FEUILLETON.
Uit het Dagboek van een ,.Afgeseheiden"
Dorpspredikant.
Geen leven zoo vol ijver en werkzaamheid
in den dienst van Christus.
Menigvuldig was zijn arbeid tot planting
en uitbreiding van 's Heeren gemeente in de
heidenwereld. Hij bepleit hare belangen ten
allen tyde: in den gebede, door geschriften,
op vergaderingen, voor keizers en koningen,
altijd sprekende, nooit zwijgende vandenonuit-
sprekelijken rijkdem van Christus.
Geen leven zoo vol zelfverloochening, moeite
en strijd.
Wat was het veel bewogen, fel geplaagd,
onvermoeid. Op zeeën en in woestijnen, in
kerkers en voor rechtbanken, op markten en in
synagogen. Kon Paulus niet spreken van steeni-
ging, geeseling, schipbreuk en doodsgevaar?
Was hij niet menigmaal in arbeid en moeite,
in honger en dorst, in waken en vasten, in
koude en naaktheid?
Was het niet gelijk hij aan de Thessaloni-
censen schreefnacht en dag werkende hebben
wij het Evangelie van God onder u gepredikt."
Wie betoonde zooveel overgegevenheid voor
de zaak van Christus in zyn leven Wat bleef
er van dat leven over voor Paulus' eigen voordeel,
of gemak, voor zijn naam en eer? Zelfs dit
oogenblik is er het bewys vanhy zucht om
de zaak van Christus in Rome's kerker.
Ja, wel moogt gij, Paulus, zeggen„het leven
is mij Christus". Christus te verheerlijken en
groot te maken, dat was door genade het hoog
ste doel van uw levën hier op aarde.
N. D.
VAN DE REDACTIE
„De deputaten der Generale Synode voor de
Zending" verzoeken, bij circulaire, verzonden
aan de Gereformeerde Kerken, op 13 Sept. a. s.
eene „Extra Collecte" te houden. De zaken
kunnen niet geregeld loopen en wat door de
Gen. Synode besloten is, niet worden uitge
voerd, indien niet veel meer geld inkomt, dan
ingekomen is.
Mitsdien vertrouwen en hopen wy, dat alle
Kerken aan dat verzoek zullen voldoen en
milde gaven op dien dag gegeven en vele ge
beden opgezonden worden.
KERK, BELIJDENIS, ZENDING.
Soemba.
Jacob. Nu kunnen wy ons gesprek voort
zetten. Gij hebt er zeker niet tegen, dat ik mijn
vriend medegebracht heb, die ook belang stelt
in de zending op Soemba.
Cornelis. Wel neen, het is mij aangenaam
uwen vriend eens te mogen ontmoeten, en hy
mag vry zijne gedachten zeggen.
Jacob. Ik heb hem reeds verteld, hoever wij
gekomen zyn en wij moeten nu spreken over
de oorzaak, waarom de arbeid onder de Sa-
voeneezen de brug niet kan zijn, waarover wy
tot de Soembaneezen kunnen gaan.
Cornelis. Zoo is het, en het is niet moeielijk
deze aan te wyzen. De Savoeneezen hebben
zich op Soemba gevestigd, omdat zij naar hunne
gedachten hier gemakkelijker een ruim bestaan
kunnen vinden dan op hun eigen eiland.
Jacob. Er gaat mij nu eenig licht op. De
Soembaneezen zullen misschien niet gaarne zien,
dat vreemdelingen naar hun eiland komen.
Dit is geen ongewoon verschijnsel. Antipathie
Een verhaal door PEKAH.
Derde Hoofdstuk.
De rentenier van Kleidorp.
Binnengekomen sprak hij met bevende stem
en slepende woorden„Predikerge zult ze
ker wel weten, dat ik wilde verhuizen en dat
daarin tot driemaal toe verhindering gekomen
is". En nu vertelde hy al de bizonderheden
daarvan. „Maar" zoo ging hij nu voort, „maar
Prediker! zou dit ook een vingerwijzing van
„het Opperwezen" voor mij zijn, zoodat ik niet
van Kleidorp mag vertrekken?"
„Wel", antwoordde de leeraar, „ge zult daar
over zelf het best kunnen oordeelen, en ik
zou U den raad willeü geven er althans maar
eens ernstig over na te denken. En als ge dat
nu gelooft, dan moet ge niet verhuizen."
„Ja maar, predikerwat denkt gij er van
vroeg hij opnieuw.
„Ik kan voor U niet denken, van der
tegen vreemdelingen vindt ge zelfs nog wel
op plaatsen in ons-éigen vaderland.
Cornelis. Dit is echter niet de eenige oor
zaak, waarom de Soembanees deze Savoeneezen
haat. De laatsten leven hoofdzakelijk van dén
handel, en daarbij gaan zy niet al te eerlyk
te werk. Als zy zich bevoordeelen kunnen, al
is het ten koste van de oorspronkelijke bewo
ners, dan deinzen zy daarvoor niet terug. Van
hunne gevatheid maken zy een handig en
menigmaal bedriegelijk gebruik. Zoodoende
staan zij bij de bevolking laag aangeschreven.
