FEUILLETON-
VARIA
Rechtsgelij kheid
Het verheugt ons te kunnen mededeelen, dat
de Gemeenteraad van Middelburg met negen
tegen zeven stemmen besloten heeft aan de
Vereeniging onzer Chr. Bewaar- en Handwerk-
school aan de Bree, eene jaarlijksche subsidie
uit te keeren van f500,
'tWas billijk, wijl aan de beide Nutsscholen
eene jaarlijksche subsidie wordt gegeven, ieder
van f1000,
Sparen deze scholen den gemeenteraad uit
gaven, dan doet dit immers ook de Chr. Be
waarschool Te meer is dit zoo, omreden de
bevolking toegenomen is sinds de Nutsscholen
deze subsidie werd toegekend. Door dat onze
school er nu ook is, behoeven er immers geen
meer bij te komen, dewijl nu in de behoefte is
voorzien.
En uit de algemeene kas wèl gelden te geven
voor het in den gemeenteraad genoemde neu
trede11 wij zeggen zoogenaamd neutrale, want
neutraal is onmogelyk, omdat wij menschen
geen machines zijn onderwijs en niet voor
het Christelijkezie, dat is conservatief partijdig.
't Is oppervlakkig en leerrijk tevens, te be
weren, dat eene Christelijke opvoeding en het
Christelijk onderwijs van het derde tot het zesde
jaar nog geen voordeel en nog geen nadeel
opleveren zal voor het latere leven, en datin ieder
geval de indrukken, die deze opvoeding en dat
onderwijs nalaten, gemakkelijk en spoedig
worden weggenomen.
Leerrijk omdat het waar is, dat de moderne
opvoeding en het modern onderwijs reeds name
loos veel kostelijke indrukken uitgeroeid en
tal van jeugdige harten verhard en on-christe-
lijk, erger nog, revolutionair gemaakt heeft.
Zaaien en maaien toch si aan in onverbreekbaar
verband met elkander. Leerrijk was ook die
beweringdewijl zij ons, die op die indrukken
den allerhoogsten prys stellen en vóór alles
wenschen dat ze, inplaats van uitgeroeid, blijven
en verdiept zullen worden, zegt, dat dat onder
wijs nooit door het al verwoestend modern ver
vangen, maar steeds moet voortgezet, en het
koste wat het wilmoet gegeven worden
dus moet gegeven worden, op de School voor
lager-, middelbaar- en hooger onderwijs.
Aan den anderen kant was die bewering
echter oppervlakkig, sterker nogfoutief.
Immersde Bijbelsch-Christelijke opvoeding
en het Bijbelsch-Christelyk onderwijs is in
overeenstemming rnet den oorspronkelijken
aanleg van het kind der menschen. Vandaar
dat met de kinderen te bidden, hun dat te
leeren, en tot hen van God en van zonde en
hare vergeving te spreken het kind niet vreemd
doet opzien, maar, integendeel, voor dat alles
heeft het een oor en het ontvangt er zeer diepe
indrukken van en die indrukken doen zich nog
vaak gelden, als het schijntdat het moderne
onderwijs en het moderne leven, ze voor altijd
weggenomen heeft. In de bange oogenblikken
van het leven, waarin het geheele moderne
leven, den mensch troosteloos alleen laat staan,
komen, zelfs tot in den hoogsten ouderdom,
die in de prille jeugd verkregen indrukken,
nog weer op, en wel ter aanwijzing, dat er
in dien jammerlijk God-vergeten weg nog
hulpe, redding en vertroosting is. Die indruk
ken neemt men zelfs mee, tot voor de vierschaar
Gods.
Uit het Dagboek van een „Afgescheiden"
Dorpspredikant.
Een verhaal door PEKAH.
VIJFDE HOOFDSTUK.
