■die het evangelie hebben gebracht en nog
brengen onder Mahomedanen en heidenen.
Van hem kan spr. gerust zeggen, ook met het
oog op de Zending, dat zijn werken zullen
volgen na hem."
Ds. Rudolph getuigde nu
„Met zyn heilig beginsel had ds. Donner
zich midden in den stroom van het leven ge
worpenvooral in den schoolstrijd, in den
grooten strijd der vorige eeuw, stond hij voor
aan. Zijn geschiedenis is met een deel van
Leidens geschiedenis saamgeweven. Wy bergen
hier een stuk historie in het graf, wederom
is een groote, een vorst in Israël gevallen."
Hierop herdacht Ds. v. d. Valk in Ds. Don
ner den ambtgenoot en vaderlijken vriend.
Spreker had, zoo deelde hy mede, „na de ver-
eeniging der Kerken in 1869 de lessen ge
volgd, die Donner zijn kweekelingen gaf en
daarvan de ware preekmethode geleerd. Zooals
Donner eens in een preek omtrent Mozes ver
klaarde, dat God dezen had gezet in de lyst
van zijn tijd, zoo verklaarde spr., dat ds. Don
ner ook is geweest een knecht Gods, passende
in den tijd, waarin hy was geplaatst."
De heer P. J. Mulder sprak over Ds. Don-
ner's arbeid voor 't Militair Tehuis.
Eindelyk herdacht Ds. Bolwijn wat Ds.
Donner was als leermeester der leerlingen voor
de Zending.
Ds. A. M. Donner bracht namens de familie
den hartelyken dank voor de vele blijken van
belangstelling. Na het zingen van Ps. 84 6
verliet de talrijke schare de rustplaats van
dezen geliefden doode.
Toen schrijver dezes in 1865, na afgelegd
examen, met nog 19 broederen, door de cura
toren der Kerken beroepbaar werd gesteld,
was Ds. Donner daarbij tegenwoordig en één
dier curatoren. Na afloop van het examen en
de toelating, ontving hy het eerste bezoek van
Ds. Donner. Sinds dien tijd mocht hy in zyne
vriendschap deelen. Deze nam toe, toen wij
samen als deputaten der Kerken, menigmaal
en voor menige zaak der Kerken, samen moch
ten werken.
Nooit ben ik vergeten, dat onzen hoogge
achte broeder en vaderlijke vriend, my in de
jeugd van mijn predikantsleven den goeden
raad gaf, er niet naar te staan om alles in
ééne preek te zeggen. Dus mij niet te kwellen
met de gedachtedit en dat had ik ook nog
moeten zeggen. Laat maar wat over voor de
volgende Zondagen, die gedurig en die, zoo
wy hopen alzoo sprak hij vele jaren
wederkeeren.
Er werd aan toegevoegdOok zal het, zon
der er druk naar te informeeren, wel uitko
men, of gij leert en sticht.
De gedachtenis der rechtvaardigen zal in
zegening zijn. Littooij.
„De dood wenkt ieder uur."
Hedenmorgen viel bij den storm, die woedde,
een boom op het dak van één der wagons van
den stoomtram, met het noodlottig gevolg, dat
een jongeling, die juist heden 15 jaar werd,
gedood en vijf personen gewond werden.
De vraag, voor jong en oud, is„Zijt ook
gij bereid" L.
KERK, BELIJDENIS, ZENDING,
Het Geloof.
Wanneer men een doel bereiken wil, is het
de kerk te gaan. Het wil althans mij altoos
zoo voorkomen, Zwart, dat de Heere, vooral
ook om Hem te dienen, krachten wil ver-
leenen."
„Och, wat zal ik zeggenwas weer het
antwoord; „Ja, ja, dat geloof ik ook. Ik mag
den Heere dan ook zoo nog al eens dienen,
en, eigenlijk gezegd, doe ik dat dan ook. Maar
zie je, ik doe dat thuis. Ik weet niet of je me
verstaat. Ik lees dan, eigenlijk gezegd, nog al
eens een „oud schryverfje", en dan mag ik
ook zoo nog al eens een zegentje ontvangen."
