Wat toch is het gevolg geweest van deze terugzetting van der ouderen gezag? Niets anders dan een treurige verslapping in ons zedelijk leven. Alles wordt veranderd naar eigen inzicht. De verloving is in vele kringen van geenerlei beteekenis meer. Heden be gonnen, na enkele weken of maanden verbro ken. Wie verwondert er zich nog over! Wy gewennen er aan. En het huwelyk zelf, won het aan innigheid, aan onverbrekelijke trouw Zeker, ook onder Israël waren er ontrouwe echtelieden. Mozes stond om de hardigheid des harten toe een scheidbrief te geven. Maar zóó sterk als thans was de begeerte toch niet om van het huwelijk een contract te maken, ieder uur van den dag opzegbaar. Mij dunkt onze tyd onderricht ons. Was het waar, wat men alom hoort verkon digen van de vrijheid der liefde, dan moest in die kringen, waar ouderlijk gezag op non- activiteit is gesteld, het ideaal bereikt zijn. Maar ach wy zien juist 'ttegendeel. Want: „Wat afvalt van den hoogen God Moet vallén Eenzelfde schuld, eenzelfde lot Voor allen. 't Gezin, 't geslacht, het volk, de staat, De kleinen en de grooten, Verlaten wordt wat God verlaat, Wat God verstoot, verstooten. Wel hoort men daaglijks stem op stem Weerklinken Geen nood! Wij redden 't buiten Hem, Maar die het zeggen zinken." In alles terug naar het Woord des Heeren. Daarin ligt onze kracht. Dan mogen wy hopen op welvaart. Tot de wet en tot de getuigenis, zoo wij niet spreken en handelen naar dat Woord wij zullen geen dageraad hebben. D. Hoek. KERK, BELIJDENIS, ZENDING. Het Geloot. Mogen wij de onderscheiding van geloo vigen en ongeloovigen wegnemen Wij moeten als ons iéts gevraagd wordt, genegen zyn het te geven, indien het althans niet onbillijk is en in onze macht staat, vooral zoo het iets is, dat by dragen kan tot wegneming van wat verwijdert en tot vermeerdering van het belang bij land en volk. Wanneer men nu tot ons gekomen was en gezegd had: gij moet niet vergeten, dat er in het kamp van hen, die U op kerkelyk en staatkundig terrein bestrijden, nog mannen zyn, die in hun hart vasthouden aan de waarheid der H. Schrift, maar die van oordeel zijn, dat men den godsdienst houden moet buiten het slaggewoel van het menschelijk leven, wij zouden eene dergelyke verklaring aanvaarden. Wy willen liefst alle partijdigheid verre van ons houden, in zonderheid waar het zulk eene gewichtige en teedere zaak geldt als het geloof, en wij hopen voor de enghartigheid bewaard te blijven enkel hen voor geloovigen te houden, die precies denken als wy. Hoe hoog wij ook de Gereformeerde belijdenis stellen, omdat zy voor ons de meest gezuiverde van alle dwaling is, wy denken er niet aan om iemand, die haar niet als de zijne erkent, maar de Luthersehe beter keurt deswege tot de on geloovigen te rekenen. Ja, al ware het, dat hij zich in geen enkele moet u ook eens iets vragenAls je naar de kerk gaat, bidt ge dan ook vooraf wel eens „Natuurlyk doe ik dat, tenminste als ik kan, want een mensch kan altijd maar niet bidden". „Maar vrouw Klap, ge zeidet zoo even, dat de Heere u te spreken geeft, zou Hy u dan ook niet te bidden geven En als ge dan bidt, bidt ge dan ook wel eens voor anderen en bidt ge dan ook voor mij „Zoo, zoo riep vrouw Klap, triomfantelijk, terwyl ze van haar stoel opsprong en de han den in hare zyde zette„Zoo, zooheb ik het niet gedachtPrecies als Simon de toovenaar Die zeide ook tot Petrusbidt voor mij. Och jou arme blinde stumperd!" „Mij dunkt als dat nu zóó is, vrouw Klap, gelyk gy daar zegt," hernam de predikant, die bedaard bleef, „dan zou het toch wel goed zyn en wel noodig wezen ook, dat ge eens voor my badt." -tah je immers al gezegd: een mensch kan altijd maar niet bidden." „Hoor eens, vrouwtje!" sprak de leeraarnu met ernst en nadruk, „ik ken U niet, maar ik meen toch reeds begrepen te hebben dat het voor U goed zou zijn, indien ge wat min der praatte, en wat meer zocht een biddend le ven te leiden, want het is my reeds gebleken, dat van dit laatste by U al heel weinig komt. confessie vinden kon, welke na de Reformatie opgesteld is, doch wel eerbiedigde de 12 arti kelen van ons algemeen, ongetwijfeld Christelijk geloof, wij zullen hem den naam van Christen niet betwisten. Zelfs geven wij toe, dat er men- schen kunnen zyn, die onder de vanen der revolutie strijden zonder dat zij in hun hart gebroken hebben met den levenden God, omdat