Offlciëele Berichten. regel op regel, raak niet, roer niet en smaak niet. Ontzaggelijk veel geboden en verboden, aa.Ti instellingen geen gebrek Maar de kracht er van De naleving, wat komt er van terecht O, daar denkt men niet aan. 't Is al mooi genoeg zich onder zoo'n zware wet gesteld te hebbenOf men er nu ook geen vinger naar uitsteekt, dat doet er niet toeZoo lijkt het toch wel heel ernstig en vroom. Want dat men tekort komt, 't is toch zoo erg met. Dat doen wij allen. Het hoort zoo De schadelijke gevolgen van zulk eene zede lijkheid blijven niet uit. En er mag zeker wel over nagedacht hoe in het Zuidelijk gedeelte van ons land, waar men het naar de zooge naamde opvatting „nauw neemt," het geeste lijke leven zeker niet beter staat, dan waar meer oog is voor de christelijke vrijheid. De consciëntie moet vrijgemaakt en opgevoed, opdat zij weer een zuiver licht doe schijnen. Daarbij betaamt die kloekheid waardoor wij ons ook benaarstigen om wat God verbiedt na te laten, en wat Hij gebiedt te doen. Al leen Zijne Wet is regel. Door allerlei men- schelijke gewoonten en inzettingen er^ bij te voegen, wordt de last veel te zwaar. Wij gaan dan toch een achterdeurtje zoeken om het kwaad te doen. Dat kweekt een kruiperige slavenmoraal, ondermijnt het christelijke leven, en bederft de consciëntie. De goede opvoeding der consciëntie, kan er toe medewerken, dat de kinderen Gods, in hun leven zich meer stipt houden aan des Heeren Woord. Daarom is het van zoo groote betee- kenis, hoe kinderen opgevoed, hoe leerlingen onderwezen worden. Wordt in opvoeding en onderwijs deze gedachte niet vastgehouden, er zal geen zuivere leiding gegeven worden, en 't is aan andere oorzaken toe te schrijven, zoo de consciëntie toch -zuiver werkt. In de eerste levensjaren wordt de grondslag gelegd voor wat de mensch in zijn volgend leven zijn zal. 't Kost groote moeite om verkeerde voorstellingen te overwinnen, om dwaalbegrip pen uit te roeien. Wie b. v. Roomsch is opge voed, al wordt hij ook op lateren leeftijd be keerd en tot de Gereformeerde Kerk gebracht, zal steeds worstelen met onjuiste voorstellingen. Slechts enkele zeer krachtige geesten komen het te boven. Nu wake men hier voor twee ërlei gevaar. Het eerste wil ik aanduiden met den naam van kloosterachtigheidhet tweede noem ik losbandigheid. In de huisgezinnen vooral dient met leeftijd, karakter en aanleg rekening gehouden te worden. Streng prente elk ouder het zijne kinderen in, (om nu bij een voorbeeld te blijven) dat alle kermispret een zondig karakter draagt. Laten zij desnoods iets van een rilling over zich voelen komen als zij er van hooren. Afschuw van zulke schandelijkheden betaamt. Maar stel er dadelijk bij in het licht, hoe het christelijke leven niet armer is dan het onchristelijke. En geef daarvan ook blijk door op gepaste wijze aan de kin deren genot en vreugde te verschaffen. Naarmate nu echter de consciëntie meer vrij gemaakt wordt, moet er ook aan gedacht dat de vrijheid niet gebruikt worde tot een oorzaak voor het vleesch. Als de mensch wel daden ontvangt ontstaat ook de gelegenheid tot misbruik. Zoo ook hier. Niemand denke Paulus wil de vrijheid en zegt: „staat dan in de vrijheid met welke Christus u heeft vrij gemaakt", daaruit leid ik af: een mensch be- tigd. Ook in „Het dagboek" vinden we menige aanteekening, die aan deze waarheid ons her innert. Nu eens wordt er in aangeteekend hoe na een langdurig kwijnen een jonge en sehoone bloem verwelkte, dan weer hoe plot seling en onverwacht, een andere bloem, som tijds nog maar ter nauwernood ontloken, van den stengel werd gerukt. Een enkele aantee kening achten wij belangrijk genoeg, om uit het dagboek over te nemen, en onder de oogen onzer lezers te brengen." Moge het voor me nige jeugdige lezer of lezeres ter navolging of ter waarschuwing zijn. Het was een gezonde, sterke jongen, Arie, de oudste zoon van den schoenmaker uit de dorpstraat. Schoon pas vijftien jaren oud, was hij bijna allen van zijnen leeftijd boven het hoofd gegroeid. En niet alleen lichamelijk maar ook verstandelijk was Arie, boven vele anderen, goed ontwikkeld. Op de Catechesatie had dominé de Vries geen beteren van dien leeftijd, en zelfs onder de oudere jongens van „de groote