Met huisgezin van Klaas Zwart
„Als dat laatste nu maar waar is, en geen
inbeelding," sprak de leeraar, „dan ben ik
daar ook blij om. Maar ik had toch graag,
Zwart, dat ge die beschuldiging van onzuiver
heid in de leer terugnaamt, want ik ken de
leeraar van Laagland ook wel, en ik ben er
van overtuigd, dat uwe beschuldiging valsch
is. Doch ik ben hier niet gekomen om over
Laagland en zijn leeraar en kerkeraad te spre
ken, maar eenvoudig om u te vragen, waarom
of ge te Kleidorp niet naar de kerk komt.
Want uwe bewering, dat de afstand te veris,
neem ik nog zoo dadelijk maar niet als goede
en gegronde rede aan, wyl ge in de week wel
veel verder kunt loopen. Hoe denkt ge er dus
over? Zult ge ook naar de kerk komen?"
„Och, wat zal ik zeggenJa, ja, ik zal ook
wel eens komen, en dan hoop ik, dat ik ook
maar een zegentje mee naar huis mag nemen."
Dat hoop ik ook, ZwartEn ik denk ook,
Meer nog. De bearbeiding van het derde tot
het zesde jaar is in Huis, op Zondagsschool en
op Bewaarschool voor vele kinderen beslissend
geweest, voor het geheele leven. Bijv., in huis,
voor Timotheüs, voor Samuël, voor Mozes, die
nog van en door zijn moeder den God van Israël
heeft leeren kennen. Haar gebed en haar
arbeid zijn door den Heere, haar God, zóó
g-ezegend geworden, dat hij, trots de Egyp-
tisch-heidensche opvoeding, op veertigjarigen
leeftjjd, voor God en voor Zijn volk partij
koos.
Trouwens, ook Jezus heeft gezegd„Laat
de kinderkens tot My komenwant derzulken
is het Koninkrijk Gods." Dienovereenkomstig
luidt het dan ook: „Leert den kinderen de
eerste beginselen naar den eisch des wegs, als
zij oud geworden zijn, zullen zij er niet van
afwjjken." In de prilste jeugd kunnen diè
opvoeding en dat onderwijs zijn, en zijn ze ook
vaak, „het zaad der wedergeboorte."
En als ze dat zijn, roeit de geheele wereld
macht die beginselen niet meer uit de harten.
Dat de Middelburgsehe Gemeenteraad de
liberaliteit heeft gehad, ja zoo billijk en recht
vaardig is geweest, dat hij aan eene Bewaar
school, wier Vereeniging van deze beginselen
uitgaat en alleen heil verwacht, ook al is
het dan nog niet naar een volkomen evenredig
deel eene subsidie van jaarlijksch f 500
heeft toegezegd, zie, dat heeft ons, niet het
minst, om de erkenning, die er in ligt,|verblijd.
Wij brengen daarvoor aan den Gemeente
raad onze dankbare hulde, 't Is een stap op
den weg van de rechtsgelijkheid, waarop wij
aanspraak en waarvoor wij, belijders van den
Christus der Schriften, reeds zoovele jaren ge
pleit hebben.
Het besef, dat de Regeering, dat Raden,
Staten en Kamers dien weg op moeten, ont
waakt, God zij lof, in gedurig breeder kring.
Zelfs herleeft het besef by velen, dat het leven
uit en naar deze beginselen, insteê van de
revolutie in de hand te werken, haar weder
staat en keert.
Voor het leven naar deze beginselen, moeten
wij, die er heil van verwachten, onze jaarlijk
sche, particuliere offers blyven brengen. Oók
voor onze Bewaarschoolwant zij kan er niet
één van missen, zelfs als ze de subsidie ont-
vangen heeft.Littooij.
KERK, BELIJDENIS. ZENDING.
Het geloof.