Jacob. Het bevreemdt mij nu niet langer,
dat er eene groote kioof ontstaan is tusschen
dergelijke lieden en de overige bevolking, en
ik kan ook wel verklaren, dat de zending
onder de Savoeneezen den weg niet banen
kan, langs welken men tot de Soembaneezen
kan komen. Maar ik zie niet in, dat wy des
wege dit eiland aan zijn lot moeten overlaten.
Cornelis. Niet Moeten wij dan maar voort
tobben Zullen wij onze mannen al door
wagen aan al de ontberingen, waaraan zij
blootstaan zonder dat er uitzicht bestaat, dat
het veranderen zal Is het niet veel beter al
onze krachten saam te trekken op Java
Jacob. Wat zal ik daarop zeggen. Het gaat
my aan het hart te moeten denkenvoortaan
zullen wy niet meer arbeiden aan de uitbrei
ding van het koninkrijk der hemelen op Soemba.
ij zyn daar eenmaal op eigenaardige wyze
gekomen, ofschoon ik niet ontkennen wil, dat
de arbeid er tot dusver weinig vrucht gedra
gen heeft, toch is daarmede niet bewezen, dat
dit in de toekomst ook zoo zyn zal. Hoe vaak
is het gebeurd, dat een arbeider jaren achter
elkander op rotsen scheen te ploegen, en dat
later eene rijke vrucht de moeite overvloedig
beloonde.
Paul. Als het niet onbescheiden geacht wordt,
wensch ik thans gebruik te maken van het
verlof, my gegeven. Uw gesprek heeft mij
goed gedaan. Ik wil wel even zeggen, wat
mij ter oore gekomen is. De vraag is gedaan
en onlangs met nadruk herhaaldIs het geen
tijd, dat onze regeering eens aan dat vrucht
bare eiland een geregeld bestuur geeft, de
willekeur van de Radja's aan banden legt, het
recht invoert en handhaaft, en door enkele
flinke wegen het verkeer gemakkelijk maakt?
En nu weet ik zeer goed, dat het nog wel
lang duren zal, vóór wij krijgen zullen, wat
zoo hoog noodig is, maar het zal toch wel
eens gebeuren. Wat kon onze Overheid op
die wijze een steenen, welke op den weg der
zending aldaar liggen, verwijderen.
Jacob. Dat i^ w*,\n, en ik begrijp ook
niet, hoe het mogelyk is, dat ons land toe
standen kan dulden, gelyk die voorkomen op
Soemba. Het is toch werkelijk niet eene ge
ringe zaak, dat duizenden van menschen elk
uur in het gevaar verkeeren goed en leven te
verliezen, terwijl het eiland zoolang reeds onder
ons gezag staat. Mag ons volk maar Oostin-
disch doof blijven, waar zooveel onrecht be
dreven en zooveel bloed vergoten wordt Waar
lijk ook in dit opzicht mogen wy wel zeggen,
dat wij dagelijks onze schuld meerder maken.
Cornelis. Gij spreekt goed, maar zoolang
onze regeering niet handelend optreedt, kan
de zending er niets uitrichten.
Paul. Ho, ho, gij loopt te hard van stal.
Allen denken er althans niet zoo over, want
op eene vergadering in het Noorden van ons
Schraap!" was 't antwoord. „Ik ben met Uw
toestand niet bekend. Maar uit Uwe rede
neeringen komt het mij voor, dat ge voor
Uzelven overtuigd zyt dat ge niet moet ver
trekken, en dat ge in al die herhaalde teleur
stellingen een vingerwijzing des Heeren ziet,
om hier te moeten blijven. Is dit niet zoo?"
„Ja, prediker, gij hebt dat goed begrepen;
ik geloof dat zeker."
„Welnu," hernam de leeraar, „dan moet
ge ook hier blijven. En wees dan maar heel
voorzichtig, dat ge daar niet tegen ingaat,
want dan kon de Heere U wel eens tegen
komen".
„Ja, ja, prediker, daar ben ik ook bang voor.
Maar maar
„Nu, wat bedoelt ge?"
„Ja, ziet U, ik heb aan den Rijn een huis
gehuurd en nu heb ik aan den eigenaar ge
schreven, dat ik er van af ziemaar daar wil
hij niets van weten. Het is hem om het even
zegt hij, of ik dat huis bewoon of niet maar
hij moet de honderdvijftig gulden van my
hebben, zegt hij, want ik heb het voor een
jaar gehuurd."
„Daar heeft die man ook recht op", sprak
de leeraar.
„Maar dat is mij zoo schadelijk, prediker!
