kërkTbelijdenis, zending.
voor zoover deze optreedt als vertegenwoordi
ging der betrokken kerken.
2. De Classicale vergadering treedt op als
regeerende de kerken inzake als, de toelating
van candidaten tot den H. Dienst, en bij bet
toestaan van den tweeden trap van censuur, enz.
De classicale vergadering treedt op als ver
tegenwoordigende kerken inzake als het rege
len der collecten, het geven van advies in
kerkrechterlijke verschillen, enz.
Aan de laatste handeling kunnen de dia
ken dus deelnemen, zonder dat daardoor eenig
beginsel van ons kerkrecht wordt geschonden.
Ook kunnen de kerken zonder eenig bezwaar
vooruit bepalen op welke vergadering zy zich
meer bepaald met de laatste aangelegenheden
willen bezig houden.
In mijn voorstel is daarvoor aangewezsn de
eerste vergadering in elk jaar, omdat als dan
de meeste diaconiën vanwege den winter
moeielyke kwestiën hebben op te lossen.
Wij hebben bezwaar tegen de woorden: De
classicale vergadering treedt op als regeerende de
Kerken. Dit is niet zoo. Beter ware aldus ge
zegd De classicale vergadering houdt zich bezig
met zakendie de regeering der kerken aan
gaan. En, of daartoe ook het toelaten der
candidaten is te brengen, blijft voor ons de
vraag.
Het Geloot.
Niet die zich zelf prijst, maar dien de Heere
prijst, is beproefd. Abraham heeft nooit zijn
eigen lof verkondigd, nimmer aan eigen gaven
geofferd, maar overal wordt hij ons voorgesteld
als de vader der geloovigen, in wiens voet
stappen wij wandelen moeten. De Schrift
geeft ons de historie van zijn leven, en in die
historie zien wij de kracht van zyn geloof
blinken. Hy loopt God niet vooruit, maar hy
blijft evenmin stilstaan. Zijn geloof houdt ge
lijken tred met de openbaring, welke God
van zichzelf aan hem geeft. Het licht dat hem
bestraalt, valt niet te vergeefsch op zijn pad,
het doet hem den Heere kennen in zijne
macht, rechtvaardigheid, genade en wysheid.
Hoe treffend komt dit uit in zijne voorbede
voor Sodom.
Abraham doet zijne gasten uitgeleide, lwee
zijn vooruit gegaan, één is by hem gebleven.
Zou ik Abraham verbergeu, wat ik doen zal
Zou ik voor dezen mynen vriend geheimen
hebben? En nu volgt de medeeling van de
verwoesting, welke over de steden van Sittim
komen zal. Wat zal de aartsvader doen: Zal
hij het aanhooren en daarin berusten Neen,
wie zoo denkt, kent Abraham nog niet. Hy
begint voor de rampzalige bevolking te pleiten.
Indien er vijftig rechtvaardigen zyn, zult gy
dan die schoone vlakte niet sparen? De Heere
belooft het. Laat Abraham het daarby Dat
kan hy niet. Hij noemt telkens een kleiner
getal, totdat hy by tien gekomen is. Zoover
durft hij af te dalen. Doch verder gaat hy
ook niet. Het is ons plan niet om aan te
wijzen alle werkingen, welke van het geloof
uitgaande hier aan het licht treden, wij stel
len ons te vreden met een enkele te noemen.
Yan welke gedachte gaat de Aartsvader by
deze voorbede uit? Blykbaar van deze, dat
God onmogelyk rechtvaardigen en onrecht-
vaardigen, boozen en goeden gelijkelijk straf-
Kleidorpers daarentegen hadden menigmaal
tot den leeraar gezegd, dat hij in vrouw
Jacobs een bittere vijandschap ontdekken zou,
en bij haar een hevigen tegenstand zou vin
den. En hoewel de leeraar hierdoor nu juist
niet werd terug gehouden van „de hoogé^wo
ning", was het toch ook niet zonder eenigen
schroom, dat hy Jacobs voor de eerste maal
bezocht. Hy begreep zeer goed, dat van die
eerste ontmoeting ook zeer veel voor het ver
volg zou afhangen.
