FEUILLETON.
n.
onomwonden uit. Dit woord is dan ook de
sleutel tot de verklaring van 's Heilands gedrag
in deze.
Gelijk wij reeds opmerkten, niet alleen weent
het hart dier zusters vanwege het verlies van
hunnen broeder, maar boven die smart is hun
hart verscheurd, overdenkende het gedrag van
haar Heer en Meester. Hy weet er van. Aan
macht ontbreekt het Hem niet. Maar waarom
toeft Hij dan? Voorwaar, de schok, haar ge
loof toegebracht, doet haar heviger schudden
dan het verlies hare harten verscheurt. Wie
der beide zusters het meest lijdt en geleden
heeft, behoeft niet gevraagd te worden. Maria,
wier plaats meer dan van Martha aan Jezus'
voeten was, heeft dieper gevoel en dieper liefde.
Zij kon daarom ook heviger geschokt worden.
En waar wij haar dan zoo zien zitten, hoe
ongedacht moet haar de boodschap in de ooren,
in het hart geklonken hebben, die Martha
haar in het heimelijke, alleen brengt„de
Meester is daar en Hy roept u," vs. 28.
„De Meester is daar." Die tijding is reeds
een lichtstraal in de donkerheid der smart en
des twijfels. Hy is daar, van wien zij weet
dat Hij haar, hare zuster en dien zij beweenen,
liefheeft. Zoo is dan reeds die stem des satans
beschaamd, die in haar sprak„Waar is Hij
nu, die u zulke verzekeringen van liefde gaf?
Hy hoort niet. Hij zal niet komen. Die stem
is tot zwygen gebracht. Dat helsche ongeloof
is beschaamd. Immers daar is Hij. Zij weet
nog niet, wat Hij doen zal. Maar zijn komst
heeft in elk geval beteekenis, want Martha
voegt er aan toe „en Hy roept u." Dat laatste
bovenal houdt iets verborgen. Dat wekt haar
hope. Zij kent dien wonderbaren Heer en
Meester. Zij begint te vermoeden zyne han
delingen zijn nog niet ten einde. Haastelijk
staat zij op en gaat tot den Heere, vs. 29.
En hoe wordt zij in haar hope versterkt,
als zy Jezus aantreft, niet binnen het vlek,
maar nog buiten het vlek, dus in de nabijheid
van het graf. De Joden toch hadden hunne
begraafplaatsen buiten het vlek. Daarom Hem
daar vindende, wordt Maria te meer bevestigd
in haar vermoedendes Heeren weg en han
delingen zijn nog niet geëindigd.
Gekomen dan ook, waar Jezus was, en Hem
ziende, roept zij, voor zijne voeten vallende,
uit„Heere, indien Gy hier geweest waart,
zoo ware mijn broeder niet gestorven". Vs. 32.
Door droefheid en tranen overstelpt, kan
zy niet meer uitbrengen. De Heere is zelf
bewogen in den geest en ontroerd, als Hy
haar en de Joden ziet weenen vs. 33. Hij
vraagt: waar hebt gij hem gelegd? Maar als
Hy voor de grafspelonk staat, dan is de ont
roering ook Hem te machtig. Jezus weende vs. 35.
Maar hier als overal is de Heere tot erger
nis en blijdschap. Sommigen zeggen „Ziet, hoe
lief Hy hem had". Anderen spreken luide,
murmureerende„Kon Hij, die de oogen des
blinden geopend heeft, niet maken, dat ook
deze niet gestorven ware Ook aan deze plaats
is dus de verzoeker. Ongeveer zoo had Hij ook
in het hart der zusters gesproken. Maar het is
te laat voor den vijand. Jezus is daar. „Neemt
den steen weg", zoo beveelt Hij. Martha en
Maria zijn toegenaderd. Zij staan aan zijne
zijde.
Nog een laatste aanval van den vyand
Terwyl zij den steen wegnemen, klaagt Martha
Uit het Dagboek van een „Afgescheiden"
Dorpspredikant.
Een verhaal door PEKAH.
ZESDE HOOFDSTUK.
De vrouw van „de hooge woning."
Jacobs was een sierlijk lid der gemeente
te Kleidorp, die om zyn christelijke n wandel,
by vriend en vijand in heel den omtrek ge
acht was. Hij was in den volsten zin des
woords een Christen. Meestal echter was hy
wel wat zwaarmoedig en kon men hem aan
treffen zuchtende„Och, als ik mij voor de
eeuwigheid maar niet bedrieg." Doch als hy
eens minder zwaarmoedige oogenblikken had,
kon hij met zeer veel opgewektheid spreken
over den dienst van God, en over de dierbaar
heid van Jezus. Dan vooral was Jacobs in
zijn element. En wanneer hij onder zulke
omstandigheden den leeraar eens bezocht of
bij andere vrienden kwam. of de leeraar of
andere vrienden hem bezochten, dan kon hy
menigmaal een geruimen tijd achtereen spre
ken over de zaligheid, die hij in Christus ge
vonden had, en dan werd op „de hooge wo-
Heere, hij riekt nu al, want hij heeft vier
dagen aldaar gelegen.".