„Maar Zwart, dit is toch de goede orde
niet," hervatte de leeraa*. „God wil, dat we
met Zijne gemeente in Zyn huis zullen samen
komen, en onze Catechismus spreekt van een
„naarstiglijk komen". En nu mogen wy nooit
naar eigen goedvinden handelen, door aan de
samenkomsten der gemeente ons te onttrekken.
God geeft ons Zyn zegen als wij in Zijne
wegen wandelen, maar niet, als wij ons op
eigen gekozen wegen bevinden. Ik zou u dus
raden naar de kerk te komen. Er blyft dan
toch nog genoeg tijd over om „oude schryvers"
te lezen. Gingt ge te Laagland ook geregeld
ter kerk Daar woondet ge zeker niet zoover
van de kerk?"
„Och, wat zal ik zeggenEigenlyk gezegd,
hon ik het daar niet vinden met den dominé.
Ik mag zoo nog al eens ingeleid worden in
vooreerst veel waard, dat men weet: ik ben
op den rechten weg, die daarhenen leidt.
Waar wij ons nu voorgesteld hebben duidelijk
te maken, wat het geloof is, en hoe het uit
komt in de geschiedenis van Gods volk, daar
zullen wy goed doen met te onderzoeken, welk
woord de Heilige Geest in het Oude Testament
daarvoor gebruikt, want Hij zal zeker het juiste
gekozen hebben, en daarom kan het ons aan
vankelijk licht geven over den waren zin. Nu
zou het echter kunnen gebeuren, dat ge een
weinig verschrikt en bij u zelf denktdit zal
mij wel te bezwaarlijk vallen, want ge hebt
misschien wel eens in sommige boeken He-
breeuwsche woorden gevonden en de letters
daarvan zagen er zoo vreemd uit, dat ge eerst
aarzeldet om verder te gaan, doch ge hebt die
aarzeling overwonnen en gepoogd u rekenschap
te geven van wat er verder te lezen stond.
Het viel u echter niet mede, het werd u te
machtig, en gij zaagt geen kans u door de
moeilijkheden henen te worstelen. Misschien
was het zeer belangrijk, wat er geschreven
was, maar ge begreept het niet, en sedert dien
tyd laat ge u daarmede niet meer in. En als
er nu ook maar iets van dien aard kwam, zoudt
gy het ook ongelezen ter zijde laten. Nu dat
zou my spijten, en om die reden beloof ik vooraf,
dat ik u niet lastig zal vallen, en wat ik neer
schrijf, zult ge zelfs zeer gemakkelijk kunnen
verstaan.
Wat beduidt dat woord Amen?
Amen, is te zeggenhet zal waar en zeker
zyn, want myn gebed veel zekerder van God
verhoord is, dan ik in myn hart gevoel, dat ik
zulks van Hem begeer. Nietwaar, deze vraag
en dit antwoord kent gy Nu, wat zou dit,
vraagt gy? Ik zal het u zeggen, als gy maar
even geduld hebt. Gij weet, dat dit Amen,
dat wij dagelijks gebruiken, en dat wij van
onze jeugd af kennen, een vreemd woord en
van Hebreeuwschen oorsprong is. Het woord,
waarop ik de aandacht vestigen wil, is er mede
verwant. Dit luidt dan ook maar weinig anders.
Wy spreken het uit op deze wijzeAman.
