absolute zekerheid onze daden konden beoor- deelen. Wij bestrijden dit. Het geweten is niet anders, dan aan „een werkzaamheid van ons bewustzijn op een bepaalde daad of een bepaald feit, dat zedelijke keur vraagt. Zal nu de consientie deze werkzaamheid vol brengen dan is noodig vooreerstdat er zij be waard in ons bewustzijn kennis van Gods wet. De daadwelke wij te beoordeelen hebben moet juist en zuiver worden voorgestelden eindelijk hebben wij op juiste wijze deze daad te toetsen aan den wil van God. Wordt een van deze drie gemist, dan is de uitspraak der consciëntie niet meer zuiver en valt op haar oordeel nief te vertrouwen. Zyn deze aanwezig, dan is zij de schutsengel, door den Heere aan den gevallen mensch nog ge laten, om de zonde in hem te stuiten. Of nu deze drie altijd aanwezig zijn, zien wij ineen volgend artikel. H. H. Voor onderstaand verslag staan wij gaarne een plaatsje af. Hed. Vele jaren geleden was er in Middelburg eene bloeiende Christelijke Bewaar- en Voorberei dingsschool, die evenwel na lang kwijnen wij zullen den lezers deze lijdensgeschiedenis be sparen en ons wachten eene opsomming van oor zaken te geven eene niet eervolle begrafenis te beurt viel. Middelburg, de hoofdstad van Zeeland, was dus, in tegenstelling van vele dorpen, zonder inrichting, waar de lieve jeugd in de prilste jaren op christelijke wijze werd beziggehouden, onderwezen en opgevoed. Driewerf schande Het is dan ook geen wonder, dat reeds spoedig het gemis van eene dergelijke inrichting diep werd gevoeld. Men gaf daaraan uiting in per soonlijk gesprek, zoowel als bij wijze van inge zonden stukken in „de Zeeuw". Het scheen echter of het bij praten en schrijven blijven zou. Desneen, in het voorjaar van 1902 kwamen eenige jonge mannen samen, om de wensche- lijkheid en de mogelijkheid te bespreken van de oprichting van zulk eene school. Men toog ijverig aan het werk en onder leiding van Ds. A. Littooij werd andermaal eene Christe lijke Bewaar- en Voorbereidingsschool opge richt en geopend. Reeds spoedig bleek de van de gemeente ge huurde woning te klein, ja in één woord totaal ongeschikt. De kinderen konden goedschiks niet allen geplaatst wordende lokalen waren bedompt, terwijl voldoende lucht en licht ont brak, dientengevolge keurde de Gezondheids- Commissie op hygiënische gronden de lokalen af en drong op ontruiming ten zeerste en ten spoedigste aan. De tegenheden bleven mitsdien niet uit, en het is droevig het te moeten zeggen daar komt nog bij, dat men van de zijde, waarvan men in de eerste plaats krachtigen steun zou verwachten, met hoongelach werd aangezien. Zou het plantje, met zooveel zorg geplant, nu reeds verstikken en niet tot groei en bloei komen Ziedaar eene vraag, die bij velen op de lippen kwam en wier bevestiging scheen be waarheid te worden. Neen, Godlof, neen! Het plantje is niet ver stikt, maar, hoewel voorzichtig en met zorg, op grootsche wijze overgeplant. Overgeplant in een eigen gebouw. Een gebouw, dat voor school uit hygiënisch welke de lamp hingzooveel in zijn vermogen was, richtte hij zich op en draaide aan de lamp, om die wat lager te doen branden, opdat althans geen petroleum zou „verkwist" worden. Hij bereikte weer zijn bed, doch toen hij nog maar even lag, zeide hij tot een der wakers „Pieterbuur ik geloof, dat ik de lamp nu toch wat al te laag gedraaid hebdraai ze wat hooger op. Nog hooger! Toe, Pieterbuur! nog hooger! 't Is heelemaal donker." „Neen", zei Pieterbuur, „'t is niet donker; ge verbeeldt u dat maar." „Neen, neenhoogerhoogerHè, daar komt de doodO, hoe benauwdhoe donker wat akelig Pieterbuur, help me, help me toch De dood...de dood... Nog één gil, nog één zucht, en Van der Schraap was niet meer. Dat was het vreeselijk einde van den Ren tenier van Kleidorp, in wien op ontzettende wijze bewaarheid werd het woord der Heilige SchriftrDie rijk willen worden, vallen in ver zoeking en in den striken in véle dwaze en schandelijke begeerlijkhedenwélke de menschen doen verzinken in verderf en ondergang 1 Tim. 6:9. De vrouw van Van der Schraap echter herstelde tegen alle verwachting in en leefde nog vele jarendoch wijl zij na den dood van haren man Kleidorp verliet, verloor Ds. de oogpunt met eere genoemd mag