FEUILLETON.
hope tegen hope en niet beschaamd worden.
Het einde van Gods wegen zal door ons aan
schouwd worden, namelijk zyne heerlijkheid.
Zullen alle raadselen worden opgelost Zien
wij dan altijd waarom en waartoe de Heere
ons bezoekt en kastijdt? Wy antwoorden neen.
Veel is er, dat donker blijft. Veel wordt niet
opgelost.
Dan zal het geloof zwygen en berusten en
vertrouwend wachten op den dag der openbaring
van alle dingen. In dien dag zullen wy de
heerlijkheid Gods zien, als de eeuwige uitkomst
van alle duistere leidingen, als de ontknooping
van alle raadselen in ons leven.
N. D.
V ARIA.
Geloofsverzekering.
Y.
De geloofs- en de gevoelsverzekering sluiten
elkander evenmin uit, als gelooven en weten
elkander uitsluiten. Gelooven is ook weten. De
woordengelooven en wetenworden daarom
in de Heilige Schrift beide gebezigd. „Ik
weet", zoo luidt het: „Wien ik geloofd heb".
En in Rom. 8 28 is het: „Wy weten, dat
dengenen die God liefhebben, alle dingen
mede werken ten goede", terwijl het op weer
eene andere plaats is„Ik heb geloofddaar
om sprak ik", Ps. 116 10.
Het wetenwaarvan hier gedurig sprake
is, zit in het geloofsleven in, en het behoort er
toe en ontwikkelt er zich uit. In oorsprong,
aard en werking is het daarom ook van het
gewone, bloot-natuurlijk weten onderscheiden.
Het behoort tot de bovennatuurlijke, zalig
makende gaven en werkingen des Heiligen
Geestes.
Zoo nu ook is de ware gevoelsverzekering
zoowel als de geloofsverzekering in en met
het leven der wedergeboorte ons gegeven. Er
is, wanneer dat leven zich ontwikkelt en wij
het ons bewust worden, geen geloofsverzeke
ring zonder gevoelsverzekering, en ook omge
keerd, geene zaligmakende gevoelsverzekering
zonder geloofsverzekering. In orde gaat de
geloofsverzekering voor de gevoelsverzekering.
Deze laatste toch is vrucht en noodwendig
gevolg van het geloof, dat wij door Gods ge
nade oefenen.
Als wij diep schuldige, vloek- en doem
waardige menschenkinderen de zoo duur ver
worven heilsweldaden, die zoo onnagaanbaar
rijk en groot zijn, door de verlichting des
Heiligen Geestes, in het oog krijgen en be-
geeren, dan worden wy verrukt, ze werken op
ons in, ze doen ons zalig aan, en het proeven
en smaken er van, doet ons gemoed, ons ge
voel zóó zalig aan, dat verstand en hart er bij
genieten. Gewis, als wij de in de Heilige
Schrift gegronde geloofsverzekering hebben,
hebben wij ook de gevoelsverzekering. Niet
alleen het ken-, maar ook het begeer- en ge
voelvermogen om bij deze aloude onderschei
ding van de vermogens der ziel thans te blijven
werken dan machtig en zaligmakend op ons in.
Maar aangenomen dat dit zoo is,blijft het de vraag,
of er dan gansch geen onderscheid is, tusschen
hetgeen zoo menigmaal, ter onderscheiding,
gevoelsverzekering en geloofsverzekering is
genoemd geworden Laten deze niet geheel
af te scheiden zijn van elkander, kunnen zij
evenwel niet onderscheiden worden? En is
Uit het Dagboek van een „Afgescheiden"
Dorpspredikant.
Een verhaal door PEKAH.
ZESDE HOOFDSTUK.
De vrouw van „de hooge woning99
Groot was toen de droef heid in het huisgezin
van Jacobs, maar toch kon Jacobs den Heere
danken, die de zware beproeving en het lang
durig lijden zijner vrouw als een middel ook
meê had willen gebruiken om haar voor te
bereiden voor de eeuwigheid en bovenal hier
voor kon Jacobs God danken, dat Hy zijne
vrouw een ruimen ingang had gegeven in het
Koninkrijk der Hemelen.
ZEVENDE HOOFDSTUK.
De boer van „Wildhoeve?9.
Eenige maanden nadat Ds. de Vries te Klei
dorp was gekomen, was de groote „boerderij",
„Wildhoeve", betrokken door een jongen boer
van der Woude geheeten, die met zyne vrouw
gekomen was van een nabij gelegen dorp.
Beiden, man en vrouw, waren kinderen van
ook, gelyk bij het gebruiken van deze onder
scheiding meestal uitkomt, ja, te kennen ge
geven wordt, de eene niet boven de andere
te verkiezen Zeker, er is hier onderscheid,
ze kunnen en mogen daarom ook onderschei
den worden, en, gewis, is de een boven de
ander te verkiezen. Het is de geloofsverzekering,
die wy moeten begeeren en hebben. Hebben
wij haar, dan hebben wij tevens de meest ge-
wenschte gevoelsverzekering.