Vooraf dient echter gezegd, dat toen Ds. de
Vries te Kleidorp kwam, en met deze familie
kennis maakte, de gezondheid van vrouw
Jacobs reeds veel te wenschen overliet. Of
schoon nog een jonge vrouw van wellicht toen
vier- of vyfendertig jaar, was toch haar kracht
reeds gebroken. Tengevolge van een val in
den melkkelder, had zij een wond aan hare
heup, die niet wilde genezen en waardoor
hare krachten verteerden. Alle middelen ter
genezing aangewend, bleken geheel vruchte
loos. Daarenboven was zy jong getrouwd, en
had, toen Ds. de Vries haar leerde kennen
elf kinderen gehad, waarvan nog acht in le
ven waren, en welk getal vóór haar veertig
ste jaar nog met vier vermeerderd werd. Door
dit een en ander, en mede ook door de vele
zorgen, die daarvan het gevolg waren, waren hare
krachten uitgeput, en moest zij meestal op
fen kan. Hy kan dit niet aannemen. Zelfs
vertrouwt hij, dat de Heere bonder de godde-
loozen eerder sparen zal ter wille van tien
rechtvaardigen, dan dat Hy tien rechtvaardigen
zal laten omkomen, teneinde goddeloozen aan
het verderf prijs te geven.
Voor ons is ff it niet zoo buitengewoon, want
wij hebben al het licht, daft God in onze dui
sternis heeft laten verryzen door Jezus Chris
tus, die de Zon der gerechtigheid is, maar
Abraham leefde tydens de eerste morgensche
mering; wij kennen heel de geschiedenis der
verlossing van Gods volk in alle eeuwen,
welke ons verhaalt zoo menige gebeurtenis,
die ons Gods sparende goedheid en de bizon-
dere zorg, welke over Zijne kinderen gaat
predikt, maar Abraham kende geen voorbeel
den van dien aard, welke zyn geloof steun
den. Misschien is het goed, dat wij het nog
sterker zeggen, want de zondvloed leerde wel,
dat de Heere nooit zyn volk verlaat en hen
uit eiken nood redt, maar niet, dat boozen
gespaard worden ter wille van enkele goeden.
Onze ouden plachten te zeggen; Gods kinde
ren zyn de kurken, waarop de wereld dryft,
en wy gelooven het met hen, maar dat Abra
ham reeds toen deze waarheid had gegrepen,
en daarvan zoo diep overtuigd was, zie. daar
over verwonderen wij ons, en wij verheffen de
zeldzame kracht van zyn geloof.
Het is waarlijk niet vreemd, dat eene zoo
ryk leven als dat van Abraham aanleiding
gegeven heeft tot verschillende beschouwin
gen. Sommigen zijn zoover gegaan, dat zij geen
enkele vlek in Abrahams leven wilden zien.
Zy verkeeren in de meening, dat zyn geloof
geheel volkomen is geweest. Wij zullen hen
daarover niet al te streng berispen, want als
wij kiezen moesten tusschen hen, die Abra
hams geloof hebben geidealiseerd, en hen, die
de vlekken zoo zwart mogelyk gekleurd heb
ben, wij zouden niet aarzelen ons in het ge
zelschap van de eersten te voegen. Wilt
gij weten, hoe zij daartoe gekomen zijn, dan
moet gezegd worden, dat zy zich aan deze
fout schuldig gemaakt hebbenzij hebben
het geloof van Abraham losgemaakt van zyn
leven, het daarna geheel in het afgetrokkene
beschouwd, en nadat zij vastgesteld hadden,
dat het geheel goed was, hebben zij gepoogd de
gansche geschiedenis zoo te verklaren, dat
er geen gebrek overbleef. Zij kunnen zich
niet voorstellen, dat deze man ooit getwyfeld
heeft aan 's Heeren belofte, al wat zy toege
ven is, dat de twyfel even de oppervlakte van
zijn leven aangeroerd heeft, meer niet. De
zwaluwen kunnen zeer laag over den grond
zweven, en raken soms even met hunne vleu
gelen het water aan, waardoor een geringe
beweging ontstaat. Nu zoo alleen heeft de
twyfelzucht heel eventjes de wateren van
Abrahams leven bewogen.
