heerlijke taak; al dien tyd hebtu mede mogen
bouwen aan den kostbaren tempel, die een
maal in vollen glans zal blinken; zoolang
hebt u mogen zaaien op den akker, u toebe-
trouwd; aan- n zyn tien talenten gegeven;
aan u het voorrecht om zoolang te mogen
lijden. Hoe vol zal uwe vertroosting en blijd
schap eenmaal zyn. De leeraars zullen blinken
als de sterren. Met u erkennen wij ootmoedig
de vele zegeningen u geschonken.
Het laatste woord werd gesproken door ds.
H. de Koning, predikant te Mydrecht. Eene
lang gekoesterde begeerte was vervuld. Hy
had gewenscht om als familielid deze ure
mede te mogen doorleven. Hoe vele genoege-
lijke en leerzame dagen had hij in de pastorie
van zijn ooin mogen slijten, en menigmaal
had hij hier met de gemeente mogen neer
zitten onder de bediening des woords. Wij
weten niet, in hoever de triumpheerende kerk
met de strijdende meeleeft, maar zeker is het,
dat, indien de zaligen hiervan kennis hebben,
onderscheiden naastbestaanden zich verblyden
over de genade, aan oom bewezen. Het is
waar, dat het een ander is die zaait, en een
ander die maait, maar wij kunnen toch zeg
gen, dat die langdurige arbeid niet y del is
geweest. Hem is het eene oorzaak van blijd
schap, dat dit leven gekroond is met eere, en
van harte hoopt hij, dat het ten tijde van den
avond licht mag wezen, want hij kan verstaan,
dat zulk eene ure ook tot weemoed stemt. Als
de Heere echter licht geeft, dan zal het wel
zijn, wèl als de oude dienstknecht zijne taak
aan andere handen moet overlaten, wèl, als de
krachten ontzinken, wèl, als de dag des doods
aanbreekt.
In eene hartelijke dankzegging bracht hy
aan den Gever van al de goede gaven lof en
eere voor al wat aan onzen broeder uit lou
tere genade geschonken was.
Heel de vergadering zong staande Ps. 1343.
Het was eene zeldzame en niet ongezegende
feesture. De Heere vervulle genadiglijk de vele
uitgesproken wenschen aan onzen hoogbejaarden
en zeer ge waardeerden broeder, zijnen kinde
ren en zijner gemeente tot vreugde. Bouma.
UIT HET LEVEN.
Bijbelkennis.
Over één onzer Nederlandsche dichters is
eens de opmerking gemaakt, dat hy meer ge
prezen dan gelezen werd. De opmerking was
niet nieuw, maar toch juist. Dichters hebben
gewoonlijk niet te klagen over gemis aan
erkenning van verdiensten. Ieder kent ze by
name; velen hebben ze in huis, meest mooi
gebonden; ze beleven doorgaans verschillende
uitgaven in allerlei formaat.
Werden ze nu ook maar gelezen! Doch.wie
leest nu toch gedichten! Van de honderd,die
ze koopen, zyn het er misschien tien, die het
doen. Meer geprezen, dan gelezen! De op
merking is te juist, om weersproken te wor
den.
In zeker opzicht deelt in dit lot ook onze
By bel. Het zijn nog niet zoo heel veel huis
gezinnen in onze Christelijke maatschappy,
waar geen By bel meer te vinden is ook vindt
men in het algemeen nog wel een zekere
eerbied voor dit wonderbare boek. De goede,
oude gewoonte om bij iederen maaltyd er een
gedeelte uit te lezen, houdt gelukkig nog vry
goed stand.
En toch wordt ook die Bybel meer gepre
zen dan gelezen. Want lezen en lezen is twee.
Het moet ons toch eigenlyk verbazen, hoe
zelfs in die kringen, waar Gods Woord 't
meest in eere is, de kennis van den inhoud
der Heilige Schrift zoo onbeduidend klein is.
Dag op dag, van week tot week, jaar in jaar
uit wordt de Bijbel gelezen, en menigeen is
er een vreemdeling in.
Onlangs vroeg ik mijn catechisanten, het
waren de ouderen, zoo ter loops naar den naam
van een bijbelsch persoon. Ik meen, dat het
Sanherib was. Wie was dat? vroeg ik. Velen
wisten het niet. Misschien zal er onder de
lezers van dit blad ook wel een enkele zyn,
die zich dit niet aanstonds herinnert. Eigen
lijk moest dit nu onder ons niet kunnen voor
komen.
Wy, die meest van jongsaf aan in de
Schrift zyn onderwezen; en dat in een eeuw,
waarin men soms zooveel weet van allerlei,
dat waard is geweten te worden; en dat in
een tijd, waarin men zich bezorgd maakt over
de overlading by het onderwijs; wy moesten
in onzen Bybel zoo thuis zijn, dat we de man
nen en vrouwen der Schrift even goed kenden
als onze familie en vrienden.
Dank zij het Christelijk onderwijs is er al
veel verbeterd We zouden reeds stof te over
hebben om ons dankbaar te verblijden, indien
dit nog alleen maar de vrucht van de School
met den Bybel was, dat onze kinderen vaak j
de ouderen beschamen door hun kennis van J
het Woord van God.
