feuilleton. Uit het Dagboek van een „Afgeseheiden': het naar zich nemen zal". De Heilige Geest door David. Wellicht zal deze Goddelijke waarheid nog weer eens bevestigd worden, na den dood van den heer A. Wenschenburg, in leven landbou wer te Klundert en aldaar verleden jaar over leden. Zooals vóór eenige maanden in verschil lende couranten werd medegedeeld, vermaakte, by testementaire beschikking, even genoemde landbouwer, zyne nalatenschap uitgenomen een paar kleine legaten aan de Theol. School der Chr. Geref. Kerk, gevestigd te Rijswijk. Het aan haar vermaakte bedrag is, naar wij ver namen, ongeveer zeventig duizend gulden. De executeur, de heer Maris, wilde dat, toen alles te gelde gemaakt en vereffend was, dan ook uitkeeren. Doch wat gebeurt? Wel er wordt, namens de Neven en Achterneven, die, zoo er geen testament ware, naar de wet, de erfgenamen zouden zijn, beslag op gelegd. Op welken grond Op grond hiervan, dat bij het overly den van den heer Wenschenburg de rechtspersoonlijkheid door de erfgename nog niet was verkregen. Eenige maanden na het overlijden, in December 1.1., kwam zy, na aanvrage, eerst in bezit. De persoon, aan wie de nalatenschap was gelegateerd, bestond dus nietvoor de wet. Dientengevolge zoo beweren de Neven en Nichten kan en mag zij niet erven, en is het alsof er voor haar geen testament is, en mitsdien komt, na uitkeering van de straks genoemde legaten, de groote som aan ons, de nabestaanden van den overledene. Notarissen en advocaten hebben in dezen geest geadviseerd en treden voor de Neven en Nichten reeds op en zullen dies allerwaar schijnlijkst mede-erfgenamen worden, en alzoo het woord: „Men weet niet, wie het naar zich nemen zal", in meer dan in één opzicht ver vulling doen erlangen. Terwijl deze goede welgemeende beschik king, die den broederen vreugde verschaft heeft, op bittere teleurstelling uitloopen kan. Het kan zelfs wezen, dat het einde der ge schiedenis wordt: betalen.... voor gemaakte kosten, inplaats van te ontvangen; alsmede de les„reken niet te veel op goed, dat men nog ontvangen moet, enz. Deze slotsom te wenschen, of ons daarin heimelijk te verheugen, dat mogen en doen wyj niet. Leedvermaak is zonde. Wy gevoelen in dezen met de broederen. Naar denwü toch van den testateur moesten zij het ontvangen; maar of zy het. met het oog de wet, waar ónder wij leven, Krijgen zuilen-, uëTwijreicn **y zeer. En de erfenis van den heer Versluis aan „de Gereformeerde Gemeente te Middelburg" dan? Daarover schryven wij D. V. de volgende week een enkel woord. En zeggen nu nog: gelukkig, als wy erf genamen mogen zijn, van de erfenis, die voor ons, erfgenamen van Christus, in de hemelen bewaard wordtLittooij. Ter gedachtenis II. Mij aansluitend aan en dankzeggend voor het woord, dat br. Bouma, toen ik op myne vacantiereis was, schreef, over wijlen, onzen hooggeschatten Ds. JH. Donner, in de rubriek mij anders gegeven, voeg ik nog iets by over zijne ter aarde bestelling, die Vrydag 1.1. onder Rynsburg plaats had. Ook bij die gelegenheid Een verhaal door PEKAH. VIJFDE HOOFDSTUK. Set huisgezin van Klaas Zwart. Van beroep was Zwart timmerman, doch hij verstond van zijn vak niet veel. Vandaar dat hij er koopman in manufacturen by geworden was en eenige dagen in de week met een pak „den boer op" ging. Dit was echter voor Zwart ook al niet een gewenscht beroep, omdat hy te <rraag praatte. Het was volstrekt geen zeld zaamheid, wanneer hij een uurof twee uren, of somtijds nog langer, in hetzelfde huis bleet, als de menschen maar tijd hadden, om wat met hem te praten. De vrouw van Zwart was kreupel, en zag er zoo wel wat uit als eene Xantippe. Zij scheen nooit bedaard te kunnen spreken, maar raasde en schreeuwde altijd of zy voor dooven spreken moest, terwijl er alles even onbehouwen uit kwam. toch kwam het uit, dat God de tijden en stonden verandert. Gerekend immers naar den tyd van Ds. Donner's optreden, kunnen en mogen wy zeggen, dat de Heere bij de genade* die Hy den overledene reeds in de jeugd schonk, gedurig toenemende eere heeft gegeven. In den tijd van zijn leven op deze aarde, heeft de Heere groote dingen