FEUILLETON.
Uit het Dagboek van een „Afgescheiden"
Dorpspredikant.
Hij benoemde eene commissie van praeadvies,
wer rapport, zooals het hieronder volgt, door
den Kerkeraad werd aangenomen en dat sedert
dns een besluit werd.
De Kerkeraad deelt het den leden der Ge
meente meê, opdat ze met deze regeling by
voorkomende gelegenheden mogen kunnen
rekenen en de gronden, waarop ze berust, over
wegen.
Ze treedt den 14den Aug. in werking.
Den eerw. Kerkeraad der Geref. Kerk van Utrecht.
Eerwaarde Broeders
Uwe commissie, benoemd in uwe vergadering
van 18 Maart 1903 met opdracht, u te dienen
van consideratie en advies over de aan uwe
vergadering gedane voorstellen, strekkende tot
het nemen van maatregelen ten aanzien van
de z.g.n. gemengde huwelijken" door te bepalen
lo. dat kerkelijke bevestiging van dergelijke
huwelyken minstens 4 weken van te voren by
den Kerkeraad moet worden aangevraagd
2o. dat de Wiik-ouderlingen hem of haar,
die niet tot de Geref. kerk behoort, in zyne
of hare belijdenis zullen onderzoeken en daarvan
rapport doen in den Kerkeraad
3o. dat zulke huwelyken in geen geval
kerkelyk zullen worden bevestigd, dan op
voorwaarde, dat de partij, die niet tot de
gemeenschap der Kerk behoort, belove geener
lei belemmering in den weg te zullen leggen
aan het oefenen van kerkelyk opzicht over de
partij, die wèl lid is van de Gereformeerde Kerk
heeft de eer uwerverg. te rapporteeren alsvolgt
Uwe commissie overwoog in de eerste plaats
de vraag, of het behoort tot het recht en tot
de roeping des Kerkeraads, om ten aanzien van
gemengde huwelyken, d. w. z. van huwelyken,
door leden van de Geref. Kerk aangegaan met
personen, die niet tot de Geref. Kerk behooren,
zekere maatregelen te nemen.
Deze vraag nu oordeelt uwe commissie dat,
op grond van de eischen, gesteld door het
welwezen van het huwelijk, den welstand der kerk
en de opvoeding van het zaad der geloovigenin
overeenstemming met de praktijk der Geref.
Kerken hier te lande in vroeger eeuwen, be
vestigend moet worden beantwoord.
By de beantwoording der tweede vraag: „welke
maatregelen dan in deze materie dienen geno
men te worden", moet, naar 't oordeel uwer
commissie tusschen tweeërlei gevallen onder
scheiden worden nl. lo. dat de persoon, die niet
behoort tot de Gereformeerde Kerk, is een onge-
loovig of kettersch mensch („ongeloovig" hier
verstaan in den zin van „het Woord Gods,
als regel voor geloof en wandel, openlyk
verwerpend") en („ketterseh" genomen in den
zin van „in één of meer stukken der waarheid
gevoelend in strijd met de H. Schriften") en
2o. dat hy, by onderzoek, geen ongeloovig of
ketterseh mensch blijkt te zijn.
Uwe commissie toch is op het voetspoor der
Geref. Kerken in vroeger tydv van oordeel, dat,
hoewel het huwelijk ook in 't laatstgenoemde
geval een geloovige te allen tijde met allen
ernst moet ontraden worden, en het daarom
de roeping der Kerk is, om door prediking en
onderwijs voor huwelyken, zoowel van deze als
van de eerste categorie te waarschuwen de
houding des Kerkeraads, bij verzoek om be
vestiging van het huwelyk, en evenzoo het
gevolg van het aangaan van het huwelijk met
betrekking tot den kerkelijken status van den
Een verhaal door PEKAH.
Willem van den Smid.
Ds. de Vries zag de vrouw verwonderd aan
en zeide„Vrouwtje, ik ken U en ook Uw
man niet. Wie zyt ge, en
Doch de vrouw had geen geduld genoeg, om
hem te laten uitspreken, en viel hem in de
rede: „Wat? Kent U myn man niet? Die
moet U kennen, begryp ieIedereen kent
myn man. Het is Willem van den Smid, be
grijp ie
„Ja vrouw, gij zult mij dat dan toch wat
duidelijker moeten maken", hernam Ds. de
Vries, „want ik word er niet veel wyzer door,
en begrijp er nog niet veel van. Ik ken ook
Willem van den Smid niet."
„Maar, maar, hoe is 'tmogelyk, mynheer!
Iedereen kent Willem van den Smid,begryp ie
„Dat kan heel goed waar zijn, vrouwtje",
geloovige, toch niet in beide gevallen geheel
dezelfde kan zijn.
