FEUILLETON. hen scheiden van de liefde Gods. Die gij in de kracht Gods bewaard wordt door het geloof tot de zedigheiddie bereid is, om geopenbaard te worden in den laatsten tijd. De zaligheid is bereid en zal haast komen. Zoo vangt de apostel aan met grootmaking van 's Heeren naam en dank voor de verwor ven verlossing. Hij gaat vertroosten in het lyden en wyst nu allereerst op der geloovigen groote voorrechten. En zou dit ook nu niet de gebaande weg zijnnu vele geloovigen in kom mer en driik de toekomst tegengaan Als de Heere zyn kind komt te beproeven, dan met bijzondere opmerkzaamheid gelezen, wat de Schrift zegt van de voorrechten der uitverko renen Htjlsebos. TlEIi Geloofsverzekering. Van hetgeen in den laatsten tyd geschreven en door mij gelezen is over geloofsverzekering, heb ik gezegddankbaar, maar niet voldaan. Dankbaarzeide ik, omdat wij, die door Gods genade tot de geloovigen behooren, in de Hei lige Schriften en diensvolgens in onze Gere formeerde belijdenisschriften en formulieren, inderdaad de verzekering hebben en dus ont vangen, die, in die door mij gelezen lectuur, aangewezen en gegeven wordt. Dankbaar, zoo vervolgde ik, omdat de opwekkingen, om ge trouw gebruik te maken van de middelen der genade, die de Heere ons ter verzekering ge geven heeft, naar het Woord onzes Gods zijn. Maar, hoe dankbaar ik voor dat een en ander ook was, toch was en ben ik niet voldaan. Waarom niet? Wel, omdat zooals onze oude vromen het vaak uitdrukten het werk van den Heiligen Geest er te veel in ontbrak. Zonder dat werk nu, hoe schoon ook over de geloofsverzekering wordt geredeneerd, komen wij tot de gebodene en gewenschte geloofs verzekering niet En nu gaat mijne onvoldaanheid over hetgeen ik las, niet daarover, dat het werk des Heiligen Geestes er in geloochend wordt, maar wel daarover dat dit werk, naar proportie, niet in het licht gesteld, dus te veel buiten rekening gelaten wordt. Hierin gaan de Heilige Schriften en onze Gereformeerde symbolen ons niet voor. Zy stellen, waar er sprake is van de geloofsver zekering, het werk des Heiligen Geestes, als volstrekt onmisbaar, ter verkrijging er van, gedurig aan de o^-de en in het licht. Niet zonder recht en réden heeft Dr. Kuyper Sr. vóór drie jaar in De Heraut gewezen op het gevaar van' het intellectualisme. Met recht em redenwant tegen het intellectualisme behoort in onzen tijd niet minder gewaarschuwd te worden dan tegen het mysticisme. Immers, door verstandelijke redeneering zelfs door Bybelseh-logische gevolgtrekkingen en door het getrouw gebruik maken van de middelen der genade komt men niet tot ge loofsverzekering. Ze zijn geboden en daarom onmisbaar, maar wij komen er niet door tot het gewenschte doel. Niet de Bybelsch-lo- gische redeneering, maar de Heilige Geest moet en wil ons alles toeëigenen wat wij in Christus hebben. Wat ik met de Bijbelsch-logisehe redeneering bedoel, wil ik gaarne even in het licht stellen. Ik kan en mag bijv. beproeven om eene naar Uit het Dagboek van een „Afgescheiden" Dorpspredikant. Een verhaal door PEKAH. VIJFDE HOOFDSTUK. Set huisgezin van Klaas Zwart „Neen, neenschreeuwde vrouw Zwart, „dat nietNiet bidden Dat ging me de vorige keer mooi genoeg. Ik kon het er niet onder uithouden en daarom ben ik dan ook maar weggegaan. Is dat bidden Wat verbeeldt ge u wel? Ge hebt toen gebeden, dat God ons weer in ontferming en genade aannemen mocht, al hadden we ook met vele boeleerders geboeleerd. Wat denkt ge wel van ons? Denkt ge dat we slecht zijn? Neen, man, daar is gelukkig niemand die ook maar iets, hoe gering ook, van ons weet te zeggen." „Wij denken niet, maar wij weten, dat ge op een verkeerden en gevaarlijken weg u be vindt, en wij wilden doen, wat we konden, om er u van terug te brengen. Wy wilden u het zondige en onverantwoordelijke van uw gedrag aantoonen. Wij wilden u in allen ernst opwekken tot verootmoediging voor God, en God zoekende ziel tot geloofsverzekering te brengen, door er haar op te wijzen, dat, naar God ons zegt, de natuurlijke mensch niet begrijpt de dingen, die des Geestes Gods zijn; niet weet, dat hij arm, jammerlijk, blind en naakt isen dat hij daarom aan Jezus, als Borg voor zyn schuld en als Zaligmaker