FEUILLETON. Uit het Dagboek van een „ifgeseheiden" Dorpspredikant. Heeren. Dat was hy, Melchizédek, en geenszins de aartsvader Sem of Henoch, of de Engel des verbonds in Voorverschyning of een door God opzettelijk geschapen mensch of engel, alzoo Abrahams tijdgenoot en voorbeeld van Christus H. Y 1 R I A. Ter gedachtenis. Deze week ontvingen wij het bericht, dat ds. J. H. Donner van Leiden heengegaan was. Ofschoon wij verleden Vrijdagavond vernamen, dat hij achteruit ging, toch kwam ons de tijding nog onverwacht, en het stemde tot weemoed. Wel heeft hij een gezegenden onder- dom mogen bereiken, maar wij willen zulke mannen niet gaarne missen, wyl zij zulk eene belangrijke plaats ingenomen hebben in ons kerkelijk leven. Jarenlang was hij een geliefd prediker. Elk woord was gewogen. Aangrijpend was de wijze, waarop hij het Evangelie der zaligheid ver kondigde. Zeldzaam was de gave, hem ver leend, en hij wist voedsel voor hoofd en hart te geven. In breeden kring is hij voorts hekend ge worden door wat hij in verschillende bladen heeft geschreven over gedeelten uit de H. Schrift. Reeds als student bleek hij een voortreffe- ljjken aanleg te bezitten tot uitlegging. Een predikant, die gelijktijdig met hem te Arnhem studeerde, vertelde mij eens, dat zij allen vol bewondering geweest waren over de verklaring, welke Donner gegeven had aan de uitspraak Tenzij uwe gerechtigheid overvloediger is dan die der Schriftgeleerden en der Pharizeeën, gij kunt het koninkrijk der hemelen niet in gaan. De verwachting op deze wijze gewekt heett geene teleurstelling gebaard. Velen lezen nog met stichting, wat hij geschreven heeft ter verklaring van de psalmen, sommige brieven der Apostelen en andere boeken. In weinige woorden wist hij den juisten zin aan te geven. Nog lang zal hij blijven voortleven in de kringen van hen, die gaarne een boek lezen, dat hen kan doen opwassen in de kennis van onzen Heere Jezus Christus, Bovendien is hij een dier mannen geweest in de vroeger Chr. Geref. Kerk, die warm ge pleit hebben voor het werk der zending. Hij heeft de geesten wakker gemaakt, hy heeft het laatste bevel van den Heiland op veler hart gebonden. Met welk eene overtuiging kon hij wyzen op de noodzakelijkheid van de pre diking des Evangelies aan alle creaturen. Nog levendig herinner ik mij, hoe ik hem eens te Groningen met bezieling hoorde spre ken over Openb. V 9, 10, en de schare luisterde met stille belangstelling, terwyl het ieder duidelijk werd, welk een voorrecht en eere het is te mogen arbeiden aan de uitbrei ding van het koninkrijk der hemelen. Het is onze bedoeling niet om eene beschrij ving te geven van den veelzijdigen arbeid van onzen hooggeachten broeder, want anders zouden wij ook melding moeten maken van den ijver, waarmede hij gewerkt heeft voor het christelijk onderwijs en voor de doorwer king van onze beginselen op staatkundig ge bied. Neen, wij wilden slechts een enkel woord wijden aan zijne nagedachtenis, omdat Een verhaal door PEKAH. w Vierde Hoofdstuk. Willem van den Smid. Eenige maanden na deze geschiedenis stierf plotseling de vrouw van Willem, en hy bleef, wijl ze geen kinderen hadden, dus alleen over. Het scheen wel, alsof Willem, nu zijn leven begon te beteren. Dagen, zelfs eenige weken, gingen voorbij, waarin Willem voortdurend aan 't werk bleef, zonder zich aan dronkenschap over te geven. De verandering van Willem was echter „niet bestendig van duur." Op zekeren Zaterdag, toen hij zijn geld ont vangen had, raakte hij weer aan het drinken, en dronk hij zóó lang tot al zijn geld opwas. Doch hij wist raad om weer aan geld te komen. Nog altijd lagen in de kast, de kleeren van zijn overleden vrouw. Hij maakte in de buurt bekend, dat hij die kleeren wilde verkoopen, hij ook voor velen onzer lezers een zegen is geweest. Wat een weldaad zou het wezen, als ieder onzer met diezelfde toewyding zich gaf aan zyn werk als hij. Altijd heeft mij getroffen de nauwgezetheid, waarmede hy zyne taak ver richtte. Wat hy aanvatte, werkte hij af. Nu is hy heengegaan, en heeft hy ontvan gen het loon, dat God aan zijne getrouwe knechten geeft. De kerk op aarde heeft een strijder