Op die klacht des ongeloofs, antwoordt de j
Heere, ernstig bestraffend: „Heb Ik u niet 5
gezegd, dat zoo gij gelooft, gij de heerlijkheid
Gods zien zult?"
N. D.
VARIA
Geloofsverzekering.
Er is geloofsverzekering in betrekking tot
onzen staat en er is ook geloofsverzekering in
betrekking tot de wegen die God met ons houdt,
w. z. verzekering, dat alles wat wij doorleven
moeten van Zyne hand, naar Zynen raad en in
Zijne Vadertrouw en liefde in Christus ons
toegezonden wordtja dat om met Gods
eigen Woord te spreken „dengenen die God
liefhebben alle dingen medewerken ten goede".
Maar al stond dit voor allen, die Gods Woord
kenden en geloofden, als een paal boven water
toch kunnen zij, in plaats van daarvan verzekerd
te blijven, zelfs nog aan alles gaan twyfelen,
gelijk ps. 73 ons met het oog op Asaph leert.
Wij zijn op het terrein der genade, zoowel als
op dat der natuur, zóó diep afhankelijk, dat wij,
gelijk de ouden zeiden, niet alleen de voorkomen
de, maar ook de bijblijvende en de achtervolgende
genade des Heiligen Geestes behoeven, 't Is
noodig en goed dit in te zien, te erkennen en
dienovereenkomstig in afhankelijkheid met en
voor den Heere te leven en te wandelen. „Die
in Mij blijft, draagt veel vrucht", zegt ons de
Heiland. Maar al blijven wij gelooven, dat wy
God liefhebben en mitsdien, op grond der
Schrift, met onzen Catechismus belijden, dat
geen haar van ons hoofd zal vallen, zonder
den wil des hemelschen Vaders evenwel
zien wij, in onze bange wegen, dit niet altyd
zóó in, dat ons hart er zich alzóó van verzekerd
houdt, dat alle neergebogenheid en misnoegd
heid uit de ziel is gebannen, en de roede door
ons gekust wordt. Ter opheldering herinneren
wy er aan, dat een kind ten opzichte van zijne
ouders overtuigd kan zijn van hunne liefdeen
van zyne liefde tot hen, en toch in handelingen,
die goed en wijs, maar voor hen smartelijk en
onbegrijpelijk zijn, zich lijdelijk kan verzetten,
in plaats van zich aanstonds en van ganscher
harte met hun wil en weg te vereenigen.
En met anderer en met eigener, zelf echt
Bijbelsche redeneeringen, dat al wat God doet,
toch heilig, wijs en goed is, komen wij ook in
die wegen niet tot de dadelijke en beoefenende
geloofsverzekering des harten, dus niet waar
wij zijn moeten en waar het ons alleen in die
bange tijden goed is. Voor twyfelingen als
Asaph doorleefde, met het oog op het bestaan
en de waarheid van God kunnen wy bewaard
worden, zonder daarom in die wegen nog te
zyn, waar wij zyn moeten.
Eerst dan als de Heilige Geest ons bij ver
nieuwing in Gods heiligdom brengt, Zijn licht
in onze zielen doet opgaan, de nevelen weg
vaagt, en ons God in Christus doet kennen in
Zijne teedere liefde, onkreukbare trouw en on-
nagaanbare wijsheideerst dan komen wij,
waar wy in die donkere wegen komen moeten.
Eerst dan dus komen wij of komen wij weer
tot de gewenschte geloofsverzekering. En uit
die geloofsverzekering in betrekking tot de
wegen Gods vloeit dan voort schaamte en be
ning" menigen psalm aangeheven. Vooral Ja
cobs'lievelingsspsalm weerklonk dan dikwerf:
„Leer mij naar Uw wil te handelen:
'ft Zal dan in Uw waarheid wandlen
Neig mijn hart en voeg het mam
Tot de vrees van Uwen Naam.
Heermijn Godik zal U loven
Heffen H gansche hart naar boven
'ft Zal Uw naam en majesteit
Eeren tot in eeuwigheid
Bij het vele goede, dat in hem te ontdekken
was, had Jacobs echter ook zyne gebreken.
Maar ach, welk Christen heeft die niet?
Zijn hoofdgebrek was, dat hy niet zeer inne
mend was voor hen, die van den dienst van
God vervreemd waren. Zoo gemakkelijk als
hij spreken kon, en zoo gaarne als hij sprak
met hen, die een even dierbaar geloof met
hem verkregen hadden, zoo moeielyk viel het
hem te spreken met dezulken, die de waar
heid niet genegen waren. En wanneer deze
dan de waarheid in twyfel trokken, of de
waarheid bestreden, dan werd Jacobs wel iet
wat stuursch tegenover hen, en hield hy hen
voortaan op een afstand. Dit is iets wat altoos
af te keuren isen vooral in Jacobs was het
een karaktertrek, die hem veel moeilijkheden
berokkende, en wellicht was het wel tenge
volge van dien karaktertrek, dat hy dikwyls
ook zoo zwaarmoedig was.
rouw over onze twijfeling, kinderlyke onderwer
ping, heilige tevredenheid, zelfs lof en dank.