van zijn diep zondig hart geene behoefte'gevoelt en Openbaart, ja, dat niemand kan zeggen: Jezus, den Heere te zyn, dan door den Heiligen Geest. Dus, als wy nu wèl weten, dat wij arm, jam merlijk, blind en naakt zyn, en als wy een hart hebben dat naar Jezus uitgaat, als Hij ons dierbaar en onmisbaar is geworden, zoo zelfs, dat er tijden in ons leven zijn, waarin wij in oprechtheid en waarheid kunnen betuigen, dat Hy ons het hoogste goed is, dat HijJezus, de Heere is, dan, nietwaar, weten, geloo- ven, gevoelen en spreken wy hetgeen allèen de Heilige Geest ons leert en geeft. En wat zegt zoo gaan wij voort God nu zelfvan hen, die door den Heiligen Geest alzoo ontdekt, geleerd en tot Jezus gebracht zijn? Hij zegt van hen en tot hen, dat zij zalig zijn, die hongeren en dorsten naar Jezus en Zijne ge rechtigheid"meer nog zegt Hij ter geloofsver zekering immers in Rom. 814 luidt het „Zoo velen als er door den Geest geleid wor den, die zijn kinderen Gods." Deze naar Jezus zoekende zielen nu worden, gelijk wij zagen, door Gods Geest geleid mits dien zijn zij kinderen Gods. „En indien wij kinderen zyn, zoo zijn wij ook erfgenamen; erfgenamen Gods en medeërfgenamen van Christus." Met Gods Woord in de hand heb ik alzoo deze waarlijk naar God vragende zielen over tuigd dat zyvolgens 's Heeren onfeilbaar Woord, kinderen Gods en medeërfgenamen van Christus zijn, en dat dus de Zoon hun Borg en Middelaar is, dat zy niet meer kinderen des toorns zijn, maar dat de eerste persoon hun Vader is. Neem nu de beste oogenblikken van hun toevluchtnemend geloofsleven, de oogenblikken, waarin zij niet kunnen en willen ontkennen, dat zy waarlijk naar God en Jezus zoeken en zielsverlangend vragen, en daarom ook moeten en willen erkennen, dat zij, volgens GodsWoord, verzekerd kunnen en moeten zyn, toch zullen zij indien de Heere mijne Bijbelseh-logische redeneering niet als een middel gebruikt heeft, om hun door den Heiligen Geest de geloofs verzekering te sch«-nkeu blyren zeggen, dat desalniettemin hun geest met Gods Geest nog niet getuigd, dat zy kinderen Gods en medeërfgenamen van Christus zijn, m. a. w., dat zij de geloofsverzekering nog missen. En dat komt, omdat zelfs het Woord, de middelen der genade en onze Bijbelsche rede neeringen, hoe noodig en heerlijk ook, niet genoegzaam zijn om ons de geloofsverzekering te schenken. Het is ook te dezen opzichte „Door mijn Geest zal het geschieden." In de toepassing van de door Christus verworven zaligheid zijn wij bij den aanvang en by den voortgang even afhankelijk van den Heiligen Geest als wij bij de verwerving der zaligheid van den Middelaar Gods en der menschen zijn. Om tot het doel te geraken moeten wij deze afhankelijkheid zoowel inzake de toepassing als inzake de verwerving leeren kennen en erkennen voor Gods heilig aangezicht. Littooij. tot schuldbelijdenis voor God en menschen. Het is onze roeping om dat te doen. Doch indien gij er niet naar wilt hooren, dan moet ge dit zelf weten, doch wy waarschuwen u verhardt u toch niet langer. Denk toch niet dat door vroom te praten uwe verkeerde han delingen goed gemaakt kunnen worden „Wij zullen dat schuurtje wel betalen riep Zwart, „die zaak gaat jullie niemendal aan." Niet weinig verwonderd zagen de leeraar en zijn ouderling op, voor dezen on verwachten uitval van Zwart; want gelyk we zeiden,wist ds. de Vries van heel die geschiedenis niets. Een oogenblik later kwam de gedachte zelfs in den leeraar op, dat Zwart in zijn verstand gekrenkt was. Eindelijk echter sprak hij „ik heb het over geen schuurije, maar over uwe verkeerde handelingen ten opzichte van de samenkomsten der gemeente. Doch uw gewe ten schynt u te veroordeelen, en er schijnen hier ook nog andere zonden te schuilen. Daar weet ik echter niets van, en ik wil er ook geen onderzoek naar instellen. Wij gaan ver trekken." En zich nu tot Zwart alleen wen dende, vroeg de leeraar„Wat dunkt u, Zwart, zullen we samen bidden? „Och, wat zal ik zeggen!" antwoordde hy „ge kunt doen wat ge wilt, maar eigenlijk ge zegd, heb ik het liever niet." De consciëntie. IV. Wat wy zakelyk reeds vonden in het Oude Testament treedt veel duidelijker op in het Nieuwe Testament, vooral bij den