zij niet doorzien, waarom het eigenlijk gaat. Het zal wel gebeurd zijn, dat er onder de Engelsche krijgers zyn geweest, die niet recht wisten, wat de oorzaak van den oorlog was tegen de Afrikaansche Boeren en door eene geheel verkeerde voorstelling misleid in de Boeren zagen vyanden van hun land en volk, maar die, wanneer zij beter ingelicht waren, niet goedgekeurd zouden hebben, dat hunne overheid er naar stond om aan een klein volk vrijheid en onafhankelijkheid te ontrooven. Zoo zal het ook hier wel zijn. Het is best mogelijk, dat menigeen in den strijd onzer dagen staat op eene plaats, waar hij niet behoort. Wanneer wij onderscheid maken tusschen geloovigenen ongeloovigen, dan komt het niet in ons op, om te beoordeelen, wat er in iemands hart kan zyn. Over het hart oordeelt de kerk niet, en wy evenmin. Wij blijven daar af. Wy gaan alleen af op iemands woorden en daden, en wij houden daarbij in gedachtenis, dat wy mistasten, dat wij ons vergissen kunnen. Zoodoende hebben wij er niets tegen, als zij ons toeroepenwees niet te haastig in uw oordeel en spreek niet op een toon, alsof gy met onfeilbaarheid het uitmaken kunt. Wij zullen ook niet kwalijk nemen, wanneer zij heel wat afkeuren van 't geen in kringen, die wij als geloovig aanzien, gevonden wordt. Ontkennen kunnen en willen wij niet, dat er menigmaal groote onkunde is, dat vooroordeelen dikwerf den'blik verdonkeren. Het iswaarlyk niet alles goud wat er blinkt. Wy zullen het moeten dragen, als zy tot ons zeggenvelen onder u geven hoog op van het geloof, maar voor wie de inhoud van het geloof hoofdzakelijk bestaat uit meeningen, welke zij nu eenmaal met de waarheid vereenzelvigen. Wel zeker dat is zoo en wij moeten het betreuren en veroordeelen. Wie kent geen lieden, die strak en styf een bepaald pnnt vasthouden, niet omdat zij den grondslag daarvan in de H. Schrift gevonden hebben, maar omdat zij voor geen ovenreding vatbaar zyn Wat zij voor waar houden is waar, en al wat daarvan verschilt, verwerpen zij zonder een behoorlyk onderzoek. Er zijn menschen genoeg, die van het hout zijn, waaruit men pausen snydt, want zy ge- looven onvoorwaardelijk in hun eigen ideeën. Of gij hen vandaag of over een jaar ontmoet, doet er in 't geheel niet toe, zy blijven slaafsch onderworpen aan hunne eigen voorstelling. Ook is dit een kwaad, dat sommigen geen eigen overtuiging hebben. In een kleinen kring geeft gewoonlijk de een of de ander den toon aan. Uit myn vroegere jaren staat mij nog altijd het beeld van een man voor oogen, die in zyne omgeving vereerd werd als byna on feilbaar, wanneer het gold het beoordeelen, of iemand voor een geloovige gerekend kon worden of niet. Had hy eene verklaring dien aangaande afgelegd, dan durfde schier niemand daaraan te twijfelen. Sedert dien tyd is er heel wat veranderd, maar ik geloof niet dat het kwaad met wortel en tak uitgeroeid is. Het is niet verkeerd, dat wij hen achten, die hoog Denk vooral aan het woord der Schrift Wees niet hooggevoelende, maar vrees". En na haar ernstig vermaand en met haar gebeden te heb ben, vertrok de predikant. Het was intusschen ook avond geworden, dus keerde hy nu naar de pastorie terug. Onderweg naar huis ging hy echter nog even bij een zyner ouderlingen binnen, welken hij vertelde, dat hij o. a. ook by vrouw Klap was geweest. „Wel, wel!" zeide de ouderling, „dat spyt mij. Ik had my voorgenomen U voor die vrouw te waarschuwen, en ik vergat dit. Het was misschien beter geweest, dat ge eerst iets van haar had geweten." De leeraar deelde hem nu in 't kort het gesprek mee, waarop de ouderling zeide: „het verwondert mij niets dat zij zoo sprak. Er heeft nog nooit iemaild hier gepreekt, door wien zy gesticht kon worden. Die vrouw staat te hoog, dominé Gedurende de volgende maanden werd het er niet beter op met vrouw Klap. Telkens als de predikant haar bezocht had zy allerlei uit vallen, niet alleen tegen hem, maar ook tegen de kerkeraad en over elk lid der gemeente had zij iets te zeggen. Dit deed den kerkeraad besluiten haar aan te zeggen, dat zy zóó met de gemeente geen. Avondmaal mocht houden. Deze mededeeling hoorde zij echter met de grootste onverschilligheid aan. bevoorrecht zyn, doch wel is het te bejammeren, dat er zyn, die alleen leven by de uitspraak van wie ook. Dat zich drijven laten op anderer meening is nadeelig voor de belangen van het