De hoogte van den stand der ziel in die
wegen hangt, gewis, niet in de eerste plaats
af van ons temperament en van de geheiligde
kennis door ons vroeger verkregen, maar wèl,
van den graad der verlichting en der verhef
fing des harten, die wij dadelijk ontvangen,
door den Heiligen Geest. De graad def ver
lichting en der verheffing des harten, kan zoo
hoog zijn, dat wy in den allerbangsten weg,
als Job in oprechtheid en waarheid kunnen
betuigende Heere heeft gegeven, de Heere
heeft genomen, de naam des Heeren zij ge
loofd". Tot die hemelsche hoogte kunnen wij
komen, al verliezen wij tien kinderen en onze
geheele bezitting. Dat wij geheel afhankelijk
zijn in onze geloofsverzekeringen en erkente-
nissen van de verlichting en de invloeden des
Heiligen Geestes wordt ons trouwens in de
Heilige Schrift duidelijk geleerd.
Naar het ons voorkomt, is er echter, in een
zeker opzicht, in den regel onderscheid in de
verzekering aangaande onzen staat en aangaande
de wegen, die God ons doorleven doet. Inden
regel is de verzekering van onzen staat, wanneer
wy die ontvangen hebben, meer blijvend; maar
in de verschillende |wegen, die wij moeten door
leven is dat niet zoo het geval. Neem aan, om
iets ter opheldering te noemen, dat geloovige
ouders één hunner geliefde kinderen verliezen,
en dat zij zich van te voren hebben voorgesteld,
dat zy, bij het verlies van dit zoo dierbare
kind, geen leven en vreugde meer op aarde
zullen hebben; doch dat zij, nu het zoo is,in
plaats van geen leven en vreugde te hebben,
zich zeiven en anderey een wonder zijn, door
dat zy, door de genade des Geestes, inzien en
zalig en heilig verzekerd zijn, dat de Heere
goed en recht is, en dientengevolge in volko-
mene overgave, in stilheid en zalige aanbidding
verkeeren mogen.
Neem nu verder aan, dat zij na ruim een
jaar, een even dierbaar kind dat denzelfden
leeftijd bereikte, moeten missen, dan is het
gansch niet zeker, dat zij in diezelfde geloofs
verzekering staan en zich openbaren en mits
dien zoo stil en in die zalige aanbidding déze
dagen van smart zullen doorbrengen. Zelfs de
nawerking deze nawerking is er, want be
vinding geeft hope van hetgeen vóór ruim
een jaar verkregen en genoten is, kan eenig
beslag op ons leggen, maar het hart brengen
in die onvergetelijke beschouwing en stemming,
kan zy nietdat kan en doet alleen de Heilige
Geest.
De genade des Geestes hebben wij noodig,
voor iederen weg, dien wij gaan moeten.
Waarom het in den regel eenigszins anders
is met de geloofsverzekering, in betrekking tot
onzen staat, hopen wy de volgende week te
bespreken. Littooij.
Afvaardiging van Diakenen naar de Classis.
Het voorstel hiertoe, in ons vorig nummer
vermeld, rust op de navolgende overwegingen
1. De classis is eene samenkomst van ker
ken binnen zekeren kring. Deze kerken zijn
vertegenwoordigd door de afgevaardigden van
den kerkeraad. De diaken behooren tot den
Kerkeraad, voor zoover deze de Kerk vertegen
woordigt.
Dus de diakenen kunnen mede naar eene
meerdere vergadering worden afgevaardigd,
De vrouw van Jacobs was een gansch an
der mensch. Opgevoed in een huisgezin waar
men om God en Zyn dienst zich weinig be
kommerde, en alleen voor den vorm nu en
dan eens een enkele maal ter kerk ging, was
zy geheel onbekend in GodsWoord. Wel had
zy in hare jeugd „belijdenis afgelegd" en was
zij dus „lidmaat geworden", doch zij had ter
catechisatie gegaan by een „modern predikant"
dus had zy op de catechisatie, of zooals de
Kleidorpers dat noemden „in de leering" al
heel weinig uit Gods woord geleerden wat
zy er van vernomen had, had eerder twijfel
in haar gewekt, dan dat zij Gods woord ge
loofde. Vóór dat Jacobs tot bekeering geko
men was, was dit nooit zoo openbaar gewor
den, doch sedert dien tyd openbaarde zich
dat meermalen. En als Jacobs nu met lang-
moedigheid en zachmoedigheid dit gedragen
had, en met zachtheid haar had kunnen
overtuigen, dan zou zeker menige onaange
naamheid hem bespaard zijn geworden en
voorkomen zyn. Doch dit scheen hy niet te
kunnen. Hij werd dan wel niet boos, maar
toch eenigermate stuursch ook tegenover zijne
vrouw. Dientengevolge zeide men te Kleidorp
dat vrouw Jacobs bitter vyandig was, en dat
dit de oorzaak was van zyne zwaarmoedigheid.
Jacobs zelf had tegenover Ds. de Vries zich
nooit over zijne vrouw uitgelaten doch de