Want er is ook eene zoogenaamde gevoelsver
zekering. Eene gevoelsverzekering, die den naam
van verzekering niet dragen kan en mag;
omdat zy niet verzekert van het deelgenoot
schap aan Christus en van het kindschap Gods,
wijl ze geen vrucht van de zaligmakende wer
king des Geestes, van Zijne inwoning in het
hart en van de wedergeboorte is. Ze is slechts
eene zoogenaamde, wanneer ze louter vrucht
is van hetgeen door de verbeelding gezien,
gehoord en ervaren is, en als dientengevolge de
hartstochten zyn aangedaan geworden. Ze is
zelfs niet de bedoelde, maar eene onware en
valsche, bij aldien ze slechts gevolg is van de
gemeene werkingen des Geestes, ons beschre
ven in Hebreen 6:4 en 5, waar wij lezen:
„Want het is onmogelijk degenen, die eens
verlicht geweest zijn, en de hemelsehe gave
gesmaakt hebben, en des Heiligen Geestes
deelachtig geworden zijn, en gesmaakt hebben
het goede woord Gods, en de krachten der
toekomende eeuw", en afvallig worden: enz.
Ervaring en gevoel van de geestelijke en
hemelsehe dingen, door den arbeid en de
werking des Geestes, is er, wanneer hetgeen
hier gezegd wordt, genoten en doorleefd is
maar de door de Schrift gegeven en dus in
de Schrift gegronde verzekering van de zalig
heid, is er evenwel niet. Immers, naar vs. 6,
bestaat de mogelijkheid, dat zij, die dat alles
genoten, ervaren en doorleefd hebben, nog
heelemaal afvallen en de wereld ingaan. Ware
het in vs. 4 tot 6 genoemde zaligmakend, dan
zou, niet waar, die algeheele afval onmoge
lijk zynwant als de Heilige Geest het werk
zaligmakend begonnen heeft, voleindigt Hy
het tot op den dag van Jezus Christus.
Dat werk Zijner handen laat Hij niet varen.
Doch alleen dan, als het werk des Heiligen
Geestes aan en in ons hart tot het gewenschte
resultaat geleid heeft, is het zaligmakend, gaat
het voort en geeft het ons dus de verzekering
onzer zaligheid. Vraagt gij.... welk is dat re
sultaat dan luidt het antwoord hetgeen naar
Hebreen 6 4—6 gemist wordt, ja, achterwege
blijft, d. i. dat het hart door dat alles nog niet
overgebogon en de-K** Heere gegeven is, maar
trots dat alles aan zonde, wereld en satan
verbonden is gebleven. Vandaar dat het weer
afvallig worden mogelijk is, ja, te een af te
ander tijd plaats hebben zal.
Het leven der wedergeboorte moet ontvan
gen en aan God en Jezus hart en hand gegeven
worden.
Dit niet van den Heere te begeeren, bij en
na zooveel arbeid des Geestes aan en in onze
harten, is onze zonde en tevens bewijs hoe
diep wij zyn gevallen. Bewys ook, dat alleen
de vrijmachtige en almachtige genade Gods
ons redden en zaligen kan.
Dat echter ons verloren gaan eenig en alleen
onze zonde en schuld is en het behouden en
zalig worden enkel Gods genade, dat is het,
wat wij by het herdenken van zulke schrift
plaatsen niet vergeten mogen.
godzalige ouders, en waren van hunne jeugd
af, door opvoeding en onderwys, bekend ge
maakt met den weg der zaligheid. Op de jonge
vrouw scheen dit een gunstigen invloed te
hebben uitgeoefend. Bij een eerste kennisma
king was zij wel wat beschroomd om daarvan
rekenschap te geven, maar door haar geheele
leven openbaarde zij toch, dat zij den dienst
van Jezus had gekozen, en dat zij daarin haar
hoogste lust had.
De man daarentegen, ofschoon voor het uit
wendige godsdienstig en onbesproken van
gedrag, was koud en gevoelloos, ja, in sommige
opzichten zelfs onverschillig voor den ernst
des levens. Dit kwam wel niet altoos zoo duidelijk
aan den dag, maar toch onder sommige omstan
digheden kon men gewaar worden, dat hij het
leven niet zoo ernstig opvatte. Voornamelijk
by gelegenheid van het huisbezoek werd dit
menigmaal openbaar. Wanneer dan eens op
den man af met hem gesproken werd, gevoelde
hy zich niet op zyn gemak, want dan ontwaakte
zijn gewetenmaar toch verzette hij zich daar
tegen altijd weer, en zijne houding en gebaren
maakten het duidelyk, dat een ernstig gesprek
met hem, eigenlijk een pijniging voor hem was.
Aanvankelijk ging het hen op „Wildhoeve"
niet voorspoedig. Gedurende de eerste jaren
hadden zy er met allerlei wederwaardigheden
te worstelen. Nu eens mislukte de oogst, of
By de boven bedoelde gevoelsverzekering
is de wedergeboorte aanwezig, de wil overge-
bogen, aan God hart en hand gegeven en
wordt de Heiland gezocht. (Wordt vervolgd.)