In Gen. XV 8 staan deze woorden van
den patriarch: „Heere, Heere, waarbij zal ik
weten, dat ik het erfelijk bezitten zal; en nu
hebben enkelen uitgeroepen: ziet ge wel,
Abraham heeft wel degelijk getwyfeld, want
in deze vraag ligt eene bedenking, welke
vrucht van het ongeloof was, en zij oordeelen
reeds op grond van deze enkele uitspraak, dat
allen dwalen, die van geen twijfel in Abra
hams ziel weten willen.
Wij zijn niet van dit gevoelen, en houden
het met hen, die verklaren, dat deze vraag
„de hooge woning" blyven en zelfs zeer dik
wijls kon zij niet eens haar bed verlaten. In
dezen toestand leerde Ds. de Vries haar
kennen.
Reeds by de eerste ontmoeting maakte
vrouw Jacobs een gunstigen indruk op den
leeraar, en kwam hy tot de ontdekking, dat
hier meer onkunde, dan wel besliste vijand
schap in het spel was.
Ofschoon zij nog nooit met haren man naar
de „afgescheiden" kerk geweest was, maar,
toen zij dit nog kon, naar de Hervormde kerk
ging, was toch de ontvangst vriendelijk, ja
zelfs hartelijk; althans geen enkele spoor van
de vijandschap, waarover men zoo hard ge
roepen had, was te ontdekken. Wel kwam
zoo nu en dan aan den dag dat menige uit
spraak van Gods woord door haar in twyfel
getrokken werd, en onder het gesprek werd
wel eens een vraag door haar gedaan, waarin
de vrucht van hare moderne opvoeding dui
delijk werd, maar toch bleek ook ter anderer
zijde, dat zij als een onkundige zich wilde
laten onderwijzen. En wanneer men maar
eenmaal haar van dwaling overtuigd had,
was zy ook eerlijk genoeg om dit te erkennen.
In één woord, Ds. de Vries gevoelde
door dit eerste bezoek, zich al reeds op een
bizondere wijze tot haar aangetrokken. En
toen hy aan een enkelen Kleidorper vertelde,
met ongeloof niets gemeen heeft. Dit kan
blijken uit wat daaraan voorafgaat. Pas heeft
Abraham getoond, dat het niet boven het be
reik van zyn geloof ligt om de groote belofte
„zie nu op naar den hemel en tel de sterren,
indien gij ze tellen kunten Hy zeide tot
hem zoo zal uw zaad zynte aanvaarden,
want er volgt: „En hij geloofde in den Heere
en Hy rekende het hem tot gerechtigheid."
En als hier aan nu toegevoegd wordt: „Ik
ben de Heere, die u uitgeleid heb uit Urder
Chaldeeën om U dit land te geven om dat
erfelijk te bezitten," dan eerst uit Abraham
geen bedenking, maar eene vraag, die het
verlangen naar meer licht vertolkt en dat wy
ons daarin niet vergissen wordt duidelijk,
want zonder eenige berisping gaat de Heere
voort de begeerte, door den aartsvader uitge
sproken, op zeer milde wjjze te vervullen.
Afkeuring uitspreken over deze vraag gaat
gemakkelijk, maar wij gelooven, dat het on
mogelijk is daarvoor eenigen grond te voeren,
en daarom stellen ook wij vast, dat Abraham
in die zoo gewichtige ure vry is geweest van
eiken twyfel.
