wel opmerkelijk mag heeten, uitgezonderd Joh. 8:9 wordt er in de Evangeliën niet van gesproken. Uit hetgeen ons van de woorden des Heilands bekend is, is het of 't woord Hem vreemd geweest is. Zekeronbekend was 't den Zoon van God niet, maar het behoorde niet tot zyn woordenschat. Waar Hij anders in alles ons gelyk was geworden, met ons in leven kon in al de zwakheid des vleesches, blijft hier ons schuldig en van zonde getuigend geweten hem onbekend. De Eeniggeborene des Vaders vol van genade en waarheid, die geene zonde gekend heeft, kan geene consciëntie bezitten. Wij zagen immers reeds in een vorig ar tikel, dat de zonde, het overtreden van Gods wet, de consciëntie mogelijk maakt. Want eerst waar afwijking is van het gebodkan de mensch beginnen te beproeven of zijn hande lingen den toets kunnen doorstaan. Als er geen valsch goud was kon ook gerust de toets steen wegblijven. Een heerljjk, verheven getuigenis dus, op ziel kundige, onwedersprekeljjke wijze gegeven, voor de zondeloosheid van onzen Heere Jezus Chris tus. Zoover staat Hij boven onze schuldige, menschelijke natuur, dat, zonder opzet, het woord zelfs niet over Zijne lippen komt, en het be wustzijn van schuld Hem geheel en al onbekend schijnt. Zoo valt te verstaan hoe onze Zalig maker met de grootste vrijmoedigheid vragen durfde aan het Hem hatend Joodsche volk wie van U overtuigt Mij van zonden. Niemand der apostelen stond zoo voor God. Zij moesten zich beroepen op een reine con sciëntie, op een zuivere begeerte om Gods wil te doen, zij bezitten toch allen een consciëntie. En als zij er niet allen van spreken, maar alleen Paulus en Petrus, moet dit verklaard uit het weinige dat ons van hun hand is ge bleven of uit het onderwerp, dat zij behandel- delden. Een volgend maal hopen wij te onder zoeken wat bij Paulus en Petrus aangaande het geweten gevonden wordt. H. H. KERK, BELIJDENIS. ZENDING. Het geloof. Wanneer wij het eerste boek des bijbels ontsluiten en nalezen, dan zullen wij op geen enkele bladzijde eene omschrijving van het geloof vinden. Het laat zich niet in met de bepaling van begrippen, en het spreekt niet over het onderscheid, dat er tusschen deze en onze voorstellingen daarvan bestaat. Geen vrucht van diep wijsgeerig nadenken biedt het ons aan, maar het geeft ons levenswoor den, en het wil zijn eene lamp voor den voet en een licht op het pad voor allen, die het eeren als het woord Gods. Geschreven en over geleverd werd het niet voor enkelen uit ons geslacht, die aanleg en lust ontvingen om met hunne denkkracht in alle zaken door te dringen, maar om het volk des Heeren te ster ken in den strijd des levens. Daarom rede neert het niet over het geloof, maar het laat ons de waarde daarvan zien, het toont ze ons aan in het leven. Een joodsch schrijver wijst er op, dat ons in Genesis gegeven wordt een dubbel drietal van typenn.l. Enos, Henoch en No- achAbraham, Izaak en Jacob. Ieder hunner hooren toen mocht ik het nog zoo eens te spreken krijgen over de goedertierenheden Gods. Ik weet niet, of je me verstaat. En als men dan zoo eens ziet rondom zich, wat zyn er dan weinig menschen, die die goedertieren heden opmerken. En de weldaden zijn toch zoo grootveel te groot voor ons, zondige schepselen, die...." Jawel, Zwart" viel de leeraar hem by verniewing in de rede, „laat ons daarover nu een£ bij een andere gelegenheid spreken, maar laat ons nu eerst eens een antwoord mogen ontvangen op de vraag of ge bok naar de kerk zult komen." „Ja, zie je," antwoordde Zwart, „eigenlijk gezegd weet ik dat nog niet, want ik heb al begrepen, dat ge ook precies zijt als de domi- né van Laagland; en dan kan ik het onder Uw preeken toch ook niet uithouden, „Maar Zwart, hoe kunt ge zoo spreken? Vooreerst kent ge mij niet en „Wat? Niet kennen? Och m'n goeië manEigenlijk gezegd kende ik U al dade lijk heelemaal door en door bij onze eerste ontmoeting, want ik mag zoo nogal eens een diepen blik in 't leven slaan. En toen ge de vorige keer hier geweest zijt en bij uw heen gaan gebeden hebt, toen heb ik al dadelijk tegen mijn vrouw gezegd „dat is ook al mis." En ge hebt immers toen de dominé van Laag land ook verdedigdNeen, neenik begreep er toen eigenlijk al alles van. En daarom weet ik nog niet of ik wel naar de kerk kom." (Wordt vervolgd.) stelt eene zijde der ware godsvrucht voor. Enos toont ons de hoopHenoch de droefheid naar God, en Noach de gerechtigheid. Abra ham laat ons zien het geloof, Izaak de