Huwelijken toch met ongeloovigen zijn door
het Woord Gods in 2 Cor. 6: 14 uitdrukkelijk
verbodeniets wat van huwelijken met personen,
die niet ongeloovig en niet ketterseh zijn,
schoon ze buiten de gemeenschap der recht
geïnstitueerde kerk staan, niet gezegd kan
wordenterwijl by hen, die kettersche gevoelens
aankleven, onderscheid moet gemaakt naar de
stukken der leer, waarin ze dwalen, en naar
de mate van het licht, dat hun geschonken is.
Uwe commissie adviseert daarom uwe ver
gadering, om te besluiten
lo. dat zij huwelyken met ongeloovige
menschen, als naar het Woord Gods ongeoor
loofd, met alle middelen, die haar ten dienste
staan, zal trachten te voorkomen;
2o. dat de kerk bevestiging van dergelijke
huwelijken nimmer zal toestaan;
3o. dat een lid der Geref. Kerk, dat zich
met een ongeloovige in den echt begeeft, des
wege kerkelyk zal worden behandeld;
4o. dat by huwelijken van leden der Kerk
met personen van kettersche gevoelens, elk
geval op zich zelf beoordeeld zal worden
en 5o. dat eveneens op zich zelf zullen
worden beoordeeld alle gevallen, waarin het
huwelijk wordt aangegaan met iemand buiten
de Geref. Kerk, die geen ongeloovig of ketterseh
mensch blykt te zijnen voorts, ten einde
de uitvoering dezer besluiten zooveel mogelyk
te verzekeren, in aansluiting aan 't voorstel
van br. Verhaar, te bepalen:
lo. dat personen, die een „gemengd" huwe
lyk willen aangaan en daarvan kerkelyke
bevestiging begeeren, deze bevestiging minstens
6 weken van te voren by den Kerkeraad
behooren aan te vragen
2o. dat de kerkelyke bevestiging, zoo daar
tegen overigens geen overwegende bezwaren
blijken te bestaan, slechts dan zal worden
toegestaan, als de persoon, die geen lid van de
Geref. Kerk is, zoowel als de ander, zich voor
wat aangaat de nakoming zijner verplichtingen
in het huwelijk (naar 't Formulier van beves
tiging) onder het toezicht van den Kerkeraad
stelt, en belooft, het opzicht, des Kerkeraads
over de leden des gezins, die het erkennen,
op geenerlei wijze te zullen bemoeilijken.
U 's Heeren hulpe in al uwen arbeid, ook
in de behandeling dezer zaak toebiddende,
uwe commissie voornoemd
K. Fernhout Mz.,
Rapporteur.
Het rooken door kinderen.
Op de gevaren, verbonden aan het voort
durend toenemen der slechte gewoonte van de
tegenwoordige jeugd om sigaretten te rooken,
vestigt een Engelsch blad de aandacht. De
lichamelyke ontwikkeling lijdt er in de eerste
plaats ontzettend onder en dientengevolge de
geestelijke niet minder. En sigaretten rooken,
wat de jeugd het liefst doet is nog wel de meest
afkeurenswaardige vorm van tabakrooken.
Vooral het zenuwstelsel lijdt er zeer onder. Het
lichte sidderen der handen, een slecht gezicht,
de onregelmatige pols en dus ook onregelmatige
werking van het hart, de slechte spijsvertering,
de slijmerige tong, en de gevoelige keel,
't zijn alle gevolgen van het sigarettenrooken.
Vroeger kocht een straatjongen als hij eenige
centen kreeg een stuk zoethout of wat bessen
hernam de leeraar, „maar my is hij toch geheel
onbekend. Ik ben ook nog niet zoolang aan
deze plaats. Maar, wat moet ik dan bij Uw
man komen doen
„Wel mijnheer! gij moet komen bidden,
natuurlijk, begrijp ie."
„Is uw man dan ziek?"
„Ziek? Weineen, mynheer! Ik wilde
wel, dat dat waar was, begrijp ie. Was hij
maar ziek."
„Is hem dan een ongeluk overkomen?"
„Wel neen, mijnheer Maar ga maar mee,
dan kunt gij hem zelf zien."
„Maar wat is er dan met Uw man zoo vroeg
de leeraar verder. „Verklaar U toch wat nader."
„Wel, welJa, ziet U begryp ie, myn
man is dronken."
„Dronken?" hernam de leeraar verbaasd.
„Gebeurt hem dat wel eens meer?"
„Dus ik begryp nu, dat Uw man een dronk
aard is," sprak de leeraar; „en nu verlangt
ge, dat ik met U zal gaan, om voor Uw dron
ken man te biddenNeen vrouwtje, dat doe
ik niet."
of gebraden appels, al naar de tijd het mee
bracht, en kreeg daardoor tenminste wat voed
sel in zyn lichaam, al was het dan ook vaak
niet van de beste qualiteit. Tegenwoordig koopt
hy een sigaar of een paar sigaretten.