worden. By het bouwen heeft men op voortreffelijke wijze voordeel gedaan met de vorderingen inzake luchtverversching en verdere eischen der ge zondheidsleer. De school bestaat uit twee flinke leslokalen en een derde lokaal biedt behoorlijke ruimte tot berging van kleedingstukken en voor het spel der kleinen, bovendien geeft eene ruime buitenspeelplaats den kindertjes gelegenheid prettig in het zand te spelen. Maandagmiddag 1.1. nu werd deze school in gebruik genomen. Vele ouders, vooral moeders, en vrienden waren samengekomen, om van deze plechtigheid getuigen te zijn. Het kindertal was 86, welk getal nu reeds tot 96 is gestegen. De voorzitter der Vereeniging, de heerK. J. de Koster, opende het samenzijn met een toe passelijk woord. Hij wees op de zegeningen, de jeugdige inrichting geschonken, en bracht Gode alleen voor alles de eer toe. Ds. A. Littooij, Eere-Vöorzitter, ging voor in smeekgebed, las de eerste zes verzen van Jesaja 54 en sprak naar aanleiding daarvan eenige woorden, terwijl Dr. L. H. Wagenaar in een slotwoord vooral wees op het voorrecht thans een eigen gebouw te hebben. Nadat de kinderen op eenige versnaperingen waren onthaald, liet het Hoofd der school, Mej. H. M. Otter, de kleinen eenige lieve versjes zingen en in de speelkamer spelletjes spelen, wat natuurlijk menigen lach van de aanwezi gen teweeg bracht. Wij roepen het den Voorzitter na: Gode alleen voor alles de lofMaar toch waarom het verheeld brengen we een woord van hulde, met name aan het hoofd der school voor den goeden tact, waardoor zij de hartjes der kleinen geheel wint, en aan Eere-Voorzitter en Voor zitter, aan wier bezielend, kloek en energiek optreden veel dank is te weten. KERK, BELIJDENIS, ZENDIN6L Het Geloot. Mogen wij de onderscheiding van geloovigen en ongeloovigen prijsgeven Zullen wij hierop antwoorden, dan moeten wij goed weten, wat men van ons begeert. Daarom zeggen wij tot hen, die het vragenwat bedoelt gy eigenlijk en daarop nu hooren wy ongeveer het volgende.: Het geloof is eene private zaak. Ieder mensch heeft gewoonlijk iets, waarop hij prijs stelt, maar wie denkt er aan, om "reeds deswége een ander te bestrijden. Welnu, zoo is het met uw geloof. Gij hebt het, wilt het niet missen. Best, wy gunnen het u. Bewaar het, zooals gij verkiest. Wij hebben er niets tegen, wy zullen het u niet kwalyk nemen, maar laat ons ook vrij, wy denken er nu eenmaal anders over. Doch dit moet voor u geen reden zyn, om alle samenwerking met ons te weigeren. Wat heeft het geloof te maken met de school, met de maatschappij, met den staat. Houd dus uw geloof voor u zelf, desnoods voor de kerk, maar spreek er verder niet over, en er zal eene vereeniging en eene waardeering ont staan, welke u zelf verblijden zullen. Gij kunt het geloof zoo hoog blijven schatten als gij wilt, wij zullen er u uiet lastig om vallen, alleen maar, houd het buiten alle vragen van den dag, kom er niet mede op het terrein van het publieke leven, want dan is het de Vries haar uit het oog. De aanteekeningen in zijn dagboek betreffen dan ook niet zoozeer haar, als wel haren man„do Rentenier van Kleidorp." Vieede Hoofdstuk. Willem van den Smid. Willem van den Smid! Wat een vreemde ontmoeting was datWat wonderlyke dingen men tóch in eene dorpspastorie beleven kan! En waarvoor men toch een dorpspredikant al gebruiken wil Ds. de Vries was nog maar een korten tijd te Kleidorp; althans nog niet lang genoeg, om er alle bewoners reeds te kunnen kennen, toen hij met een vreemd bezoek vereerd werd. Het was laat in den namiddag van den Goeden Vrijdag. Naar gewoonte werd er dan ook des avonds in de „Afgescheiden Kerk" te Kleidorp ge preekt. Ds. de Vries bevond zich in zijp stu deerkamer ter voorbereiding voor de preek, toen op eens hard gescheld werd. De deur geopend zynde, hoorde hy een schelle vrou wenstem, welke vroeg: „Is mijnheer ook thuis en tevens vernam hij dat ten antwoord gegeven werd„Jawel, maar hij zal niet te spreken zijn, wijl binnen een uur de preek begint." doode vlieg, die de zalf van den apotheker stinkende maakt. Wij weten nu, wat men van ons wil, en wij hopen even duidelyk te zeggen, waarom wy het verzoek afwijzen moeten. Wij maken ons nu eenmaal van het geloof eene geheel