vreugde en Jacob herinnert ons de aanschouwing van Gods aangezicht. Zonder ons nu in te laten over de vraag, of wy ons in deze voorstelling, die in elk geval van eene schoonë opmerkings gave getuigenis aflegt, vinden kunnen, willen wy uitspreken, dat het geheel schriftuurlijk is .om bij Abraham allereerst te denken aan het geloof. Zooals Noach de prediker der ge rechtigheid is, zoo is Abraham de vader der geloovigen. Onder allen, die in het geloof zyn gestorven, en ofschoon zy de beloofde zaken niet verkregen hebben, nochtans de beloften van verre gezien, geloofd en omhelsd hebben, en beleden, dat zy gasten en vreem delingen op aarde waren, blinkt Abraham uit, en onberekenbaar is de invloed, welke zyn ge loof uitgeoefend heeft op het volk des ouden verbonds. De profeten worden niet moede om de aandacht op hem te vestigen, dichters be zingen in heerlyke verzen de waarde van zijn geloof, priesters beijveren zich zijne gedachte nis te eeren, krijgshelden ontleenen aan zijn leven moed en kracht, historieschrijvers vlech ten om zyne slapen eene kranseen wijsgeer als Philo zelfs komt telkens op hem terug. En vraagt ge die allen, wat acht ge het geheim van Abrahams grootheid te zyn, dan antwoorden allen zonder eenige aarzelinghet geheim van zyne blijvende beteekenis was zijn geloof Met het oog nu op de eenige plaats, welke deze aartsvader onder de geloovigen van alle eeuwen inneemt, willen wij trachten duide lijk te maken, wat den mannen, die onder de O. B leefden zoo in Abrahams geloof trof, en wanneer wij een oogenblik naar hen luisteren zullen wij moeten zeggen wat hebben zy juist gezien. Het zou te omslachtig worden, indien ik wilde stilstaan bij wat ieder afzonderlijk opgemerkt heeft, en daarom geef ik slechts, wat de hoofdzaak is bij elk beslissend tijdperk uit dit rijke leven. De historie brengt ons met den aartsvader in kennis ten tijde, dat God tot hem zegt: ga uit uw land, en uit uwe maagschap en uit uws vaders huis naar een land, dat ik u wijzen zal. Uit zyn vroeger leven weten wij bijna niets. Op grond van eene uitspraak in Jozua hebben reeds sommige oude uitleggers zich voorgesteld, dot Abraham vóór zyne roeping de krachten, die in den sterrenhemel zichtbaar werden als goddelijk heeft vereerd, een vorm van afgoderij, waaraan zich de Chaldeeën over het algemeen schuldig gemaakt hebben, en dit aannemende verhef ten zij des te meer de eigenaardige kracht, welke het geloof van Abraham toont, zoodra hij het bevel om zijn land te verlaten ont vangen heeft. Immers door het geloof klimt hij nu van al het zichtbare omhoog tot Hem, die de eenige oorzaak van al het bestaande is en staat in de vaste overtuiging, dat deze eerste oorzaak aller dingen ook voortdurend zorgt voor heel de wereld en alles wat zich in haar bevindt. Het is best mogelyk, dat reeds vroeger in zijne ziel ontwaakt is een vurig verlangen naar de erkentenis van het eeuwige Wezen, dat aan alles het aanzijn ge geven heeft, maar zeker is het, dat de roeping het middel was, waardoor hij den blikhooger richtte dan de hemelen en de sterren, en hij rustte niet vóór hij in God zelf zyn rustpunt gevonden had. Voor zyn lichamelijk oog stond er in de zichtbare hemelen een grens, waar over het niet vermocht te gaan, met zyn ver stand drong hy niet verder door dan tot de verwijderde sterren, welke de Chaldeeën destijds aireede ontdekt hadden, met zijn ge loof liet hij alles achter, wat de zinnen kun nen waarnemen, en overschreed hy de gren zen, welke aan het wetenschappelijk onderzoek der sterrekundigen gesteld zijn. Niet zichtbaar, niet waarneembaar was de rots waarop hy bouwde, neen hy liet alles varen, zelfs, vader land, geslacht en familie, omdat hij den on- zichtbaren God hooger stelde dan al wat de aarde oplevert. Voorzeker, het bevreemdt ons niet, dat Israël met zooveel achting gesproken heeft van deze bladzijde uit Abrahams historie, want wij, die in meerdere of mindere mate wereldburgers zijn, en geen afstanden haast meer kennen, kunnen nog verstaan, wat offer van den aarts vader gevraagd werd, en wij bewonderen ook de bereidwilligheid, waarmede hij het bracht. Zoudt gy het ook kunnen Bouma. UIT DE PERS, enz. Toen de GenercUe Synode van Amsterdam in 1892 onder meer: deputaten benoemde voor het opstellen van een concept van regeling voor de opleiding van bedienaren desWoords, zullen zeer velen niet verwacht hebben, dat deze deputaten zouden komen met een voor stel om de Theologische