Twijfelzucht is algemeen in onzen tyd. Velen
geven zich daarvan rekenschap en bieden ons
eene verklaring aan van hunne zienswyze en
gevoelen. Wanneer wij nu achtgeven op wat
zij zeggen blykt ons, dat zij alleen zeker zijn
van het bestaan van de stof en de krachten,
welke zich in die stof openbaren. Zelfs is dit
voor sommigen nog te veel, want zeggen zij
wy meenen wel, dat deze dingen bestaan, wy
nemen ze waar met onze zintuigen, maar wel
ken waarborg bezitten wy, dat die zintuigen
ons niet misleiden. Het lijkt' ons wel zoo, het
schijnt wel zoo te zyn, maar volstrekte zeker
heid hebben wij toch niet, en er is niemand,
welke ons die verschaffen kan. Zoo knaagt de
twijfel al voort aan het leven en er blyft
nergens vaste bodem over, waarop de mensch
zich veilig verlaten kan. Wat een treurige
toestand. Het is de geest, die steeds ontkent
en alle vastheid rooft.
dat als ge met een heilbegeerig hart komt,
ge wel een zegen zult ontvangen. Wanneer
ge maar komt als een arme want Gods Woord
zegt ons, dat de Heere de armen met goederen
vervuld, maar de ryken zendt Hy ledig henen."
Onder deze laatste woorden was ook de
vrouw van Zwart binnen gekomen, en blijk
baar had zij die woorden ook verstaan, want
zy zeide dadelyk „ja, ja, zoo is het. 't Is maar
jammer, dat er tegenwoordig zoo weinig
„armen" zijn. Woont mijnheer wellicht hier
ergens in de buurt?"
Eer Ds. de Vries nog antwoorden kon,
sprak Zwart reeds„Dat is de dominé van
Kleidorp. Hij kwam vragen of wy ook naar
de kerk zullen komen."
„Zoo, zoo", hernam vrouw Zwart„zoo, zoo;
ja, ik vraag tegenwoordig wel eensWaar is
de kerk? Er zijn zoo weinig schapen en lam
mertjes, en er zijn zooveel bokken.
„Dat kan wel waar wezen, vrouw Zwart,"
sprak de leeraarmaar ik heb u ook nog niet
in de kerk gezien. Hoe komt dat?"
„Ja, weet je, ik kan slecht loopen, doordien
ik kreupel ben, en zooals ik zeide, is het voor
mij wel eens de vraag, waar de kerk eigenlijk
is. Maar het is zomer, dus wellicht ben ik wal
eens in de gelegenheid om naar de kerk te
komen."
Na dit gesprek vertrok Ds. de Vries, ver:
De groote menigte vangt de klanken op en
laat zich onnadenkend op den stroom afdrij
ven. Zij weet van geen wysgeerige onderschei-
dingen en wikt niet nauwkeurig de uitspra
ken van geleerden. Zy wil ruimte hebben
in het leven, en daarom vindt zij het goed,
dat hemel en hel als hersenschimmen worden
aangewezen, en dat de voorstelling van het
laatste oordeel op rekening gesteld wordt van
het bijgeloof. Van een Rechter, die eenmaal
alle handelingen beoordeelt, wil zij wel af
wezen en om die reden juicht zij het toe, als
het gezag des bijbels wordt bestreden. Het is
van dieven en moordenaren niet te vergen,
dat zij voor de hoogheid van de overheid in
de bres zullen springen.
Hoever wij reeds op den weg des ongeloofs
voortgeschreven zijn, komt zoo nu en dan
treffend aan het licht. De dag waarop een
ongeluk gebeurt, is eene „noodlottige", eene
ramp wordt „noodlottig" genoemd, en zelfs
wanneer er eene gebeurtenis voorvalt als j.l.