Dat valt u reeds mede. Dat zal met wat er
volgt nog meer het geval zijn. Ik behoef mij
slechts te beroepen op eene u zeer bekende
geschiedenis en gy weet zyne algemeene be-
teekenis. In Numeri XI staat het ons opge-
teekend. De Israëlieten morden en vroegen
met een wrevelig gemoed wie zal ons vleesch
te eten geven? Ook nu ontstak des Heeren
toorn. Mozes wendde zich tot God en klaagde
o. a.Heb ik dan al dit volk ontvangen heb
ik het gebaard? dat Gij tot mij zoudt zeggen:
Draag het in uwen schoot, gelijk een voedster
vader den zuigeling draagttot dat land, 't welk
Gij hunnen vaderen gezworen hebt? Gelyk
het hier voorkomt, zoo komt het op meerdere
plaatsen voor, en doelt dan op het dragen van
een kind in de plooien van het ruime kleed
aan de borst. Met eene geringe wijziging in
de beteekenis vinden wij het in Jes. 664b,
waar wij lezenUwe zonen zullen van verre
komen en uwe dochteren zullen aan uwe zijde
gevoedsterd worden. Zelfstandig gebezigd is
het de vrouw, die het kind pleegt te dragen.
Wie dit weet, verwondert er zich niet over,
dat ook de posten des tempels met datzelfde
woord aangewezen worden, wijl er aan het
dragen, het houden van een kind, ook eene uit
wendige zyde is.
Bouma.
de waarheid, en dan mag ik, eigenlijk gezegd,,
den geestelijken zin daarvan nog al eens ver
staan. Ik weet niet of je me verstaat. En zie
je, daar weet de dominé van Laagland nie
mendal van. En dat kan ook niet, want het
is een puur onbekeerde man, en de profeet
zegt zoo, dat de natuurlyke mensch niet be
grijpt de dingen die des Geestes Gods zijn...."
„In Paulus' brief aan de Corinthen lezeu
we dat", verbeterde Ds. de Vries.
„Nu ja, dat kan wel waar wezen, maar,
eigenlijk gezegd, is dat toch hetzelfde, want
het staat toch in Gods Woord. En als nu de
dominé van Laagland maar één greinige ge
nade bezat, dan zou hy ook wel eens wat af
dalen in het leven. Maar dat hoort men
nooit zoo eens van hem."
„Maar ge hebt gezegd, Zwart, dat de dominé
van Laagland „een puur onbekeerde manis.
Hoe weet ge dat? Kunt ge ook misschien in
iemands hart zien?"
„Och, wat zal ik zeggen! Wel neen; maar,
zie je, ik mag, zooals ik zeide, nog al eens
diep ingeleid worden in de waarheid; en als
ik hem dan hoorde preeken, dan moest ik wel
eens bij mezelven zeggenoch man, dat is
heelemaal mis. Het leven is anders. Ik heb
dat heel anders ondervonden. Zie je, ik weft
niet of je me verstaat. En dan, daarenboven,
zie je, eigenlyk gezegd, is de man ook niet
UIT DE PERS. enz.
Het spreekt dan nu wel van zelf, uit den
aard der zaak, dat, strikt genomen, aan de Vrije
Universiteit geen gelyke rechten konden worden
gegeven als aan de Theologische School. Immers,
de theologische school is uit de Kerken opge
komen, is de eigen inrichting en instelling der
Kerken. En zy heeft als zoodanig bepaalde
rechten. De Vrije Universiteit is nietstichting
der Kerken zy gaat niet uit van de Kerken, is
dus niet kerkelijk. Hoe wil men dan aan haar
elyke rechten geven als aan de Theologische
chool Dan zou de Vrjje Universiteit ook eene
kerkelijke instelling moeten worden, en zou
zij ook verder van de Kerken moeten uitgaan.
En hieraan valt immers niet te denken. Het
denkbeeld is wel eens geopperd, zoo b.v. door
wylen ds. Ploos van Ainstel van Reitsum, die
er in 1893 eene brochure over uitgaf, maar
algemeen werd dit denkbeeld verworpen als in
strijd met de gereformeerde beginselen. Dus,
hoewel in nauwe betrekking tot de Kerk, blyft
de Universiteit op haar eigen terrein, terwyl
de Theologische School zuiver kerkelyk is, en
op het terrein der Kerken blyft.
