FEUILLETON.
Onwillekeurig toch dachten wy aan den tijd, i
dat er te dezer plaatse slechts enkele gerefor
meerden waren, maar er nog geen geïnstitu-
eerde Kerk wasaan den tyd, dat de Kerk er I
als zoodanig tot zichtbare openbaring kwam,
en door haar gekocht werd een houten gebouw
dat elders in gebruik was geweest voor den
dienst des Woords; alsmede, dat zij uitbouwen
moest en een steenen gebouwtje verrijzen zag.
En nu mocht zij naast een prachtige pastorie
met grooten tuin, het schoone kerkgebouw
voor den dienst haars Gods afgewerkt zien en
in gebruik nemen. Gewis, de Heere heeft haar
„groote dingen" geschonken en haar mitsdien
verblijd. Boven haar bidden en denken heeft
Hij haar doen groeien en haar ruimte gemaakt.
Ook ons was dat stoffe van dankerkentenis
en reden tot vreugde en blijdschap.
Gedachtig en gehoorzaam aan het Woord des
Heeren „Het geloof is uit het gehoor", en
„Hij heeft sommigen gegeven tot bediening der
heiligen", zijn de broeders en zusters te Hein-
kenszand, onder opzien tot den Heere, begon
nen; en Hy, die gezegd heeft, daar, waar gij
mijn Naam gedachtenis stichtzal Ik komen
en zegenen, Hij, de God van trouwe en waar
heid, is gekomen en heeft gezegend.
Naar wij mogen veronderstellen hebben deze
broeders en zusters, bij zooveel blijken van
Gods liefde, trouw en goedheid, ook het woord
beluisterd: „Zeg den kinderen Israels, dat zij
voorttrekken". Op schoolgebied toch zijn zij
nog niet uit Egypte, nog niet door de woestijn,
en in het beloofde land.
Hunne kinderen worden nog niet opgevoed
en onderwezen, dus voor hunne toekomstige
taak, in huis, in kerk, in maatsehappij en staat
bekwaam gemaakt, daar, waar Gods naam ge
dachtenis gesticht wordt en waar Hij, naar het
Woord Zijner belofte, zal komen en zegenen.
De staatsscholen toch mogen naar de wet, bij
eene gemengde bevolking, niet Bybelsch
Christelijk zijn; dus niet zyn naar den eisch
van het Woord onzes Gods, naar de wezenlijke
behoefte der kinderen en der ouderen belofte,
bij den doop voor God en de Gemeente plech-
tiglijk afgelegd. Zelfs al is er, door de ge
dienstigheden der praktijk, het onderwijs
Bijbelsch—Christelijk, mogen wij evenwel met
dat onderwys niet tevreden zijn.
Waarom niet?
Ten eersteomdat het, in het boven omschre
ven geval, in strijd met de wet wordt gegeven.
Ten tweedeomdat het niet in overeenstem
ming is met de eere, die wij aan den Heere,
aan den Ghristus Gods en aan het Woord Gods
verschuldigd zijn. Hem en Zyn Woord, in strijd
met de Wet, dus als smokkelaar, in de School
te brengen, neen, dat mag niet.
Wanneer het ons voorrecht is achtbare
ouders te hebben, en hun naam mocht, gelijk
hij isdesniettegenstaande niet genoemd wor
den in eene inrichting, zouden wij dan trots dien
smaad onzen ouders aangedaan er evenwel onze
kinderen henenzenden, hen er laten onder
wijzen en opvoeden? Zouden wij dat doen,
bijaldien het, met eenige opofferingen anders
kon Immers neen. Maar veel minder mogen
wij het doen, wanneer het de eere en den naam
des Heeren, Heeren geldt. Den naam en de
eere van Hem, die Zijn eenig geliefden Zoon
gegeven heeft, en van Hem, die zichzelven gaf,
tot een offer voor onze zonde.
Daarbij komt, dat de opofferingen, die wij
ons ter verkrijging van het onderwijs, dat in
Uit het Dagboek ^an een „Afgescheiden"
Dorpspredikant.