verloren, de kerk in den hemel een lover Gods gewonnen. Waar hij met Mozes de smaadheid Christi grooteren rijkdom geacht heeft dan de schatten van Egypte, ziende op de vergelding des loons, daar zij het u en mij eene behoefte, om met verloochening van ons zelf den Heere te dienen in oprechtheid en waarheid. Bouma. De consciëntie. II. Er is voor de voltrekking van de werkzaam heid der consciëntie vooreerst noodig, eenige kennis van Gods wet, eenig besef van het onderscheid tusschen goed en kwaad. Zien wij nu eerst hoe de mensch daaraan gekomen is. Vóór den val kon er van een geweten, in den tegenwoordigen zin, geen sprake zijn. „De zonde is grond van het bestaan en de werk zaamheid des gewetens". Immers, in eigenlijken zin spreekt het alleen afkeuring uit; in ge vallen waar het goedkeurt, zwijgt het en stemt het toe. Het is niet het bewustzijn van goedmaar van verkeerd gehandeld te hebben, en onder stelt dus de zonde. Zonder den val was er geen klove gekomen tusschen ons zelfbewust zijn en ons Godsbewustzijn. Deze vielen toen geheel samen. Er was toen geen stem in den mensch, die hem aanklagen kon. „De moge lijkheid van het geweten is identisch met de mogelijkheid der zonde". Er zyn mannen ge weest, die het geweten hebben genoemd, het bewustzijn van de gemeenschap Gods met den mensch. Maar het is juist het tegendeel't is juist een bewijs dat de gemeenschap met God is verstoord. Er is nu een groote afstand tus schen God en den mensch, tusschen zijn wet en onzen toestand. Tweespalt tusschen wat de mensch is en wat hij zyn moet, tusschen het idiaal waartoe de Heere den mensch schiep, en de werkelijkheid waarin hy verkeert, komt openbaar in zijn geweten. Want het beeld Gods was afgedrukt inden mensch en de wet'Gfbds in zijn hart gelegd. En deze wet was des menschen vermaking. Zoo bleef het onderscheid tusschen goed en kwaad hem proefondervindelijk onbekend. Slechts als verbod had hij van het kwaad ge hoord. Nu evenwel leert hij het kwade kennen bij eigen smartelijke ervaring. Zijn zondebe- wustzijn ontwaakt, nadat hij tot het overtre den van Gods gebod gekomen is. De mensch wordt dus onderworpen aan de veroordeelende stem van zijn binnenste, en deze is voor elk, die nadenkt, geen reden om er zich op te verheffen, en zijne uitnemendheid boven andere schepselen te prijzen. Veeleer past ons ootmoed. Want 't is juist de erken ning van ons eigen hart, dat wij van God zijn afgevallen; een getuige van onze schuld voor het aangezicht des Heeren. Nog sterker: in het geweten billijkt en erkent de mensch Gods vonnis, kiest hij voor God en zyn uitspraak alles voor tien centen per stuk. En wijl de buurt waar Willem woonde een „beruchte buurt" in Kleidorp was, kwamen de koopers ook spoedig opdagen. Alle kleedingstükken zijner vrouw, het eene voor en het andere na, tot het laatste toe, werden verkocht, en gingen gemakkelijk van de hand, en de dubbeltjes werden spoedig weer uitgegeven voor jenever. Doch ook nu was Willem's drankzucht nog niet bevredigd. Hij wilde en moest nog meer hebben, maar... hoe er aan te komen? Willem wist echter nieuwen raad. Hij zou nu al zijn huisraad maar verkoopen, en dan niet voor tienmaar voor vijf centen per stuk. En weer waren zijne buren laag genoeg om binnen korten tijd hem van al zijn huisraad af te helpen, en Willem was dorstig genoeg om zóó lang te drinken, tot de laatste stuiver ver dwenen was. Het was toen juist Hemelvaartsdag van het jaar, nadat Ds. de Vries voor de eerste en eenige maal Willem's vrouw ontmoet had. Ds. de Vries had tegen den avond van dien dag met twee zyner kinderen eene wandeling gemaakt buiten het dorp, en weer naar de pastorie terugkeerende, zag hij een grooten oploop van menschen in de buurt waar Wil lem woonde. De een lachte, de ander schudde het hoofd, een derde liep Willem's woning binnen, een vierde kwam er uit, en intusschen partijen veroordeelt hij zichzelven. Evenwel nu laat zich de vraag niet onder drukken of alle menschen, in hun geweten zekere kennis van Gods wet met zich brengen, en of die kennis onder alle omstandigheden hetzelfde resultaat geeft. Aangaande het eerste licht Paulus ons in met deze