Maar al zijn we dankbaar, we zijn nog niet
voldaan. De School geeft veel, ze geeft niet
alles. Ze legt den grondslag, maar als het
kind de school verlaat, moet er worden voort
gebouwd ook aan de kennis der Heilige
Schrift.
Wie nu zegt, dit is de taak van de cate
chisatie en de prediking, spreekt een waarheid
uit, maar verzwijgt er ook een. Beide hebben
de roeping om de Schrift te openen, gelijk
Christus het den Emmaüsgangers en Philip-
0 pus den Kamerling deed. BeslistDoch dit
ontslaat ons niet van de maar al te zeer ver
waarloosde, en toch zoo heerlijke taak om zelf
door persoonlijk onderzoek machtig te worden
in de Schriften.
We leven in een tijd van schrijven en lezen.
Over gebrek laan lectuur kan redelijker wyze
niet worden geklaagd. Er is overvloed van
leesstof. Couranten en boeken worden ons ge
presenteerd in zulk eene menigte, dat we er
haast verlegen mee worden.
Hiervan nu dreigt de Heilige Schrift het
slachtoffer te worden. Men leest haar bij den
maaltijd, maar dit is niet voldoende. Hoevelen
zouden zich van tijd tot tyd eens rustig neder
zetten om hun Bijbel te onderzoeken, gelijk
men er toch den tijd wel voor neemt om de
courant of een boek te lezen? Ik denk niet
velen.
Dit wijst op een misstand in ons Christe-
lyk leven. We moeten weer terug naar de
Schrift, 't Is een zegen, dat er zooveel goede
boeken zyn maar 't zou nog grooter zegen
zijn, indien wy Christenen in den Bijbel zóó
thuis waren, als in ons eigen huis. En dit
komt niet dan na voortdurend lezen en aan
dachtig lezen en belangstellend lezen. We
behoeven volstrekt geen theoloog te zyn, om,
wat de hoofdzaken betreft, een helder inzicht
te hebben in Gods Woord. Bijbelvast kan ook
de eenvoudigste wezen, als hij maar leest en
vraagt: Versta ik, wat ik lees?
Er is geen boek, dat meer gelezen en min
der begrepen wordt, dan de Schrift. Dit is
niet haar schuld, maar die van hare lezers.
We lezen te veel uit gewoonte en by geloof,
en niet uit den drang om te verstaan. Zoodra
die drang er is, komt er ook meer kennis
wanj; de Schrift is slechts duister voor de
tragen van hart. Het is niet vleiend, maar
doorgaans zyn we te lui en te onverschillig
om na te denken als we haar lezen, en haar
meer te lezen dan we doen.
Een nieuwtje uit de courant wordt twee- of
driemaal gelezen, indien men het niet aan
stonds begryptmen ziet niet op een uur,
wanneer men een mooi boek onder handen
heeft. En de Bybel Als het hoofdstuk wat
lang is, doet men het midden dooren zelden
leest men tweemaal over datgene, wat men
niet verstaat.
Voegt ons geen schaamte
Waaruit vloeit dat scherpe contrast toch
voort tusschen onze leeswoede in 't algemeen
en deze loomheid en traagheid tegenover Gods
W oord
We moeten terug naar de Schrift.
We moeten Bybel lezers worden.
Dan zullen we ook Bijbel kenners zijn.
En als deze kennis eene geheiligde kennis
is, zal de vrucht voor het leven niet uitblijven,
't Woord Gods is een lamp voor den voet en
een licht op ons pad. 't Is een veilige gids op
elk terrein des levens.
Een oprecht Christen, die zijn Bijbel kent,
is een zegen voor zyn huis, voor zijn kerk,
voor de maatschappij en den staat.
Een Bijbelsch Christen is een gezond Chris
ten. En gezonde Christenen hebben we brood-
noodig. Daarom hield ik dit pleidooi voor het
lezen der Schrift.
K. L.
UIT DE PEBS.
Vlissingen, 15 Juli.
De Heraut brengt ons verslag van den
verderen loop der Vergadering van „de Vrye
Universiteit" te Dordrecht, op 2 dezer.
De rede van den Voorzitter, zoo lezen wy,
werd warm toegejuicht.
Nu geschiedde voorlezing van een sehryven
van Dr. A. Kuijper met betuiging van leed
wezen vanwege de verhindering, waardoor
hij de vergadering niet kon bywonen. Aan
H. M. de Koningin en aan Z. E. den Minis
ter van B. Zaken werden voorts telegrammen
gezonden. De voorstellen hiertoe werden met
applaus begroet.
Nu kwam aan de orde de bespreking van
het jaarverslag over 1903. Behalve eene opmer
king van ondergeschikt belang van den Heer
P. D. de Ruijter, waarop zelfs geen antwoord
kwam, en een bezwaar van professor Honig,
dat eigenlyk de openingsrede betrof, en vol
gens den voorzitter op een misverstand be
rustte, met welk woord des voorzitters prof.
