FEUILLETON.
Uit het Dagboek ?an een Afgescheiden"
Dorpspredikant.
gelyk hij eene enkelvoudige belofte. Te dezen
opzichte wordt door vele christenen dikwerf
gedwaald. Zij begeeren eene bepaalde belofte
overeenkomstig de nooddruft die zjj hebben.
Dit is menigmaal oorzaak dat zij worden
teleurgesteld. Wij hebben Gods woord met al
Zyne beloften door het geloof aan te nemen
om daarop te pleiten. Welgelukzalig die de
beloften hebben en wien de Heere op dezelve
doet hopen. Dit toch zijn twee zaken. Zy zul
len met David gedurig vol geloof en hope
den Heere bij zijn eigen woord manen. In
dat werk des pleiters verheerlijken zij hunnen
God en genieten zeiven al den troost en
sterkte die zij behoeven. In eiken nood, stof
felijk of geestelijk, betoont de Heere hun de
getrouwe te zijn.
Dat dan steeds het „gedenk" uit onze har
ten opga tot den God en Vader van onzen
Heere Jezus Christus. In het werk des be-
trouwens op Gods woord ligt alleen onze
troost en sterkte. Alle ware christenen kunnen
uit den schat hunner ervaring daarvan ge
tuigen. Want ook al schenkt de Heere ons,
gelijk David, niet altijd zoo zichtbaar de ver
hooring, Hij is dan toch onze God, die alle
dingen doet medewerken ten goede, en Zijn
woord gedenkt tot in eeuwigheid.
N. D.
VARIA.
Eene zeldzame feesture.
Het zal niet vaak gebeurd zijn, dat op een
gewonen werkdag in de maand Juli eene flinke
schare zich bevond in in het Geref. Kerkge
bouw te Krabbendyke.
J.l. Vrijdagavond was dit echter het geval.
Geen wonder. De algemeen geachte leeraar
dier gemeente herdacht de ure, waarop hij
vóór vijftig jaar te Baarland bevestigd was
tot Bedienaar des Woord.
Ds. van der Kooij, wien de leiding dezer
samenkomst opgedragen was, beklom het eerst
den kansel, liet zingen Ps. 103 1, ging ons
voor in het gebed en las Ps. 27. Daarna hèette
hy allen welkom, bepaalde ons bij het zeld
zaam voorrecht, dat aan onzen bejaarden broe
der te beurt gevallen was, en gedacht aan de
wijze, waarop tusschen den jubelaris en hem
hechte vriendschapsbanden gelegd waren. Hij
sprak voorts zyne erkentelijkheid uit voor het
foede, dat hij en ook -zyne kerk in ds. De
ioning ontvangen hadden, terwijl hij eindigde
met enkele treffende opmerkingen te ontlee-
nen aan het gezongen Psalmvers.
Onder het zingen van Ps. 119 7 trad nu
ds. De Koning op. Aller oog richtte zich op
hem, en ieder verkeerde onder den indruk van
het oogenblik. Met duidelijke stem las hij ons
voor, wat opgeteekend staat in Hand. 26 22
23: „Dan hulpe van God verkregen hebbende
sta ik tot op dezen dag, betuigende beiden
klein en groot niets zeggende buiten hetgeen
de profeten en Mozes gesproken hebben, dat
geschieden zou n.l. dat de Christus ly den moest
en dat Hij de eerste uit de opstanding der
dooden zynde een licht zou verkondigen dezen
volke en der heidenen". Nu stelde hij in het
licht, welk eene behoefte de Apostel aan deze
hulp gehad had gedurende zijn veelbewogen
leven door te herinneren aan de gevaren, welk
Een verhaal door PEKAH.
Twbbdh Hoofdstuk.
3) Kleidorp en zijne omgeving,
JEene ïïloeder in Israel.