Doch eene andere zaak is het, of wij daar
van nergens eenig spoor kunnen ontdekken.
Wij willen echter daarmede wachten tot een
volgenden maal. Bouma.
School en Faculteit.
Hoewel nu voor als na reeds de zaken van
opleiding en examinatie zoo goed mogelijk
geregeld waren en naar men zou zeggen, de
Theologische School, ook door de oprichting
van het kerkelijk gymnasium, waardoor de
school zelve voortaan alleen voor Theologische
opleiding zorgde, nu aan alle bescheiden
eischen en wenschen beantwoordde, zoo bleef
er toch een ernstig vragen naar eenheid en
naar opleiding in ééne richting m. a. w. de
vraag was: zouden toch Vrije Universiteit en
School niet één kunnen worden. In de bedin
gen van 1892 was van deze zaak met geen
enkel woord gerept. Zij luidden aldusEn
eindelijk, wat de opleiding tot het leeraarsambt
betreft, oordeelt de Synode te moeten handhaven
ihet beginsel, dat de Kerk geroepen is eene eigene
inrichting tot opleiding harer leeraren te hebben,
ten minste wat de godgeleerde vorming betreft.
Altoos verstaandedat de bedoeling van deze
verklaring niet is lo. om het aloude Gerefor
meerde beginsel van vrije studie te vernietigen
noch ook 2o. om verandering te brengen in de
Gereformeerde wijze van kerkelijke examinatie
der aanstaande Dienaren des Woor dsevenmin
3o. om iets te laten vallen van den eisch van weten
schappelijke ontwikkelingdie steeds door de
Gereformeerde kerken gesteld is en ook 4o. niet,
om tegen te spreken, dat de vereenigde kerken
over de regeling dezer zaak later, indien noodig,
hebben te oordeelen.
Ons dunkt, aan het onder 1, 2 en 3 ver
melde is voldaan, geen struikelblokken zijn
daaraan in den weg gelegd, ook tegen 4:
regeling dezer zaak als zoodanig, is geen ernstig
verzet openbaar geworden. En nu mag er
naar eenheid van plaats van opleiding worden
gestreefd en gestaan, mits onder eene conditie
het hoofdbeding in de overeenkomst bij de
vereeniging der kerken mag niet worden aan
gerand.
Het plan en de gedachten nu, die niet lang
dat die vijandschap van vrouw Jacobs niet
zóó verschrikkelijk was, als men daarvan wel
opgaf, klonk dit hen bijna ongelooflyk in de
ooren, en zeide men dat de leeraar dit later
nog wel eens zou ondervinden.
Dit eerste bezoek werd daarom dan ook
spoedig door een tweede en derde en nog
meerdere gevolgd, en wijl hare zwakte al
meer toenam en er voor haar vele dagen,
somtijds weken zelfs aanbraken, dat zy hare
woning niet verlaten kon, werden die bezoe
ken geduriger herhaald. Ds. de Vries beschouw
de haar als een ziekeen omdat de Her
vormde predikant bijna niet meer naar haar
omzag, rekende de „afgescheidene" dominé
het zich ten plicht ook ter wille van haren
man, haar geregeld te bezoeken.
Telkens wees hij haar dan op Jezus, als op
den grooten geneesmeester, by wien wellicht
ook voor hare kwaal nog genezing te vinden
was, doch die indien zij al niet mocht her
stellen dan toch door hare krankheid met
een ernstige roepstem tot haar kwam, om
zich aan Hem over te geven. En de gevol
gen van die gesprekken bleven ook niet uit.
Zy leerde zich zeiven kennen als een verlo
ren zondares, die heilbegeerig uitzag naar het
heil en de zaligheid die in Christus Jezus is.
En die zaligheid werd zy ook deelachtig. Dit
geschiedde echter niet op eenmaal en ook
niet zonder hangen stryd. Wordt vervolgd)