Littooij.
De consciëntie.
VI.
Gebrek in kennis van Gods wet kan oorzaak
zijn van het dwalen der consciëntie. Zie het
maar aan Paulus als hij woedend de gemeente
Gods vervolgt, blazende dreiging en moord
tegen de belijders des Heeren. Later verneemt
gij uit zijnen mond: „my is barmhartigheid
geschied, omdat ik het onwetende gedaan heb"
en elders„ik meende waarlijk dat ik tegen
den naam van Jezus van Nazareth vele weder-
partydige dingen moest doen". Hand. 26:9.
In zekeren zin kan de apostel ook van zyn
verleden verklaren: ik heb met een goed ge
weten gehandeld. Het stond inderdaad zóó voor
zyn bewustzyn, dat hij naar zyn consciëntie niet
anders doen kon, dan Gods volk, dat Christus
gekocht had met den prijs van zijn dierbaar
bloed, aanranden en uitroeien. Toch was dit
een diep schuldig bedrijf. Paulus noemt zich
later den minste der apostelen, omdat hij de
gemeente Gods vervolgd heeft, 'tls hem'een
voortdurende kwelling, hij bloost van schaamte
als die ontzettende schande weer opdoemt voor
zyn bewustzijn. Van zich verschuilen achter
onwetendheid dus geen sprake. Dit durft en
kan hij echter wel verklaren, een karakterloos
man is hij nooit geweest. Er school achter zijn
daden overtuigingjammerlyke schuldige on
kunde bracht zyn consciëntie op zulk een
schrikkelijk dwaalspoor. Dwalen staat hier,
dat bemerkt ieder, volstrekt niet gelyk met
onschuldig zijn. Aan de andere zijde staat hy,
die uit overtuiging en naar de inspraak zijner
consciëntie handelt, zedelyk veel hooger dan
een die zich door winstbejag of eerzucht laat
voortdryven.
Hoe kan nu zulk eene verblindheid zich van
den mensch meester maken, waardoor hij het
kwade voor goed en het goede voor kwaad
aanziet?
Wij vinden in het Nieuwe Testament een
menigte plaatsen, die ons spreken van het
bewaren der geboden Gods en het Woord Gods.
Ik noem slechts enkele en verzoek mijne lezers
ze in hun Bijbel op te slaan. Joh. 851, 52,
55.n Joh. 14:15, 21, 23, 24. Joh. 15:10. ICor.
7 19. Hier wordt voortdurend gesproken van
bewaren. Meestal denkt men daarbij aan niets
anders dan aan het doen van Gods geboden
en woorden. Dit is er zeker ook niet geheel
van af te scheiden. Maar nauwkeuriger is het
toch deze woorden aldus te verstaan, alsof de
Heere zeide: „zorgt ervoor, dat mijne geboden
niet uit uw geheugen, gaan" de geboden Gods
behooren weggeborgen te worden in den schat
kamer van ons bewustzijn. Gerust, goed achter
slot, want zij zijn zoo geneigd weer weg te
vlieden.
De kennis van Gods geboden, is volgens de
Heilige Schrift een schat, een rijke schat, op
gelegd en bewaard in de schatkamer van ons
bewustzijn. Volkomen nu was deze schat toen
Adam stond in den staat der rechtheid. Maar
de zonde brak de grendelen van die schatkamer
stuk en ver het grootste deel van den schat
ging verloren. Slechts enkele groote munt
stukken bleven bewaard. Of zonder beeld, alleen
wanneer de oogst overvloedig was, hadden ze
sterfte onder hun vee. En dat beteekende nog al
iets, als we weten dat „Wildhoeve" een van de
grootste „boerenplaatsen" was, die tot Kleidorp
behoorde. Met een tamelijk groot kapitaal op
„Wildhoeve" gekomen, was van der Woude,
eer de vyf eerste jaren voorbijgegaan waren,
zeer achteruit gegaan.
Daarenboven werden van de kinderen, die ze
kregen, ook eenigen hen door den dood ont
nomen. En vooral dit laatste was oorzaak, dat
vrouw van der Woude dikwijls zeer terneer
gedrukt was. Ook van der Woude zelf was
dan wel wat stiller en meer in ziehzelven ge
keerd, doch spoedig scheen hij alles weer ver
geten te zijn.
Een treurige omstandigheid in het huisgezin
van van der Woude, bracht echter een gunstige
verandering te weeg.
Op zekeren dag viel een hunner kinderen,
een allerliefst meisje van ruim twee en een
half jaar, die de lieveling haars vaders was, en
schier altoos bij hem was, in een diepe sloot,
terwyl zy op wegwas naar haren vader. Gelukkig
werd dit opgemerkt door een zijner arbeiders,
die by hem op het land waren, en die ook het
Vü^meisje in de verte had zien aankomen. Op eens
zeide deze tot van der Woude: „Baas, ik zie
Geertje niet meer, en het schijnt mij toe, dat
ik een zwak hulpgeroep hoorzou ze misschien