Een verhaal door PEKAH.
VIJFDE HOOFDSTUK.
Set huisgezin van Klaas Zwart.
„Maar ge gaat nu toch wel naar de Her
vormde kerk, en ge kunt het wel uithouden
onder een Ethische prediking. Zwartik moet
zeggen, dat ge me een raadsel zijt. Maar ik
moet u nog meer zeggen. Toen we uwe attes-
tie van Laagland ontvingen, was daar een
brief bij. Daarin werd ons medegedeeld, dat
ge te Laagland gecensureerd waart, en die
tucht wordt door ons gehandhaafd. Ge zjjt dus
een gecensureerd lid onzer kerk, en als zoo
danig vermanen we U ernstig dat ge van Uwe
verkeerde en zondige wegen terugkomt."
„Daar heeft geen mensch recht toe om mijn
man onder tucht te plaatsen", viel nu de
vrouw, die zich tot nog toe stil gehouden had,
met heftigheid in. En terwijl zij van haar stoel
opstond, plaatste ze zich met de beide handen
in de zijde en het hoofd in den nek, vlak voor
Ds. de Vries, en vervolgde: „Tucht! Tucht?
overeenstemming is met het Woord en den wil
van God en dies met onze belofte bij den doop
gedaan, bij vroeger vergeleken, betrekkelijk
gering zijn, vanwege de subsidies, die het
Rijk, ten behoeve van het Christelijk onder
wijs, verleent. Waar nog bij komt, dat het
verkrijgen van rechtsgelijkheid met het staats-
lager-onderwijs door de Regeering aan de
orde gesteld en eene quaestie van tijd is.
Ik had zoo uit de verte gedacht, dat te H.
het oude Kerkgebouw voor School zou wor
den ingericht. In die gedachte verheugde ik
my, meenende dat de broeders er nu opeens
klaar zouden zyn. Maar ik erken, dat men
het uit de verte zoo goed niet weet als van
nabij.
Sinds door wijlen onzen onvergetelijken Ds.
C. Steketee en den ondergeteekende, namens de
provincie, het houten kerkje aan deze Gemeente
werd overgegeven, en door mij haar eerste
leeraar in den dienst des Woords mocht be
vestigd worden, legde deze kleine kring van
broederen en zusteren de grootste activiteit
aan den dag. 'k Vertrouw, met het oog daarop
dan ook, dat ons hier ook op schoolgebied
nog verrassingen bereid zullen worden. Wel
licht verreist onder wijzers woning en school, eer
wy het vermoeden, bij elkaar op eene andere
plaats.
Als wij voor dat doel, voor 's Heeren aan
gezicht, de kosten overrekenen, dan komen
wij er, vóór wij het weten, want dan is het
om Zjjnentwil, dat het'moet. Littooij.
Waar de middelen der genade zyn, woont
en werkt de Heere. „Mijn Woord", zegt Hij,
„zal niet ledig tot Mij wederkeeren".
Op het gebied der natuur en der genade, is
er een innig verband tusschen zaaien en maaien.
Naar de mensch zaait, zal hij ook maaien.
Zaait hij in het vleesch, dan zal hij uit het
vleesch verderfenis maaien. Zaait hij in den
Geest, dan zal hij uit den Geest het eeuwige
leven maaien.
God heeft Zichzelven vrywillig aan de mid
delen gebonden en ons bindt Hij er in Zyne
vrymacht aan. Daarom moeten wij, zoo wy het
gewenschte einde verlangen, ter verkrijging
er van, den weg der middelen gaan.
Maar omdat de zegeningen Gods niet in de
middelen zijn gelegd, zóó, dat wij ze met de
middelen zekerlijk hebben, moeten ze, in het
ootmoedig, geloovig gebed, van Hem gevraagd
en verwacht worden. Niet de middelen, maar
Hij is het die ze orgeeftdoch in den
weg der middelen, d. i, in den weg Zijner
ordenantièn. Omdat wij ze uit Zijne hand
ontvangen, moeten wij ons altijd en op elk
terrein van het leven, in ieder opzicht dus,
van Hem afhankelijk gevoelen, Hem in alles
kennen en erkennen, Hem voor alles loven en
prijzen.