Catechesatie" was er menigeen die niet met hem op eene ljjn kon geplaatst wor den. En hoewel hij nu juist geen heel prettig humeur had en bij de eerste ontmoeting niet zoo bijzonder aantrok en wel een ietwat „stug voorkomen" had, hadden zyne ouders toch nog „geen oogenblik verdriet" van hem gehad. hoeft 't met de wet zoo nauw niet te nemen. Geen tegenspraak mogelijkwie zoo denkt verstaat de vrijheid nietAls de Heiland de wet verklaart, gaat Hij juist door tot den wortel van elk gebod. „Die zijn broeder haat is een doodslager, en die eene vrouw aanziet om haar te begeeren, die heeft al overspel in zijn hart met haar gedaan." Maar wie nu zoo echt gees telijk inzicht ontvangt in het gebod des Heeren, verstaat ook wat Jezus zeide„Te vergeefs eeren zij Mij, leerende leeringen die geboden van menschen zijn." Dan wordt de consciëntie waarlijk vrij, niaar alle losbandigheid wordt gemedenzij is gebonden aan Christus en aan zyn Woord. Zulk eene consciëntie nu is eene onbegrijpe lijke steun om onder velerlei tegenstand, aan een grootsehe roeping voort te arbeiden. De wereld heeft niets voor sommige uitnemende menschen over dan verguizing. Staan zij nu in de kracht des Heeren, met een goede consciëntie, o dan smaken zij te midden van allen tegenstand vaak een onbegrijpelijk genot. Dit is de vrede van 't hartik weet met eene goede consciëntie gehandeld te hebben. In de gemeente worde dan weer het streven openbaar om een goede consciëntie, voorgelicht door een zuivere kennis te verkrijgen. En dit ga gepaard met de vurige bede om altoos een onergerlijke consciëntie te hebben voor God en de menschen. Dan is ook mogelijk opwas in de genade en de kennis van Chris tus en plaats voor den Heiligen Geest, die met onzen Geest getuigt dat wij kinderen Gods zijn. H. 18 Nov. 03. H. Kerk- en Schoolnieuws. Drietal te Alfen a/d Rijn, J. H. Donner te NieuwdorpN. Y. van Goor te Halfweg en C. B. Schoemakers te Groningen. Beroepen te Nieuw Dordrecht A. van Dijk te Hollanscheveld. Bedankt voor Hijlaard H. Ph. Ingwersen te Koudekerke. VACATURE-BEURTEN. Eerste kwartaal 1904. GAPINGE. VEERE. 17 Jan. ds. Visser. 24 Jan. dr. Wagenaar. 14 Feb. ds. Boeijenga. 21 Febr.ds. Toebes. 20 Mrt. ds. Wol!27 Mrt. ds. Hnlsebos. Koudekerke30 Nov, Gisteren maakte onze geliefde herder en leeraar ds. H. Ph. Ingwersen tot onze groote blijdschap aan de gemeente bekend, dat hij met volle vrijmoedigheid voor de roeping van de Geref. Kerk van Hijlaard heeft bedankt. Stelle de Heere hem verder alhier nog tot een overvloedigen zegen, is de wensch en bede van kerkeraad en gemeente. Namens den Kerkeraad, P. Boone, scriba. Woensdag 2 Dec. was het voor de kerk van Arnemuiden een gewichtige dag. Voor het eerst mocht zij aan den avond van dien dag in haar nieuw kerkgebouw samenkomen met Toen Arie van de school gekomen was, vond hij een plaats in den Sehoenmakerswinkel bij zijn vader, en ook hier bleek het, dat het een jongen was die lust had in hetgeen hy had te verrichten, en met wien men „opschieten" kon. Tengevolge van allerlei wederwaardigheden in het huisgezin hadden zijne ouders ook de hulp hunner kinderen noodig. Op menigerlei wijze had de Heere hen vaak beproefd. Ziekte en sterfgevallen hunner kinderen, en ziekte ook van den vader zelf, had hen dikwijls re keningen van den docter bezorgd, waaronder zij een geruimen tijd moesten zuchtenen tegenspoeden ook van anderen aard, hadden hen „laag bij den grond" gehouden. Het was daarom een voorrecht voor hen, nadat reeds twee oudere dochters „de deur uit waren," en gedeeltelijk voor zichzelven konden zorgen, dat de oudste zoon nu ook zyn vader begon te helpen, om het brood te verdienen. Met lust en ijver legde hij zich dan ook op het vak toe, en was, wat men weieens noemt: „een veelbelovenden zoon." Al spoedig begon Arie te begrijpen, dat er hard gewerkt moest worden, om in het onder houd van zulk een groot huisgezin op eerlijke wijze te kunnen voorzien; en hij wist ook reeds, dat nu juist de schoenmakerij niet zoo bizonder veel opleverde, om eens wat vooruit vele genoodigden en belangstellenden. Het was een heele schare, die het ruime gebouw, net en doelmatig ingericht, van voren tot achteren vulde. Hoe bezielend ruischten de toonen by den aanvang, toen