H. zeide genoegen te nemen en waaraan hy
nog toevoegde, dat niemand uit zijn optreden
mocht concludeeren, dat zijne liefde voor de
V. U. ook maar eenigermate zou zijn bekoeld,
had Ds. K. Fernhout van Utrecht den moed
om in deze enthousiastische vergadering den
vinger te leggen op het pynlyke .van het feit
van de benoemingen der professoren Bavinck
en Biesterveld ten vorigen jare. Wij laten hier
het verslag woordelijk volgen
„Ds. K. Fernhout van Utrecht herinnert,
dat hij op de ledenvergadering van Maarteen
drietal vragen heeft gesteld, welker beant
woording in het jaarverslag hem door het be
stuur was toegezegd. Van die drie vragen
was er slechts een beantwoorddoor het ver
slag was hy namelijk ingelicht over de quaes-
tie van de onderteekening van art. 2 der
statuten door de Hoogleeraren Bavinck en
Biesterveld. Doch spreker had óók gevraagd,
welke redenen van urgentie er toe hadden ge
leid, om de Hoogleeraren Bavinck en Biester
veld op een z. i. slecht gekozen oogenblik aan
de V. U. te benoemenop een oogenblik
althans, zoo kort na de Arnhemsche synode,
dat deze benoeming wel prikkelen moest. En
de andere nog onbeantwoorde vraag was deze
Waarom nu twee theologen benoemd, terwijl
de juridische faculteit nog zoo schaars bezet
is, en wij eene schuld hebben tegenover prof.
Fabius, op wiens schouders de last van eene
gansche faculteit is gelegd. Is door deze be
noeming aan de theologische faculteit ook niet
te veel van onze finantiëele kracht gevergd,
zoo dat wij nq de juridische faculteit niet kun
nen helpen".
Tot zoover ds. Fernhout. Wij vinden, dat
hy mannelyk en bezadigd is opgetreden. Zyn
woord zal goed doen in den lande voor menig
pijnlijk getroffen broederhart. Ook het ant
woord laten wij hier letterlyk volgen.
Wij vinden het uitermate koel.
„Professor Rutgers, het woord ontvangen
hebbend, verzekert een anderen indruk van
het jaarverslag te hebben gekregen dan Ds.
Fernhout. Spr. meent, dat het verslag de beide
vragen beantwoordt en zelfs iets meer geeft,
dan Ds. F. vroeg. Het verslag toch doet uit
komen, dat aan twee theologen behoefte was,
en dat men juist twee bekwame mannen
voor die faculteit krygen kon. Altyd zyn aan
de theologische faculteit vyf leerstoelen bezet
geweest; het is wel eens geweest, dat twee
Hoogleeraren uit eene andere faculteit een
leerstoel hebben bezet, zooals b. v. Prof. Dil-
loo en Prof. de Hartog. Wanneer er behoefte
bestaat en de mannen beschikbaar zyn, is de
urgentie er, en, zou men moeten wachten,.tot
de kalmte wedergekeerd was, dan zou men
thans nóg niet kunnen benoemen, want die
kalmte ontbreekt nog. Wat het bezetten der
juridische faculteit aangaat, daarmede zijn
Directeuren en Curatoren voortdurend bezig;
aan 't geld mankeert het niet, want men kan
rekenen op de offervaardigheid van ons Gere
formeerde volk". Geen wonder, dat ds. Fern
hout het hier niet by liet.
„Ds. Fernhout, zoo gaat het verslag vöort,
is door de rede van Prof. Rutgers niet over
tuigd. Hij meent, dat het oogenblik der be
noeming niet gelukkig gekozen was, en dat
de Hoogleeraren Bavinck en Biesterveld eerst
voor de Theol. school hadden moeten bedan
ken, en pas daarna benoemd konden zyn.
Spreker deed uitkomen, dat hij tegen niemand
eene onvriendelijkheid wil zeggenwat hy
spreekt wordt ingegeven door de zucht naar
éénheid onder ons Gereformeerde volk."
Hiermede was deze interpellatie afgeloopen.
De laatste woorden drukken ook zeer juist
het doel van ons schrijven in dezen uit.
Verder hesprak nu prof* Fabius het aan
hangig wetsontwerptot wijziging en aan
vulling van de Wet op het Hooger Onderwijs.
Des namiddags leidde prof. Bavinck het onder
werp inDe ontwikkeling der hedendaagsche
maatschappij in hare beteekenis voor de Chris
telijke wetenschap. Om onze beperkte ruimte
kunnen wij van deze gewichtige redevoeringen
en van de daarop gevolgde discussiè'n geen
overzicht geven. Ook moet een blik in andere
bladen bly ven rusten tot een volgend nummer.
IHulsebos.
INGEZONDEN STUKKEN.
Buiten verantwoordelijkheid der Redactie).
Aan de Redactie van het Zeeuwsch Kerkblad.
Waarde Broeders Redacteuren!
Gaarne ontvangt ondergeteekende een plaatsje
in uw blad voor het navolgende