apostel Pau- lus. Van allen kant beziet hij de consciëntie. Dit willen wij nu iets breeder aantoonen. Eerst zegt hij ons in Rom. 2 15 vry dui- delyk wat wij in het algemeen er onder te verstaan hebben. De Heidenen die de wet niet hebben doen van nature de dingen die der wet zyn. Uit Paulus betoog blijkt hier, dat het geweten ook dengenen gebleven is, die buiten de bijzondere Openbaring Gods leven. Bovendien treedt duidelyk aan het licht, dat de consciëntie iets anders is dan de wet van God. Immers hier is sprake ten le van de wet zooals zij gegeven werd op Si nai aan Israël. De heidenen die de wet n.L de wet van Sinai niet hebbenten 2e van een ongeschreven wet, die de heidenen in hun hart ontvangen hebben; ten 3e van de consciëntie die in verband met de gedachte van anderen, beschuldigt of ontschuldigt. Dit is de grondslag voor alle andere plaatsen in het Nieuwe Testament. Wij moeten eerst het algemeeene begrip verstaan, om nu ver der de bijzondere bepalingen met gemak te kunnen onderscheiden. Een tweede reeks van plaatsen handelt van een goede reine onergerlyke en onbevlekte consciëntie. Hebr. 25 1, 24 16. 1 Tim. 15, 19. 3 9 Hebr. 13 18. I Petr. 3: 16, 21. Een goede consciëntie wordt door Paulus zeer hoog geschat. Zoo hij dit getuigenis vóór zich heeft, vreest hy niet voor het Joodsche sanhedrin. Wie nu opmerkzaam en met aandacht de plaatsen leest waar van een goede consciëntie gehandeld wordt, zal spoedig inzien, dat dit woord toch nog niet overal hetzelfde te ken nen geeft. Fier en moedig verantwoordt Pau lus, de getuige Gods, zich te Jeruzalem voor den raad, en de oogen op hen houdende heet het„mannen broeders ik heb met alle goede consciëntie voor God gewandeld tot op dezen dag." Hand. 23 1. 'k Zie in mijn gedachten hoe Paulus de hand op zijn hart legt. Het kwaad hem aangewreven is niet door hem bedreven. Verre was 't uit zijn gedachten ver wijderd zelfs, den geheelen dienst van God te willen verwoesten. Al zouden ook allen hem een dweper achten, met de hand op 't hart verklaart hij voor Godik heb recht gehan deld. Hier heeft goed dus de beteekenis vaa eerlijk, oprecht, zonder iets kwaads te bedoelen. Onderscheidene malen beroept Paulus zich op zulk een goede consciëntie als een macht, veel hooger dan het Joodsche sanhedrin. Daar om deinst hy zelfs voor het verbod der Over heid niet terug. Wij vinden bij mannen Gods, die als het licht der waarheid bijna uitgedoofd scheen, weer tegen de volksopinie moesten inworste- len telkens dien zelfden strijd. Op een gegeven oogenblik staat alles tegen hen, de Overheid, de wet, de volksgeest, de omgeving en soms ook de familie. Dan komt het beroep op de consciëntie. Vandaar dat een man als Luther, die zich eerst zoo eenzaam en verlaten zag, zoo verbazend veel waarde hecht aan zijn consciëntie. Hij zegt: „wanneer het tusschen de rechtstraditie (het recht zooals het overge leverd is aan de nakomelingen) en het gewe- „Neen, ge bidt hier niet!" bulderde zyn vrouw; „ik wil het niet!" „Ge moet zelf weten wat ge doet" hernam de leeraar kalm, „maar indien ge zoo voort gaat en de middelen der genade niet alleen verwaarloost, maar ook veracht, zult ge 't voor God moeten verantwoorden. Wij hebben u genoeg gewaarschuwd, en met langmoedigheid aangehoord. Doch het zal voor u oorzaak zijn, vrouw Zwart, dat ge ook mede onder de tucht geplaatst zult moeten worden." Met de woorden„Ge moet maar doen wat ge niet laten kunt," en gebaren, die we hier maar niet zullen beschrijven, verliet vrouw Zwart het vertrek, gevolgd door haren man, die nog even zeide„Dat schuurtje zal wel in orde komen," en ds. de Vries met zijn ouderling keerden weer, evenals de vorige maal, teleurgesteld huiswaarts. Onderweg zeide de ouderling tot de predi kant: „Wat bedoelt die man toch met dat schuurije? Ik begrijp daar niets van. KanU dat ook begrijpen?" „Het is mij ook een raadsel," was het ant woord, „doch wij kunnen dit misschien wel eens te weten komen." Een weinig verder liepen ze even bij een ander lid der gemeente binnen, en zonder dat er naar gevraagd werd, en er misschien niet eens over gedacht werd op dat oogenblik, ver- 11 11

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1903 | | pagina 2