School te doen samen smelten met de Theologische faculteit der Vrye Universiteit. Immershet zelfstandig voortbe staan der School was eene van de punten bij alle onderhandelingen over de Vereeniging der Kerken vóór 1892 gevoerd, op den voor grond geplaatst door de Kerken van 34. Op dit punt bleven toen mede de onderhandelin gen steken. En toen eindelijk de Vereeniging tot stand kwam, is dit geschied ook door aan vaarding van het beginsel, dat de Kerk geroe pen is eene eigen inrichteng tot opleiding harer leeraren te hebben, ten minste wat de godgeleerde vorming betreft. De zeer velen, boven vermeld, hadden ver wacht, dat deze deputaten eene regeling zou den hebben ontworpen, teneinde eenheid te brengen in tyd van studie, examina aan de Scholen en in de Classen, peil en omvang der Examens enz. Inzake de opleiding van Diena ren des Woords hadden toch de tweeërlei Kerken, die thans vereenigd waren, tot dusver bepalingen en usantiën, die in allerlei opzicht uiteen liepen. Na de vereeniging kon natuur- lyk dat verschil niet blijven en dus moest op alle die punten eene nieuwe regeling gemaakt wordenZiehier een en ander uit de conside ratiedie naar onze meening geleid heeft tot de benoeming van genoemde deputaten. (Acta Voorl. Syn. van N. G. Kerken te Amsterdam p. 139). Dit voorstel bracht bij velen droef heid en veroorzaakte spanning en dat niet zon der rede. De voorstellers hebben ongetwijfeld gemeend iets goeds voor de Kerken te bewer ken, maar mocht dit in dezen weg Opleiding èn aan de Theologische School èn aan de Vrije Universiteit vond men minder goed. Er moest ééne opleiding zyn. Dit zou ook minder kost baar zy u. Alles wel. Maar dit hadden de Ker ken een jaar te voren ook geweten. En had den zij toen niet den toestand aanvaard, zooals die door de Vereeniging moest worden? Men meendeUniversitair onderwijs was beter. Maar onzes erachtens moest deze vraag buiten behandeling zijn gebleven bij eene Commissie door de Vereenigde Kerken benoemd en voor haar arbeidende. Eeidensche Zending in een Christenland. Te Leipzig is eene Boeddhistische zendings- vereeniging opgericht. Zij wil eene Boeddhis tische gemeente in Duitschland stichten, le zingen laten houden, Boeddhistische seminaries en boekerijen stichten, Boeddhistische congres sen bijeenroepen en betrekkingen aanknoopen met Boeddhistische genootschappen in het Oosten. (Stand.) Zoo zien wy, dat als het ware christendom door allerlei ongeloofstheoriën wordt ondermijnd en door de menigte wordt verworpen, het hei dendom zijne plaats gaat innemen. Het Boed dhisme is een afgodendienst vol dwepery, waarin een groot deel van de bevolking van Zuidelijk Azië ligt verzonken. Het blykt weder, dat er geen dageraad is voor den mensch, als Gods Woord wordt verworpen, maar wel de nacht van het Heidendom. Een der meest bloeiende en der meest uitge breide takken van Christelijke werkzaamheid, uitgaande van de gereformeerden, is het werk der Vereeniging tot Christelijke Verzorging van Krankzinnigen met hare stichtingen te Ermeló, Loosduinen en Zuidlaren. Zij zond haar negentiende jaarverslag rond. Het is een droevig denkbeeld, dat er zoo ont zettend vele lijders en lyderessen aan Krank zinnigheid ook in ons vaderland zijn, maar eene troostvolle gedachte, ciat er voor velen dier ongelukkigen zulke liefelijke plaatsen van toevlucht zyn. Na een inleidend woord, volgt het Verslag van de Algemeene Vergadering, gehouden te Ermelo 29 Mei 1902, waarop het Overzicht van den Staat en de Geschiedenis der Ver eeniging over het jaar 1902 wordt gegeven. 31 December 1902 waren in de drie stichtingen samen aanwezig 1470 patiënten. Al verder komt het verslag van den penningmeester. Dit verslag is zeker keurig in orde, maar wy zouden het wel wat eenvoudiger wenschen, zoodat een gewoon menschenkind het kan nagaan en men met een enkele oogopslag kan zien, hoe de stand der finantiën is. Andere vereenigingen doen dit zoo in hunne verslagen. Den tweeden van Herfstmaand werd de vijf tiende centrale Diaconale Conferentie te Amers foort gehouden. Het bezoek was niet groot. Het aantal onzer diakenen wordt geschat op 3000, en ter Conferentie waren ongeveer een hon derdtal aanwezig. Toch vergete men niet, dat een reisje naar Amersfoort, trots het vacautie- kaartenstelsel niet iedereen convenieert, vooral niet in den tegenwoordigen tijd. De bespre kingen waren zeer belangrijk.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1903 | | pagina 3