Een dokter van een kinderziekenhuis schreef
aan bovenbedoeld blad, dat het vroegtijdig oud
achtig uiterlijk van vele kinderen nergens
anders aan toe te schry ven is dan aan de slechte
gewoonte van veel sigaretten rooken. De medici
hebben het altijd afgekeurd, dat de kinderen
tabak gebruikten, en dat misbruik neemt door
de sigaretten nog toe.
Een onderzoek, in een klasse van studenten
der Yale universiteit ingesteld, leverde merk
waardige uitkomsten op. Acht jaren lang stelde
men een vergelijkend onderzoek in tusschen
rookers en niet rookers. Tegenover de rookers
wonnen de nietrookers 24 pet. aan gewicht,
37 pet. aan lengte, 42 pet. aan lende-omvang
en 8.36 kubieke duim aan longuitzetting. Zoo
sterk was de slechte invloed van tabak op de
lichamelijke ontwikkeling. Men behoeft met
deze gegevens niet te vragen hoeveel invloed
zy op de^ geestelijke ontwikkeling uitoefende.
In 33 Staten van Noord Amerika is de ver
koop van tabak aan knapen van 1618 jaar
verboden; in Noorwegen heeft de storthing
doodeenvoudig een wet uitgevaardigd, waarby
den politie-agenten het recht wordt verleend,
knapen, die met sigaren of sigaretten loopen,
deze hun af te nemen en te vernietigen.
Het Nederlandsche Volksblad.
IN 'T DUIN,
Stuivend duin, onvruchtbaar zand,
Waar geen els in is geplant,
Waar geen kerseboom in groeit,
Waar nooit perzik heeft gebloeid;
Schoon dat gij geen vruchten draagt,
Toch hebt ge iets, dat my behaagt
'k Houd u voor een wonderwerk
Gij zijt zwak, en echter sterk
Schoon uw stot niet samenkleeft,
Maar met alle winden zweeft,
Dwingt gy toch den oceaan
Voor uw zwakheid stil te staan.
Daarom tot een kort besluit
Ryst er deze leering uit
Dat ge niet en zijt geplant
Door des menschen hoog verstand,
Niet door kracht, vernuft of kunst,
Maar door Godes eigen gunst.
Hem zy dan èn lof èn dank
Ons geheele zeestrand lank
Hij geev' dat het duren mag
Zelfs tot aan den jongsten dag
Jacob Cats.
(1577—1660.)
UIT HET LEVEN.
Bijbel en Roman.
Als er iets is, dat het lezen van den Bijbel
afbreuk heeft gedaan, dan is het wel de stort
vloed van romantische verhalen, die in de
negentiende eeuw de boekenmarkt heeft over
stroomd. En de stroom wast nog dagelijks aan.
De antiquaren klagen, dat hun zolders kraken
onder den steeds toenemenden last van roman
literatuur, en bieden voor weinig geld gansche
„Ja maar, mynheer!" antwoordde zij, „mijn
man is nu zoo heel erg dronken niet, begrijp
ie, want hy heeft vandaag nog maar voor twee
en zeventig centen jenever gehad."
„Wat zegt U daar? Nog maar voor
twee en zeventig centen!"
„Wel ja, mijnheer, want ik had niet meer
centen, begryp ie. Anders drinkt hij veel meer
maar hij is nu al van af de vorige week Za
terdag dronken, dus het geld is op, begrijp
ie, en in de herberg borgt men mij niet."
„Nu vrouwtje, ik blijf er bydat ik niet met
u mee ga. Doch ik denk ook, dat ge aan een
verkeerd adres zyt. Behoort uw man bij onze
gemeente?" vroeg de leeraar.
„Neen mijnheer!" antwoordde zij „wij be
hooren by de „groote Kerk," begrijp ie."
„Welnu," hernam Ds. de Vries, „dan moet
ge bij den Hervormden predikant zyn."
„Neen, neen, mijnheer! ik ben niet aan een
verkeerd adresik moet hier wezen. Myn
man heeft gezegd, dat ik den „afgescheiden"
dominé moest gaan halen, begryp ie: want
zeide hij die is altijd zoo vriendelyk, als
hij de smederij voorbygaat. Hy neemt altyd
zijn hoed af, en dat doet de Hervormde dominé
niet. Dus nu kan U ook wel begrypen, dat
hij niet zoo heel erg dronken is."
„Nu vrouwfje, ik herhaal nog eenmaal, dat
ik niet mee ga. Vooreerst moet ik straks pree-
VrERDB Hoofdstuk.
T
„Ha, nu hoor ik wel, dat U myn man niet
kent", zeide zy. „Als U hem kende, begryp
ie, dan zou U dat niet vragen. Wel, wel!" zoo
vervolgde zij: „gebeurt hem dat wel meer!
Vraag liever, of het ook wel eens gebeurt, dat
hy niet dronken is."