woorden; „want wanneer de heidenen, die de wet niet hebben, van nature de dingen doen, die der wet zijn, deze de wet niet hebbende zijn zichzelven een wet, als die betoonen het werk der wet geschreven in hunne harten, hun geweten mede getuigende, en de gedachten onder el kander hen beschuldigende of ook ontschul- digende." De wet Gods was ingeschapen in Adams hart, en het was des menschen natuur haar te volbrengen. Die wet kon niet geheel wor den weggenomen. En nu openbaart zich in het geweten de wet van het persoonlijk leven, voor zoover dit leven met zijn eigen wezen en idee in strijd is. Dit nu is allen menschen zonder onderscheid aangeboren. Zoo laag zinkt niemand, dat hij in volkomen zin gewetenloos genoemd kan worden. Strikt genomen zijn alleen de Satan en zijne booze geesten gewetenloos. Bij den meest ruwen mensch blijft nog altijd min of meer die wet van zijne persoonlijkheid werken. Maar nu komt er iets bij, waarmede wij vooral rekening hebben te houden. Dat gewe ten, die wet; is onze persoonlijkheid, dat be sef ik ben niet die ik moest zijn, de werke lijkheid van mijn leven beantwoordt niet aan de idee, ondergaat wijziging door allerlei om standigheden. Wilt gij het andersde consciën tie wordt gevormd. Opvoeding, godsdienstige overtuiging, persoonlijk inzicht geven haar een geheel persoonlijk karakter. Vandaar komt het, dat er groot onderscheid is tusschen het geweten van een heiden en van een christen. Ja, onder hen die dezelfde belydenis hebben, zal de een groot bezwaar hebben bijv. in wandelen op Zondag, terwijl een an der het zonder eenig bezwaar doet. De grondslag is dus wel bij allen gelijk, maar het geweten, zooals wy dat waarnemen, heeft veel toevalligs. Vele dingen die er door op voeding, stand en beroep ingekomen zijn, be- hooren er volstrekt niet van zelf toe. De inhoud van ons geweten is grootendeels van buiten af ontleend, en loopt - dus bij de verschillende volken zeer ver uiteen. In Baby Ion bijv. werd de prostitutie bij gelegenheid van sommige godsdienstige feesten, eene lofwaardige daad geacht. En bekend is hoe de Joden het aansteken van vuur op den Sabbath ongeoorloofd, en door de consientie verboden achten. Ditzelfde ver schijnsel valt overal waar te nemen. Een Roomsche vindt er geen bezwaar in moeder Maria te aanbidden, een Gereformeerde noemt het afgoderij. In het Noorden van ons land ziet niemand eenig bezwaar in het schaatsen rijden, in het Zuiden zal menig kind van God er zich aan ergeren, Dit kwam ook al voor in Paulus' dagen ten opzichte van het vleesch dat voor de afgoden-offers bestemd was. Op zichzelf heeft Paulus er niets tegen dit vleesch te nuttigen. Want zoo schrijft hij „wij weten dat een afgod niets is in de wereld en dat er geen ander God is dan één. Maar er zyn anderen met een geweten des afgods" d. i. „met een geweten, hetwelk ge voelt dat de afgod wat is en macht heeft, om was Ds. de Vries ook de woning van Willem genaderd. Hij vroeg aan een man uit die menigte wat er aan de hand was, en kreeg ten antwoord: „Willem van den Smid is dood hij is in de jenever gestikt." En door het raam van Willem's woning, waar geen gordijnen meer voor hingen, wijl ook die voor vijf centen verkocht waren, kon men Willem zien liggen, half in de bedstede, half er uit, met het gezwollen hoofd, waar de oogen uitpuilden, naar beneden. De dorpsdokter, die inmiddels gehaald was, en Willem onderzocht had, kwam naar buiten en kon alleen den dood constateeren, terwyl op last van den Burgemeester de dorpsveld wachter de ledige woning sloot. En vier dagen later werd Willem's lijk op het kerkhof van Kleidorp begraven. Ontzettende geschiedenis Achdat het de eenige geschiedenis ware van dien aard. Doch helaas! niet alleen in het dagboek, van den predikant van Kleidorp, maar zeker ook in menig ander dagboek zou zulk eene geschiedenis beschreven kunnen worden. Terwijl Willem's lijk nog boven aarde stond, kwam op een morgen iemand door Kleidorp met een groot pak couranten, roepend: „Nou ken je lezen, hoe iemand gestikt is in Bachus?" jammer, dat die couranten-koop- -p—-g

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1903 | | pagina 2