bij ons gedaan. Ook op en naar Zyn gebed heeft Hij de gevangenisse Sions gewend, gelijk water- stroomen in het Zuiden. Als wij denken aan zynen veelvuldigen ar beid, aan zijn arbeid, in gemeenschap met zijne trouwe, godvruchtige Gade, in den kring der zynen, dien wij, tengevolge onzer afwezigheid, eerst bij dezen condoleeren; als wij gedenken aan zijn arbeid in het midden der Gemeente te Leiden, aan zijn arbeid voor de Kerken in het algemeen, aan zijn arbeid op het gebied der Zendingaan zijn arbeid op staatkundig en sociaal terrein, als wij aan dien omvangrijken arbeid gedenken, dan hebben wy reden om te zeggen„Die met tranen zaaien, zullen met gejuich maaien. Met tranen zaaide de nu afgestorven broe der menigmaal, vooral in vroegere jaren, maar met toenemend gejuich heeft hy mogen maaien en den oogst zien vergaderen. Dat de rechtvaardigen heengaan, en er nie mand is die het opmerkt, behoeft, Gode zij dank, ten opzichte van dezen broeder, dan ook niet gezegd te worden. Op zyn graf sprak eerst Ds. Kouwenhoven, predikant by de Geref. Gemeente te Leiden, de Gemeente, die de overledene 26 jaren diende. Wij veroorloven |ons uit De Zeeuw enkele ge deelten van hetgeen hij sprak, wijl het uit drukt, wat ook wij zouden willen zeggen, over te nemen. Het luidt „Ieder kwam tot hem om raad. Om raad in huiselijke en maatschappelijke zakenin gees telijken stryd; in kerkelijke verwikkelingen; in de staatkundige worstelingen, waarvan hy waarlijk geen ledig toeschouwer was. En zijn raad muntte uit door helder doorzicht en ge matigdheid. Het valt ons zwaar dien raads man te moeten missen, maar met dankbaar heid erkennen wij, wat God ook in dit opzicht ons schonk in hem. En toch was „raadsman te wezen" slechts een deel van zijn veelzijdigen arbeid. De overledene was vóór alle dingen „Dienaar des Woords" en door alle wisselende levensomstandigheden heen, werd hij onder ons altijd genoemd met den naam ds. Donner, en hij hoorde ook dien naam predikambt aanvaard, waartoe de Heere hem zulk een diepe begeerte in de ziel had gegrift. Zyne opleiding was e6n eenvoudige geweest, aan de Theologische School, die destijds te Arnhem bestond, onder leiding van prof. Brummelkampmaar door noeste vlijt en studie in zijn' gansche leven is dit gemis zoo ruimschoots vergoed." „Hij was Dienaar des Woords; getuigen het zijne verklaringen over zoo menig ge deelte der Schrift, dit met graagte geraad pleegd worden. Hy wae Catecheet tot onder wijzing der jeugd als weinigen. Hij was Bidder voor het belang der Kirk, die hem lief was en voor allen, die in sixjart of rouw verkeer den. Hij was Vriendzioveel mogelijk van allen, maar allermeest val wie God vreesden, aanzienlijken en gering^n, volwassenen en De zoon, Jan, was tic een ander dorp en was dagsavonds tot 's Maanda, ouders, en de dochter, An meisje, die nu bij deze, doch gewoonlijk slechts ee' stens eenige weken, in de uithouden kon. Ds. de Vries nu, zoo zeid uitgegaan dit huisgezin te b gekomen, vond hij Zwart alle vrouw was naar een der bun zich bekend als de Dominé deelde hem tevens mee, dat keraad van Laagland zijne ontvangen, doch zeide niets dend schryven omtrent het Zwart. Hij sprak er zijne ver uit, dat, wyl Zwart al sedert Laagland vertrokken was, hy nog niet in de kerk gezien had daarvan de rede was. Het scheen wel, dat dit b vraag hem eenigszins onverwac zag eens naar den grond, tuu: buiten, keek eens schuins den le< zyn pet nog wat dieper in de oog< toen in schuinsche richting naar zijn pet en zeide„Och, wat za! Eigenlijk gezegd, is de afstand ermansknecht op leen van 's Zater- orgens bij zyne was een brutaal bij die diende, ;e dagen, hoog- fden dienst het we, was er op eken. Bij hem thuis zijne en maakte Kleidorp, en van den Ker- itestatie" had het begelei- isgezin van dering over weken van te Kleidorp vroeg wat k en deze [verviel. Hy eens naar •r aan, trok en staarde klep van zeggen wel wat kinderen, vriend van volk en vaderland, niet het minst van het Huis van Oranje, dat zijn verdienste erkende door de ridderorde van den Nederlandschen Leeuw; maar vooral niet minder vriend van allen arbeid en arbeider in het