Vry dagmorgen, die aller hart met deelneming
vervult jegens de bedroefden, die op zulk eene
wyze dierbare betrekkingen moeten missen
spreekt men van een grijnzend noodlot, dat
zonder mededoogen het leven der menschen
afsnydt. Wat zyn de lieden te beklagen, die
niet anders weten te zeggen, indien eene pyn-
lyke wonde geslagen wordt. Waarlijk, zy die
de waarheid der Schrift verwerpen weten niet
wat zij doen, want zij berooven zich zelf en an
deren van den eenigen balsem, die alleen le
niging van de smart kan brengen.
Hoe geheel anders is het met hem, die de
aangeboren twijfelzucht van zyn hart bestrijdt
en wandelt in de voetstappen van de geloovi-
gen aller eeuwen. Hy is overtuigd, dat hij in
zyn leven niet afhankelyk is allereerst en
allermeest van zijne medemenschen, van wa
tervloeden en vuurvlammen, van stormen en
onweders, van blinde natuurkrachten of een on
verbiddelijk noodlot. Hij gelooft in Hem, die
zich in de geschiedenis zyne volke geopen
baard heeft als de Vader der lichten, van
wien alle goede gaven en volmaakte giften
nederdalen en bij wien geen verandering geen
schaduw of omkeering te bespeuren is. Het
is duidelijk uitgekomen dat in 's Heeren
hand aller leven is, en dat by Hem aller pa
den zyn. Ofschoon Hy na den zondvloed de
heidenen heeft laten wandelen naar het goed
dunken van hun hart, noehthans heeft Hy
zich zelf niet aan hen onbetuigd gelaten,
maar heeft voor hen gezorgd, hun gevende
vruchtbare tijden en hunne harten vervullende
met vroolijkheid en met spyze.
Bovendien ziet hij, dat deze God zich on
danks den afval en de zonde in voortdurende
betrekking gesteld geeft tot zijn volk. Hij be
toonde in woord en daad, dat Hy hun God was
in geheel bizonderen zin. Steeds duidelyker
kwam dit uit, het licht ging al helderder
over deze betrekking op. Gebeurtenis na ge
beurtenis predikte het luide. Als de schar-
duw het licht zoo volgde op deze openbaring
van de zijde dezes volks het geloof. Het gaat
niet vooraf, het komt niet op uit den
algemeenen band, die het schepsel aan den
Schepper hecht, neen, het is bepaaldelijk eene
vrucht welke op den bodem der bizondere
openbaring wast en rijpt. God nadert eerst in
zyne nederbuigende genade den zondaar, treedt
met hem in gemeenschap, spreekt tot hem
woorden van vrede en zaligheid, bant de slaaf-
vuld met allerlei gedachten, en zuchtende-
„Och, was dit huisgezin maar te Laagland
gebleven, want ik vrees, dat we er te Kleidorp
ook al niet veel genoegen van zullen beleven."
Intusschen gingen weer eenige weken voorbij,
zonder dat Zwart de kerk te Kleidorp bezocht.
Alleen zyn zoon en dochter waren er een
enkele maal geweest. Zwart zelf was echter
in dien tyd wel meer dan éénmaal reeds naar
de Hervormde Kerk te Koudenburg geweest,
welken afstand ruim een kwartier verder was,
dan naar Kleidorp, en waar een predikant
stond, die de Ethische richting was toegedaan.
Dit was natuurlyk ook Ds. de Vries ter
oore gekomen. Daarenboven werd hem ook
meegedeeld, dat de kinderen van Zwart op
zeer luidruchtige wijze huis gehouden hadden
op de kermis in een naburige stad, en eerst
des Zondagsmorgens van daar waren thuis
gekomen.
Dit een en ander was oorzaak genoeg om
Zwart nog eens weer te bezoeken, en hem
ernstig over zyn gedrag en over het gedrag
zyner kinderen te onderhoudenterwyl de
leeraar zich ook voorgenomen had, hem meteen
te zeggen, dat hij als „gecensureerd lid" was
overgekomen, en dat de kerkeraad van Klei
dorp ook handhaafde de tucht, welke te Laag
land op hem toegepast was.
(Wordt vervolgd)