Het was in het begin van den winter van
het jaar 18 Dominé de Vries was nog maar
kort geleden te Kleidorp gekomen. Zyn kerke-
raad had reeds met hem gesproken over het
„Officieele huisbezoek", hetwelk, als naar ge
woonte, ook nu weer zou gedaan worden. De
leeraar achtte het echter noodig, vóór hy daar
mee een aanvang maakte, eerst zelf eens zijne
gemeenteleden te bezoeken, teneinde eerst wat
kennis met hen te maken, vóór hy met een
ouderling huisbezoek deed.
Zoo had hij dan ook reeds eenige dagen
achtereen den namiddag en een gedeelte van
den avond gebruikt, om enkele huisgezinnen
te bezoeken, en had hy ook reeds met eenigen
kennis gemaakt.
Op zekeren namiddag was hij buiten het
hem bedreigd hadden te Damascus en te Lystre,
te Philippi en te Jeruzalem, en waar niet al.
Voorts wat de inhoud van zijne prediking was
geweest, welke hy aan klein en groot, aan
Jood en Heiden gebracht had. En al deed
deze prediking allerwege de vijandschap ont
branden, hij was toch maar doorgegaan, want
zielen vangen was de lust van zijn leven en
zelfs in de oogenblikken, waarin hij deze
woorden gebruikte was hij daarmee bezig en
bijna had hij zelfs den Koning Agrippa ge
vangen, Had hij "meer gearbeid dan anderen,
hy .is zich er van bewust en komt er graag
vooruit, dat het God is, die hem geholpen en
gesteund heeft. Hy schrijft niets aan zich
zelf maar alles Gode toe.
Welnu dit woord wil ik overnemen, ofschoon
ik er niet aan denk om uit het oog te ver
liezen de geheel eenige beteekenis, welke de
Apostel had. Wat ik geweest ben voor de
kerk des Heeren ben ik alleen door de hulp
des Heeren. Van der jeugd af had ik lust des
Heeren woord te onderzoeken en alzoo ook
anderen tot nut te zyn, maar ik heb er toen
nooit aangedacht om predikant te worden.
Zoodra ik my zelf geheel verloren kende en
al meer dierbaarheid in den Christus zag,
nam de begeerte om de waarheid te kennen
nog toe. Doch wat gebeurde Daar terplaatse
was destijds ds. H. Diemer, en deze oordeelde,
dat hij geschikt was voor dominé, en sprak
daarover met hem. Het gevolg waseene les
werd hem opgegeven, maar of de les voor
hem te groot was of dat er iets anders in den
weg was geweest, hoe het zij, hy kende, toen
hy weer bij den predikant kwam, zijne les
slecht. Kort daarop stierf de dominé. De ker-
keraad verzocht hem, of hij wilde catechesee
ren. Dit nam hij aan. Een moeielijke tijd brak
nu aan, want als hij wérkte vroeg hij zich af
zou het niet beter zyn dat ik studeerde, en
als hij de boeken ter hand nam, beschuldigden
zij hem van binnen, dat hij zijn arbeid ver
waarloosde. Twijfel en stryd was zijn deel.
Zoo ging het voort, totdat zijn vader hem
vrijheid gaf om te gaan studeeren. Te Schoon
hoven eerst en later te Zuilichem had hij zijne
opleiding ontvangen in een tijd van twee a
drie jaar. Hij durfde dit nu wel te zeggen,
waut niemand zou er meer misbruik van
maken. In zyne eerste gemeente had hy 8,
te Lier 12 en hier bijna 30 jaar gearbeid.
Tot roem van Gods goedertierenheid had hij
nooit veel tegenwerking ondervonden en de
leden der gemeenten 'hadden hem niet veel
moeielijkheden in den weg gelegd. Wat zij
achter zyn rug hadden gedaan, zouden zij
voor den Alwetenden moeten verantwoorden.
