringen, als het volk tot verootmoedigingkomt. Meestal sluiten zij het oor voor de ernstige vermaningen, zy luisterden veel liever naar de mannen, die van vrede spraken. Geen enkele profeet is by het volk geliefd geweest. Het kon dus niet anders of de profeten spraken steeds met meer klem uit, dat het volk straks verdreven zou worden uit huis en hof en uit het land, dat hun tot eene erfelijke bezitting gegeven was. Steeds dreigender werd de toon, steeds onheilspellender hun woord. Mannen als Jeremia hebben beslist gezegd, dat er geen ontkomen meer aan was, dat de ondergang onherroepelijk naderde. Zelfs deze geduchte prediking maakte geen indruk; zy verwekte slechts tegenstand, en de meesten achtten haar geheel in strijd met de belofte, aan het volk gedaan. Het was der moeite niet waard om zich ook maar een oogen- blik daarover te verontrusten, want het was onmogelyk, dat God zulke mannen had kunnen zenden en hun zulk een boodschap toevertrouwen. Met het oog op den aard hunner prediking en de eerste uitwerking, welke zy had, zou men genegen zijn om te zeggen, dat de profeten geen gunstigen invloed op het geloof van Israël hebben geoefend. Doch dit verandert, zoodra wij onzen blik een weinig verder laten gaan. De dag des Heeren kwam. Wat Israël ook deed, welke hulp het ook zocht, welke verbonden het ook sloot, het was alles te vergeefsch. Eerst sleurde de Assyriër de bewoners van het rijk der tien stammen in ballingschap, en later handelde Nebukadnezar eveneens met Juda. Dit werkte ontnuchterend op het volk, de illusiën uit vroegere dagen waren verdwenen en daarmede was hunne opvatting van het verbond in al hare ij delheid tentoongesteld. Zoo kwamen zy in deze harde school des levens tot de erkentenis, dat zy vroeger een blooten waan gekoesterd, en de profeten daarentegen juist gezien hadden, en dit leidde er hen toe om de profetieën na te speuren. De geschiedenis van Jerusalems val en de verwoesting des tempels had voor aller oog het stempel gezet op der profeten woord, en geen blinde leidsman kon langer loochenen, dat hun woord waar achtig was. Zoo herleefde de profetie met macht, en met nieuwen luister stond zy voor het oog des volks, omdat zy nu in het licht der vervulling ver scheen. De omkeering was wonderlijk. Dateelfde volk, 't welk in vorige dagen de profeten had verworpen en hunne waarschuwingen verwaar loosd, begon nu hooge achting te gevoelen voor hen en werd zich volkomen bewust van de waarheid der voorzegging. Boven de puin- hoopen van stad en tempel schitterde voor aller oog de glans van het woord, door de mannen Gods verkondigd. Tegen de valsche leidslieden keerde zich de toorn en de waarheid trium- pheerde over de leugen. Het gansche volk was beschaamd: de vorsten, de priesters, de aan zienlijken en geringen. Het groote wereldrijk had alle steunsels omvergeworpen en de ge beurtenissen stelden in vreeselyk licht de waar heid: vervloekt is de man, die vleesch tot zyn arm stelt. Nog meer werd het woord der profeten voor het uiteengejaagde volk. In hunne verslagen heid wendden zij zich tot de oude godspraken, en daaraan richtten zy zich weder op, want zy hadden niet alleen aangekondigd de ver woesting, welke over het land der belofte komen zou, maar ook wezen zy op de oordeelen, welke de macht van den vijand fnuiken en op de verlossing, welke daarna voor het volk Gods dagen zou. Zij richtten derhalve het oog over het treurig heden heen naar een blijden morgen, welke straks aan de kimmen zou glorenzy brachten vertroostingen in de groote droefenis en boden een vasten grond aan, waarop het geloof bouwen kon. Zoolang het volk onder de leiding van de valsche profeten gezegd had er is geen gevaar, had de bedreiging geklonken er zal geen vrede zynmaar nu datzelfde volk by de tooneelen der verschrikking uitrieper is geen hoop meer, liet de profetie luide weer klinken: er zal eene schoone toekomst zijn voor het volk des verbonds. Op deze wyze werd het geloof voor versterven bewaard en dadelijk na den storm steekt het het hoofd weder omhoog. Aan den Chebar, in Babel, bij de achtergeblevenen toont het zich weldra in zyne wereldoverwinnende kracht, en vraagt gewaaruit put dat geloof die sterkte, dan moet het antwoord luidenuit het aloude woord der profetie. In die donkere dagen hebben zy verstaan, ofsehoon het nog niet uitgesproken wasWy hebben het profetische woord, dat zeer vast is, en gij doet wel, dat gij daarop acht hebt als op een licht schijnende in een duistere plaats, totdat de dag aan lichte en de morgenster opga in uwe harten. Bouma. UIT HET LEVEN- Drukfouten. 's Zomers kunnen de vliegen het een mensch soms verbazend lastig maken. De Genestet heeft er in een moedeloos oogenblik eens een aardig versje opgemaakt. Doch voor iemand, die aan de zwakheid geen weerstand kan bie den om voor het publiek te schrijven, bestaat er niet alleen 's zomers maar ook 's winters een nog veel grooter kwelling, en dat rijn de drukfouten, die kunnen ook zoo steken.' En ze zijn al even brutaal als de vliegen. Ge kunt ze voor een poos wegjagen, maar ze komen toch gedurig weer terug. Nu is er by de kwelling ook een troost. De meeste lezers zijn zoo goedwillig ze of niet te zien, öf ze zelf te verbeteren, óf ook ze zoo zacht mogelijk te beoordeelen. We weten wel, waar die drukfouten van daan komen. Schrijvers, drukkers en correctors zyn allen menschen, die tot alle goede werk nog niet bekwamelyk zijn toegerust. Ook druk fouten zijn een verootmoedigend bewijs van het algeheele bederf onzer menschelyke na tuur. We kunnen ondanks het beste onder wijs nog niet eens schrijven en drukken zonder fouten. En nu dachten, nog zoo heel lang niet geleden, de mannen der wetenschap nog al, dat ze door verbeterd schoolonderwijs en door vermeerdering der kennis erger fou ten konden wegnemen dan schrijf- en druk fouten. Men meende zoo'n soort zondelooze menschheid te kweeken in mooie schoollo kalen en bij knappe meesters. En, och arme, de menschen kunnen zelfs nog niet eens lezen en schrijven, hoeveel te minder leven zonder fouten. Zoo wordt de wijsheid der wijzen be schaamd Desalniettemin spy't het my toch, als door die druk- en misschien ook wel schrijffouten een fijngevoelig taalkenner wordt geërgerd, of een zin onverstaanbaar wordt, gelijk in mijn vorig stukje over Marshall is geschied. Ik zal

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1903 | | pagina 2