Strikt genomengelijke rechten gaat dus niet
de School blijft School, de Universiteit Univer
siteit. Maar wel zyn door de gezamenlijke
Kerken aan de Vrije Universiteit eenige voor-
deelen toegestaan in verband alweer met het
contract, waarbij aan de Kerken wordt toege
staan toezicht te houden op het onderwys der
theologische professoren. Die voordeelen bestaan
in: het toelaten der theologische candidaten,
gelijkelijk met die der Theologische School, tot
het préparatoir examen in de Kerken, en in
het houden in de Kerken van eene collecte
voor de theologische faculteit. En als nu dit,
de bedoeling is, met het spreken van gelijke
rechten, dan is dat naar waarheid, maar dan
was het beter geweest om zich duidelijker uit
te drukken. Ook is het aanstonds de bedoeling
geweest: van beide inrichtingen leeraren te
ontvangen en daarom ooker naar te staan,
dat de studiegang en het peil van het onderwys
zooveel mogelijk gelijk zouden worden gemaakt.
Voorts merkt men nog dit op, dat by het aange
nomen en erkend beginsel van vrije studie, ook
onder bepaalde voorwaarden voor studenten
van andere, ook buitenlandsche Universiteiten
de toegang tot het kerkelyk examen openstaat'
Woensdag, 16 September e.k. zal door de
Hervormde predikanten en leden te Amsterdam
het 325 jarig bestaan van de classis Amster
dam feestelyk worden herdacht. Twee en dertig
classes der Ned. Herv. Kerk zullen zich door
drie afgevaardigden laten vertegenwoordigen
tevens worden verwacht: afgevaardigden van
de Algem. Synode der Herv. Kerk uit Amerika.
Men kan by het lezen hiervan zijne oogen
nauwelijks gelooven. Droomen wij Gaan de
mannen, die steeds Kerk en organisatie van
1816 vereenzelvigden, nu het bestaan der gere
formeerde classis van Amsterdam gedenken,
(het eerst bijeengekomen in 1578) Is het dan
voor hen geen waarheid meer, dat deze en alle
classes in 1816 ophielden te bestaan, om plaats
te maken voor classicale ressorten en classicale
besturen, en ja een zoogenoemde classicale
vergadering Van waar die afgevaardigden
Toch niet van de classicale besturen In allen
gevalle is dit feestvieren niet reglementair. En
is waarlijk de oude classis van Amsterdam er
nog, dan is immers de organisatie- van 1816
zuiver in de leer."
„Ho, ho, Zwartdat gaat te ver", viel Ds.
de Vries hem in de rede„de Dominé van
Laagland is predikant in onze kerk, en wie
in de leer niet zuiver is, wordt daarover on
derhouden, en zoo het blijkt, dat zoo iemand
werkelijk van de leer afwijkt, wordt hy ker
kelijk behandeld. Indien ge dit dus volhoudt,
dan zal. een klacht tegen dien leeraar moeten
ingediend worden. Ik vertrouw echter, dat ge
er dan ook wel eens met hem over zult ge
sproken hebben, en hem omtrent dingen, die,
volgens uwe gedachten, van de leer afwijken,
wel eens nadere inlichtingen zult hebben ge
vraagd. Of wellicht hebt ge met den Kerke-
raad van Laagland er wel eens over ge
sproken."
„Och, wat zal ik zeggen! Neen, eigenlyk
gezegd, heb ik er met hem nooit over ge
sproken, en met den Kerkeraad ook niet, want
dat zou toch niets baten. Want eigenlijk ge
zegd, is ook heel de Kerkeraad puur onbekeerd,
en vreemd van het leven Gods. Ik weet niet
of je me verstaat. Ja, ja, we beleven, eigenlyk
gezegd een treurigen tyd, en ik ben maar
blij, dat iken hy leide een bizonderen
nadruk op dat ik „ik ben maar bly, dat ik
zoo nog al eens iets mag genieten,"
(Wordt vervolgd.)