andere voorstellingvoor ons heeft het een veel groo- tere beteekenis en wy staan daarmede in goed gezelschap. In het eerste Boek des Bijbels wordt aireede gezegdEn hij geloofde in den Heere, en Hij rekende het hem tot gerechtig heid. Hoe hoog wordt het hier in Abraham geschat, dat deze al zijn vertrouwen op den Heere stelde. Niet op zijn deugd, niet op zijne daden, maar op zijn geloof verkreeg de Aartsvader de gerechtigheid. Aangrypend luidt de klacht in NumeriHoe lang zal Mij dit volk tergen en hoe lang zullen zy aan Mij niet gelooven waaruit ons duidelyk wor.dt, welk eene snoode zonde het is in de oogen des Heeren, wanneer iemand Hem geloof wei gert. Men zegge dus nietgeloof of ongeloof doet er niet toe, voor den mensch is het van weinig belangwant Hij die rechtvaardig oor deelt, denkt er geheel anders over In latereri tijd sprak eens de koning Josaphath zijne onderdanen toeHoort mij, o Juda, en gy inwoners van Jeruzalem gelooft in den Heere uwen God, zoo zult gij bevestigd wordenge looft aan zijne profeten en gij zult voorspoedig zijn. Deze vorst is van oordeel, dat de beves tiging van zijn volk enkel afhangt van hun geloof, en hij belooft hun voorspoed. Wanneer? Als zij zich zullen inspannen, als zy al hunne gaven ontwikkelen, als zij moedig en dapper strijden, neen, maar indien zy geloof hechten aan de woorden, welke de profeten hun ver kondigen. Welvaart zal Juda's deel zijn, als zij de getuigenissen des Heeren bewaren. Om gekeerd worden in den 78sten pslam de on heilen in herinnering gebracht, welke over Israël gekomen waren, en wilt gij de oorzaak daarvan kennen, de dichter wijst als de eenige aan omdat zij in God niet geloofden en op zijn heil niet vertrouwden. Wat dunkt u? Is het eene geringe zaak, als een volk ophoudt in God te gelooven? Of leert u de historie van Israëls moeiten dit anders. Voor den enkelen mensch is het geloof ook alles. „Zoo ik niet had geloofd, dat ik het goede des Heeren zou zien in het land der levenden, ik ware vergaan". Dat gold niet alleen voor dien tijd, maar voor elke eeuw. Menigeen heeft het David uit volle overtuiging nagezegdhet is een woord, gegrepen uit het hart van allen, die zich zelf kenden en met de tegenheden hebben geworsteld. Met welk een nadruk wordt ook bij Jesaja uitgesproken de groote beteekenis van het geloof: Ziet, Ik leg een grondsteen in Zion, een beproefden steen, een kostelijken hoeksteen, die wel vast gegrond vest iswie gelooft, zal niet haasten. Zelfs wordt ter eere van de heidensche Ninevieten vermeld, dat zy aan God geloofden, en dit had in het oog van den Rechter des hemels en der aarde zulk eene beteekenis, dat Hij de aange kondigde bedreigingen niet uitvoerde, maar de stad spaarde. Wij willen niet meer plaatsen uit het O. T. aanhalen. Wat wy aanvoerden, is voldoende. Het woord van den profeet Habakuk geeft dan ook volkomen, wat al de mannen Gods uitgesproken hebbenZiet, zijne ziel verheft zich, zy is niet recht in hem maar de recht vaardige zal door zyn geloof leven. Het staat Dezelfde krassende vrouwenstem, welke den leeraar geheel onbekend was, vervolgde toen weer: „Maar ik wilde hem toch zoo graag eens spreken, begrijp ie. Zou er geen gelegen heid voor zijn? Zou hij niet even kunnen komen „Ik denk het niet", was het antwoord, „maar ik wil het even voor u vragen". Die vraag werd toestemmend beantwoorden weinige oogenblikken later bevond zich de vrouw bij den leeraar in de studeerkamer. Het was een tamelijk lange vrouw met een paar scherpe oogen en een grooten neus, die, al zag zij er nu ook niet direct haveloos uit, toch ook niet neiy'es gekleed was. Hare reeds gryze haren kwamen verward van onder een heldere witte muts te voorschijn, en hare oogen hadden een min of meer brutale uitdrukking. Men kon het aan de vrouw zien, dat zij iemand was uit beteren stand, doch die, zooals de Kleidorpers dat noemden, „in vermindering" gekomen was. Na slechts even met een lichte buiging gegroet te hebben, doch zonder zich voorts ook maar eenigzins bekend te maken, zette zy zich op een aangeboden stoel neer, en vroeg; Mynheer, zoudt ge ook wel eens dadelijk by mijn man willen komen?" Wordt vervolgd

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1903 | | pagina 3