Koninkrijk Gods." „Gewis, ook de overledene was geen heilige en niemand zou meer dan hij er tegen op komen als wij den roem als van een heilige gingen uitspreken, vooral by de geopende groeve van een mensch. Neen, hij was zon daar; hij kende zich als zondaar voor God. Nooit wenschte hij anders voor God gevonden te worden, dan hebbende de gerechtigheid van Jezus Christus. Die was ook alleen zyn grond, waarop hij ook op zijn sterfbed, zoo sober, maar zoo beslist, mocht erkennen: „Het is goed", goed in het gezicht van de eeuwigheid, daar hy wist, aan Wien hy zijn ziel reeds in zijn jeugdige jaren overgegeven had. Hoe zwaar dan ook zyn verlies valle, aan u, zyn dierbarenaan mij en allen, die in zyn vriendschap mochten deeleiiaan de Geref. Kerken van Leiden, inzonderheid, die op de Hooigracht vergaderdja, aan al de Geref. Kerken tin deze landen, daar hij een gewich tige plaats innam in haar leven, in haar strijd, in haar arbeid, in haar Theologische School, - tusschen onze tranen van weemoed roemen wy den God aller genade, die ons en Zyn Kerk zoo ontzaglijk veel in den overledene gaf, en die aan hem de kostbaarste aller parelen gaf: de gerechtigheid van Jezus Christus, en de eeuwige erfenis in Zijn Ko ninkrijk." Van de leden der Tweede Kamer, die aan de groeve zich bevonden, sprak de heer Brum melkamp. Onder meer zeide hy „In de Kamer heeft hy ook zijn beginsel zuiver bewaard. Spr. herinnerde alleen, hoe hij altijd heeft gewezen op het verkeerde, dat een zilveren koord de Kerk verbond met den Staat, wat thans zelfs in het tegenovergestelde kamp wordt erkend. Ook heeft hij steeds ge predikt, dat onze Staat als koloniale mogend heid de roeping had, de Zending te steunen, een waarheid, reeds door de vorige Regeering erkend." Daarna sprak Ds. Holster, die vele jaren zijn ambtgenoot te Leiden was. Bij hetgeen deze sprak, lezen wij ook »Hy^ bracht nog eens in herinnering hoe in 1866, toen de cholera onze stad teisterde, br. Donner de huizen der kranken binnenging om hen in de laatste levensuren bij te staan, gehouden in deze bange dagen en hoe de Heere de daar opgezonden gebeden had ver hoord." Daarop maakte br. Landwehr, als oudste ouderling der Gemeente, gewag van „Ds. Don- ttZ.S noem^ 1877 op de Synode van Utrecht als Zendingsdirector. Veel zegen is er onder zijn kostelijke prediking genoten en niet minder door het opkomend geslacht, dat jaren zijn onderwijs heeft mogen genieten. Donner was bovenal bijbelsch theoloog, die zyn leerlingen leerde de Schrift te lezen." De voorzitter der deputaten van de zending der Gereformeerde Kerken nam nu het woord, en zeide „Zoolang de Gereformeerde Zending bestaat, zal Donners naam genoemd warden. Onder zijn leiding zijn tal van mannen gevormd, veF* wor(l al een daagje ouder, en kan, eigenlijk gezegd, niet goed zoo ver loopen." „Zoo zoo, Zwart", sprak de leeraar, „dat komt u dan niet goed te pas, want, naar ik hoor, moet ge juist door te loopen ook zoo wat den kost verdienen. Ik vernam, bij uw overbuurman, die, zooals ge zeker wel weten zult, ook tot onze kerk behoort, dat ge met een pak manufacturen er op uit gaat. Is dat zoo? En dan moet ge toch zoo'n ganschen dag op de been zyn. Dat zal u dan dus ook niet meevallen." „Och, wat zal ik zeggen antwoordde Zwart; „de Heere mag my dan zoo nogal eens krach ten geven, zoodat ik dat, eigenlijk gezegd, wel kan volhouden. En dan mag ik zoo nog al eens ondervinden, dat het ware volk mij, eigen lijk gezegd, nog al genegen is, want dan rust ik telkens hier en daar eens weer uit. Neen, neen, ik mag daar, eigenlijk gezegd, niet over klagen." „Maar ik vind dit toch wel wat vreemd Zwart!" hernam de leeraar, „dat ge in de week wel een ganschen dag kunt loopen, en dat 's Zondags een afstand van een groot half uur u te veel is. Ge zegt, dat de Heere u in de week krachten daartoe geeft. Zoudt ge niet denken, dat de Heere u dan 's Zondags ook wel krachten wil geven, zoodat ge een half uur, zeg drie kwartier, kunt loopen, om naar iiOiau. tingel! rcwuiju uccxu xxy ucu "j 1» o»J.ox» oo» Ijidotoncl tluilclou

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1903 | | pagina 2