Denk eens na ik heb dat huis gehuurd
voor honderd vijftig gulden, en ik kan mijn
land werd besloten, een derden predikant voor
Soemba te beroepen, en nu hoop ik maar, dat
de bedoeling is dezen de opdracht te geven
onder de Soembaneezen te arbeiden. Daar
moet het heen, en eerst dan kan blijken, of de
zending niet gezegend wordt.
Jacob. Zie, dat is nu eens naar mijn hart
gesproken. Daar leelt een bevolking, die aan
alle ellende overgegeven is. Wij hebben haar
gezien, wij zyn tot haar gekomen in den weg
van Gods voorzienig bestel en zullen wij nu
als de Priester en de Leviet heengaan en haar
aan hare wonden laten doodbloeden? Zullen
wij zeggenlater misschien, als de regeering
eerst eens doet, wat haar roeping is Zullen
wij verantwoord zijn, wanneer wy niet alles
eerst beproefd hebben, wat in ons vermogen
is? Dat wil er by mij niet in. Bouma.
UIT HET LEVEN.
Zout en Soda.
_Er is nog maar enkele dagen geleden een
Zilveren Jubileum tamelijk stil voorbijgegaan-
Immers den 3en Augustus vierde de „Unie.
Collecte" haar vijfde kroonjaar. Velen van hen,
die nu hun penningske aan haar ten offer
brengen, kunnen zich nauwelijks herinneren,
dat ze geboren is. Alleen wie tegen de veertig
loopt en daarboven is, kan er goed heugenis
van hebben.
Maar de vaders en moeders van het jongere
geslacht hebben gedaan, wat oud-Israël zong
„Wij zullen het niet verbergen voor onze kin
deren, voor het navolgende geslacht, vertellende
de loffelijkheden des Heeren, en zyne sterk
heid, en zijne wonderen, die Hy gedaan
heeft".
Op het eerste gezicht is die „Unie-collecte"
allesbehalve de vrucht van een wonder. Ze
is veeleer uit den moederschoot der teleurstel
ling geboren. In '78, toen de bekende schoolwet
den Koning ter bekrachtiging stond voorgelegd
te worden, stroomde het Nederlandsche Chris
tenvolk naar het paleis en smeekte het Willem
III er zijn zegel niet aan te hechten. In die
dagen is er echter c\ok gesmeekt tot God, die
wonderen doet, en die de harten der koningen
neigt als waterbeken.
Men wacht met spanning de uitkomst af, de
verhooring op de dubbele bede tot den Koning
der Koningen en den aardschen Vorst.
Er komt een dubbel antwoord. De bede was
afgewezen! Zoo scheen het althans.
Daaruit is toen de „Unie-collecte" geboren.
De Christen-ouders begrepen, dat het. Gods wil
was, dat zijzelf de opvoeding hunner kinde
ren zouden ter hand nemen, en die niet zouden
.overlaten aan de grillen en luimen van den
Staat. Uit het opdringen van de Neutrale Staats
school is de Vrye School met den By bel ge
boren. Wat de menschen ten kwade hadden
gedacht, is door God ten goede gewend. Dit
is 't wonder Gods, dat van geslacht'tot ge
slacht verteld moet worden.
Er is nog een tweede wonder aan die Unie
collecte verbonden. God heeft de beurzen los
gemaakt. De Christelijke School heeft leeren
geven. Een dertig, veertig jaar geleden waren
de menschen zuiniger dan nu. Men hield van
een spaarduitje. Uit dien tijd stammen nu nog
vele renteniertjes. Maar in '78 en ook reeds
daarvóór is God begonnen van die spaarders
huis hier verhuren voor tweehonderd gulden.
Dat scheelt dus vijftig gulden voor mij. Wat
een schade, niet waar
„Och, die schade is voor U toch_niet zoo
groot. Ge hebt zóóveel geld, dat ge Uw inte
rest jaarlijks niet gebruikt, en het overschot
daarvan zelfs onder uwe kinderen verdeelt.
Dus ik begrijp niet hoe ge over een schade
post e van slechts vijftig gulden U zoo bezorgd
maakt."
„Maar zou er nu niets aan te doen zijn,
prediker, dat die schade voor my niet zoo
groot was?"
„Hoor eens, in dergelijke dingen ben ik
weinig ervaren, van der Schraap, en ik wil
mij liever hiermee ook niet inlaten," zeide de
leeraar.
„Ja, maar ik geloof toch, dat het hier een
bizonder geval is, en dat ge er U wel mee
kunt inlaten."
„Hoe bedoelt ge dat?"
„Wel, dat zal ik u zeggen. Toen de tijd
bepaald was, dat wy van Kleidorp zouden ver
huizen, heeft mijne vrouw mij gezegd, dat zy
voor ons vertrek vijfentwintig gulden als af
scheidsgift aan de kerk zou geven. Ik vond
dat wel wat veel voor haar, want zóó zit het
er bij ons toch ook niet aan. Maar zij bracht
daar tegen in, dat het ook voor 't laatst was,
omdat wy in die week dachten te vertrekken,