koninkrijk der hemelen. Ongehoord zou de eisch zyn, dat allen evenveel licht moesten hebben over de waarheid, maar het is redelyk, wanneer men vraagt, dat ieder belydt wat hij gelooft, en overtuigd is van wat hy uitspreekt. Verder behoeft niemand te gaan, en meeningen, welke men zonder eigen oordeel overneemt van anderen zullen geen of alleen een schadelyken invloed uitoefenen. Uit eigen beweging wil ik nog wel aan de verwyten, welke men ons doet, toevoegen, dat er nog altijd op de erve der geloovigen rond waren, door Spurgeon aangeduid als kerkelyke keurmeesters. Zij weten precies, hoe een preek moet zijn, wat er in moet zyn en wat niet. Zy vragen nimmer, wat staat er in den behandel den text, maar zij hebben zich eene voorstelling gevormd en naar die enghartige opvatting beoordeelen zy alles. Eenzijdigheid is hun ken merk in hooge mate en zij missen de ruimte van blik, die noodig is om het goede te waar- deeren, dat in iemand is. De methodist is van gedachte, dat eene belijdenis des geloofs nooit te klein kan wezen en zy houden die voor de beste welke men schrijven kan op een stuivertje. Niet ten onrechte is er jarenlang tegen alle methodisme ernstig gestreden, maar wij moeten niet meenen, dat er onder hen, die zich gere formeerd noemen, geen lieden gevonden worden, wier geheele bezitting uitsluitend bestaat uit klinkende termen, forsche uitspraken, die ze altijd weer te pas brengen, en met machtspreu ken uitmaken wat waar en onwaar is. Laat ieder derhalve vrij kritiek oefenen over de gelukkig nog breede kringen, waarin het geloof in eere gehouden wordt. Wy zullen er ons niet tegen verzetten, het geduldig aanhooren, indien althans die beoordeeling niet alleen be doelt af te breken, maar op te bouwen, want die eerste is gevaarlyk, juist omdat zij zoo gemak kelijk is. Het gaat licht om te zeggendit deugt niet, en dat is niets waard; niemand heeft daaraan iets, zelfs zy niet, die er zich druk mede bezighouden. Afbreken van wat met moeite tot stand gebracht werd, kan een klein kind wel, maar opbouwen is het werk van mannen. Wy leven in een tyd, waarin wy er toekomen kunnen om veel te beschouwen als niet beantwoordende aan de eischen, welke wij stellen en dientengevolge zouden wij kun nen uitrukken wat een ander met veel zorg geplant heeft, maar dat brengt nog geen winst. Waardeering van wat des anderen is, is ge biedend noodig ook by de beoordeeling van wat niet goed is. Wij kunnen het ook wel plaatsen, als een ongeloovige ons vermaant op deze wijze: gy moogt wel toezien, dat gy in uw geloof nog iets anders hebt dan eene doode orthodoxie. Gy ontkent, dat het geloof een bloot menschelyke meening is, gij zegt dat het veel hooger staat, edeler van oorsprong is, en de waarheid tot inhoud heeft, het zy zoo, maar dan heb ik het recht om te eischen, dat het in uw woorden en daden blykt, op het gevaar af, dat zij het on mogelijke van ons vragen zullen, aanvaarden wij eene dergelyke opwekking en willen haar zoover mogelyk medehelpen verbreiden. Maar dit. alles is nog iets anders dan weg nemen de onderscheiding van geloovigen en ongeloovigen. Wij kunnen heel wat toestaan, maar als het op de onderscheiding aankomt, haar mogen wij niet loslaten. Waarom niet Bouma. Toen nu later de leeraar haar weer bezocht, vroeg hij haar: „Hebt ge er nu geen smart over, vrouw Klap dat ge met de gemeente niet den dood des Heeren verkondigen mocht Doch zij antwoordde: „Ik heb het zeker beter gehad dan jullie allemaal, 'k Heb toch wel Avondmaal gehouden; want de Heere zegt„indien iemand Mijne stem zal hooren, en de deur opendoen. Ik zal tot hem inkomenen Ik zal met hem avondmaal houdenen hij met Mij." „Maar vrouwtje" hernam de leeraar, „bè- grypt ge nu niet, dat dit alleen inbeelding van u is.? Dat wil de Heere wel doen, als wy door omstandigheden, geheel buiten ons ver hinderd zijn. Doch als Hij door middel van zyne gemeente U van het avondmaal weert, dan geeft Hy op zulk een wijze U geen ver goeding want gij hoort daarenboven ook naar de stem des Heeren niet." „Och, wat!" antwoordde zij, „wat weet jul- lui er vanDe Heere openbaart zich gedurig aan mij, en geeft my zulke heerlijke beloften. Maar ik zal je maar niet zeggen, wat de Heere aan mij beloofd heeft, want daar gelooft ge toch niets vaü." {Wordt vervolgd.)

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1903 | | pagina 3