uit aller mond het „hoe lieflijk hoe vol heilgenot" uit Ps. 84 werd aangeheven. Het eerst trad onze leeraar ds. Boeijenga op, die de gemeente bepaalde by haar groote wel daad en haar stemming vertolkte, uitgedrukt in het Eben-haëzer, dat in een steen werd ge grift:, die in den voorgevel is geplaatst. Dit Eben-haëzer werd door hem toegelicht, zooals het door Samuel iu verband met Israëls ge schiedenis werd uitgesproken, en in den steen der hulpe opgericht en op Arnemuidens kerk toepasselijk gemaakt in verband met haar historie vanaf het eerste kerkgebouw, dat hier in 1505 verrezen is en de eerste reformatie, die hier in 1574 doorbrak, en hy wees er op, dat dit gebouw, hoewel van steen en hout enz. is bestemd tot verheerlijking Gods even als de steen van Samuel, terwijl hy de ge meente opwekte om dit nooit te vergeten. Na verschillende toespraken van dankbetuiging aan de Afgevaardigden der zusterkerken, de Dienaren desWoords, die nog zouden spreken, het Dagelyksch Bestuur dezer gemeente, op uitnoodiging tegenwoordig, de bouwkundige A. Huson en de aannemer J. van Hekken, besloot hij zijne rede met de bede, dat wy allen mochten zyn of worden levende steenen van den geestelijken Tempel, die eens vol maakt in de heerlijkheid zal schitteren. Daarna trad ds. A. Littooy op, om de schare te wijzen op het bevel Gods, dat Israël den Heere eerst een altaar moest bouwen van aardelater een altaar moest maken van het kostelijkste hout van sittimhout en nog later een altaar van koper, van edel metaal dus. Uit dit voorbeeld valt af te leiden, dat het niet tegen Gods Woord is, allereenvoudigst te be ginnen, en ook niet, dat de kerken des Hee ren sierlijker bedehuizen krijgen. Eenigszins daaraan gelijk ging het de kerk van Arne muiden, die nu haar plankenhuis had verlaten en een gebouw van steen, doelmatig en sier lijk, in vergelijking van het oude, heeft ont vangen. Toen sprak ds. J. Hulsebos, naar aanleiding van Ps. 126, en wees op de weldaad aan onze kerk bewezen. Het is ons als een droom en toch is het werkelijkheid. De Heere heeft ons hart met blijdschap vervuld en onze mond met ge juich. Was er met tranen gezaaid er werd met gejuich gemaaid. Moge dit voorts ook ervaren worden by al den arbeid, die in dit kerkgebouw zal worden verricht. Eindelyk hoorden we van ds. L. Bouma een woord van diepgestemden ernst. Hy had er geen bezwaar in, dat de kerk van Arnemuiden niet persé in het gebouw van hout had willen blyven, om daarmede te protesteeren tegen het onrecht inzake de kerkgebouwen der Geref, Kerken aangedaan. De Heere had waarlijk groote dingen aan onze kerk gedaan. Maar nu is ons daarbij zeer noodig den Geest des oot- moeds, opdat wij allen den Heere de eere van alles geven en wij Zijne gave naar Zijnen wil mogen gebruiken. Vele goede wenschen werden daarenboven door de redenaars voor de kerk van Arnemui den uitgesproken. Tenslotte ging ds. Bouma voor in een vurig dankgebed, waarna deze gedenk waardige sa- te komen in de wereld. En wanneer hij dan wel eens hoorde, dat zijne ouders klaagden over kleine verdiensten en groote uitgaven, hinderde hem dat niet weinig. Het was daarom, dat hij bij zekere gelegenheid tot zijn vader zeide; „Vader, mij dunkt, dat wij het toch wel wat ruimer konden hebben, dan wij het nu hebben, en dat er ook nog wel een middel is, om de inkomsten te vermeerderen." Zijn vader had echter voor deze woorden geen ooren, en liet Arie maar praten. Doch Arie liet zich door het zwijgen van zijn vader nog maar niet zoo dadelijk van zijn stuk brengen. Toen op zekeren tyd echter een rekening aan den leerlooiër moest betaald worden, ten gevolge waarvan men zich zelfs het noodigste moest onthouden, begon Arie eens weer over zyn plannen te spreken, en zeide: „Vader, nu zyt ge al zoolang schoenmaker, en nog altoos wordt ge door zoo velerlei zorgen ge drukt; waarlyk, mij dunkt, wy moesten er eens iets anders op verzinnen." Doch de vader, die vooral wat „conservatief" was, antwoordde toen: „Och jongen! we zyn nog altoos door de wereld gekomen, en we hopen, dat de Heere er ons ook wel verder zal door helpen. En daarenboven wat zou den we er by kunnen beginnen (Wordt vervolgdt).

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1903 | | pagina 7