Hij bereidt Zich een volk, dat Zijn lof ver
kondigt. Doch omdat Hij alles doet door en
in den weg der middelen, moeten wij zoo ge
trouw zijn in het gebruiken der middelen,
alsof de zegeningen er waren ingelegd, en
tegelijk zoo innig en aanhoudend bidden, dat
het uitkomt, dat wij de zegeningen alléén van
den Heere verwachten.
„Hij spreekt, en het is er". „Hij roept de
dingen, die niet zijn, alsof ze waren".
Laten wij er wel op letten, dat er staat: „Hy
spreekten: „Hij roept".
Door het Woord des Heeren" kreeg alles
Ze weten te Laagland niet voor wie de tucht
is. Laten ze allereerst den dominé onder tucht
plaatsen, die 's Zondags met open ramen zit
en dan op een orgel zit te spelen, terwijl zijn
vrouw zit te zingen. Laten ze dien zooge-
naamden christelijken meester onder de tucht
plaatsen, die daar 's Zondags achter de lesse
naar staat voor te lezen met een grooten baard
en knevel. Laten ze
„Genoeg, vrouw Zwart" viel de leeraar in,
„genoeg, Ik hoorde te voren nog geen woord
van U, doch nu ge begint te spreken, merk
ik toch wel, dat Uw zwijgen van zoo even,
zijn oorzaak niet heeft hierin, dat ge Uw
woord niet kunt doen. En laat ik U ook mo
gen vermanen, dat ge naar de kerk komt met Uw
man. Tot nog toe is alleen Uw man onder
tucht gesteld, maar zie toe, dat ge ons nu
niet in de noodzakelijkheid brengt, om er U
ook onder te plaatsen. Laat ons U den raad
mogen geven in allen ernst, dat ge U te sa
men voor God verootmoedigt en Hem uw
schuld belijdt; dan zult ge 't ook voor ons
willen, en de tucht wordt opgeheven."
„Schuld belijden schreeuwde vrouw Zwart,
„schuld belyden, als men geen schuld heeft!
Hoe kan dat nu Zie je, ik ben maar dom,
maar dit weet ik toch wel, dat iemand, die
geheel onschuldig is, ook geen schuld kan
belijden. En dat behoeft ook niet. Ik kan
aanzijn. Jezus deed ook Lazerus niet zoo maar
uitkomen, maar Hij sprak„Lazerus kom uit".
Zoo ook „roept" Hij uit de duisternis tot Zijn
wonderbaar licht.
Thans spreekt Hy door het Woord, dat wy
in de Heilige Schriften hebben.
Dat is, zoo zegt Hy ons, het zaad der weder
geboorte.
't Is altoos, ja van den beginne aan.... door
het Woord. Daarom is het Woord tot de
Heidenen te brengen onmisbaar noodig. Zelfs
kleine kinderen, wanneer zij uit den geestelyken
doodstaat in het leven worden overgebracht,
geschiedt dit, naar ik geloof, in den weg des
verbonds, krachtens de verbondsbeloffcen, in den
weg der verbondsmiddelen en ook wel in den
weg van het gebed.
Toen de moeders met hunne lieve kleinen
kwamen aandragen, opdat Hij, de Heere Jezus,
ze zegenen zou, zeide Hij Laat ze tot Mij
komen, en verhindert ze nietwant derzulken
is het Koninkryk der hemelen.
Mijns inziens is het bewys dan ook niet
geleverd, ja kan het niet geleverd worden,
dat de Heere heelemaal zonder het Woord en
den weg des verbonds den Heidenen de weder
geboorte deelachtig maakt. Littooij.
„Is de nood zoo hoog gerezen,
Dat gij nergens uitkomst ziet,
Gij behoeft geen kwaad te vreezen,
God, uw God, verlaat u niet."
Van Robert Glover, Engelsch edelman, mar
telaar in het jaar 1555, verhaalt Foxe, uit het
getuigenis van den predikant Augustijn Bern-
her, vriend van Glover„Nadat Meester Ro
bert Glover door den bisschop ter dood ver
oordeeld was en op het punt stond van deze
wereld te scheiden, werd twee of drie dagen
te voren zyn hart geheel gevoelloos en ver
laten van alle geestelijke vertroostingen. In
zich zei ven gevoelde hij geene bekwaamheid
en gewilligheid, veeleer zwarigheid en onwil,
en geheel mistroostig ging hij het zware kruis
van zijn op handen zynde martelaarschap
tegemoet. Bevreesd, dat God Zijne gewone
gunst van hem afgetrokken had, klaagde hij
hierover bij zyn vriend Augustijn en deelde
hem verder mede, hoe hij nacht en dag God
bad, zonder evenwel eenige beweging of ge
voel van Diens troost te ervaren. Augustijn
antwoordde hierop: „Gij moet met lijdzaam
heid des Heeren wil afwachten en niettegen
staande alles, wat u thans wedervaart, moet
gij inzien, dat uw toestand rechtvaardig en
goed is. Gij moet volstandig, gelijk dat een
man betaamt, voortgaan, niet twijfelend, of de
Heere zal u te Zyner tijd bezoeken, want
hiervan ben ik vast overtuigd, de Heere zal
uwe begeerte vervullen door u te verrijken
met den vollen schat Zijner vertroostingen.
Met het verzoek, zoodra hij het gevoel dier
vertroostingen weer in zyn hart waarnam, dit
door eenig teeken kenbaar te willen maken,
opdat hij er van zou kunnen getuigen, ver
liet Augustijn zyn vriend. Den ganschen
nacht bad hij om versterking, maar tevergeefs.
Den volgenden dag was de tijd aangebroken,
waarop hij den marteldood zou ondergaan.
Plotseling, terwijl hij zich op weg bevindt en
de staak reeds in 't gezicht heeft wordt hy,
zóó met Gods heilige vertroostingen en met
zulk eene hemelsche vreugde vervuld, dat hij,
Augustijn, in zyne handen klappende, wenkte
en riep: „Augustijn, Hij is gekomen, Hij is
moeielijk zoo ver loopen, omdat ik ongelukkig
ben, maar al was dat het geval niet, dan ge
loof ik toch niet, dat ik komen zou, want het
is zooals mijn man zegt, het is met U ook al
mis. Zie je, ik ben maar dom, maar dat heb
ik toch al goed begrepen."
Half lachend en den leeraar en zyn ouder
ling schuin aanziende, had Zwart deze woor
den van zijne vrouw aangehoord, en toen stond
ook hij op en plaatste zich voor den ouderling,
terwijl hij zeide: „En jij zult zeker den dominé
wel gelijk geven
„Ja Zwart" hernam deze, „dat doe ik juist.
Ik moet zeggen, dat ik niet kan begrijpen, hoe
ge zoo vroom kunt praten, en tegelijk zoo
goddeloos kunt doen. Ik had gehoopt, dat ge
schuld zoudt beleden hebben, dan hadden we
de censure kunnen opheffen. Dat had ik zoo
gaarne gewild. Wij hebben in de gemeente
sedert jaren met niemand zóóveel last, als met
U in die enkele maanden."
Doch nu begon de vrouw te schelden, en
Zwart zeide„Wij zijn te Laagland geheel
onrechtvaardig behandeld en daarom ging ik
er niet naar de kerk. En jullie behandelt ons
even onrechtvaardig, dus kom ik nu ook hier
niet naar de kerk."
En terwijl de vrouw van Zwart nog altijd
maar raasde en schold, zeide de leeraarWy
hebben nu nog een boodschap, Zwart! Uwe