Op zijn arbeid had hij zegen mogen zien,
en daarover had hy zich verblijd. Enkele
voorbeelden daarvan deelde hij ons mede r
In zyn eersten beroepsbrief had gestaan, dat
de gemeente voor voldoend tijdelyk onderhoud
zou zorgen, en ofschoon hij in den eersten
tijd geen groote uitgaven had, tooh wilde hij
ter eere van die gemeente nog zeggen, dat
zij zelf nooit vleesch gebruikte of hij kreeg
er ook een stuk van. Langzamerhand was zijn
tractement gestegen, maar wanneer hij zelf
niet een klein kapitaal had gehad, zou het
niet hebben kunnen voorzien in de uitgaven.
Men zou kunnen zeggen: maar zijn 50 zulke
jaren voldoende om er eene afzonderlijke ure
aan te wijden! Hij geloofde van wel. Wat een
dorp bij een boer geweest, en toeörhij ver
trekken zou, vroeg hij of in die buurt ook
nog meer zyner gemeenteleden woonden.
„Jawel dominé" antwoordde de boer, „nog
een weinigje verder aan de overzijde van den
weg, schuin over het tweede bruggetje woont
vrouw Klap. Zij behoort bij de gemeente,
maar haar man niet. Het zal het best zyn,
dat ge dien man maar op een afstand houdt,
want hij is, al kan hij ook somtyds vroom
praten, een ruwe kerel. Als een brutale vloe
ker, en als een eerste drinker staat hij overal
bekend, terwijl hy van vechten ook niet bang
is. Hij heeft vroeger bjj de gemeente van Ds.
Ledeboer behoord, doch hij is daar om zyn
verregaand onchristelijk gedrag afgesneden, en
toen heeft hij eenige dagen geloopen meteen
scherp mes om den ouderling, die dat bekend
gemaakt had aan de gemeente, den hals af te
snyden. Of hy dit nu ook zou gedaan hebben,
weet ik niet, maar hy heeft in elk geval dien
man nieb, ontmoet, dus hy kon het ook niet
doen. En zyne vrouwnu ja, de dominé
zal dit wel gewaar worden, als hij met haar
spreekt."
De dominé groette den boer, en richtte zyne
schreden naar de woning over het tweede
bruggetje, hetwelk de boer hem ten overvloede
nog aangewezen had.
Aan het huisje gekomen, klopte hij aan.
reeks van weldaden had hij in dien tijd ont
vangen. Niet meer dan vijf zondagen was hij
verhinderd wegens krankheid40 jaar lang
had hij eiken rustdag het woord driemaal
mogen bedienen; op meer dan 80 plaatsen
had hy gepreekt, waarlijk terugziende op den
langen weg, moest hij uitroepen: Dan hulpe
van God verkregen hebbende, sta ik tot op
dezen dag, en onder het gewicht van deze
weldaden gebogen, gedacht hij tevens met
schaamte aan eigen zonde en geringheid. Hy
verzocht ons met hem uiting te geven aan
het gevoel van dankbaarheid door te zingen
Ps. 116 7.
Hierna kreeg ds, v. d. Kamp het woord,
die naar deze feestelijke samenkomst afge
vaardigd was door de Provinciale Synode. Hy
richtte tot den jubilaris echter het woord in
naam van den Kerkeraad van Krabbendyke.
Eerst wees hy er op, waarom het hem per
soonlijk eene oorzaak van blydschap was, dat
hij deze ure mocht belevenvervolgens bracht
hij de erkentelijkheid van kerkeraad en ge
meente over voor den trouwen arbeid, zoolang
verrichthy zag thans vervuld wat er in
Ps. 84 staat: „Hij zal genade en eere geven",
want de Heere, die genade gegeven had, laat
het ook aan de eere niet ontbreken, en
wenschte, dat het levensscheepje van ds. De
Koning zacht losgemaakt mocht worden, als
het 's Heeren tijd was, en met rijke lading in
de haven van het hemelsche vaderland mocht
binnen loopen,
Aan ds. Van Dyk werd thans gelegenheid
fegeven om namens de Classis te spreken.
Iet waren geen geringe diensten, welke ds.
De Koning zoovele jaren aan de Classis be
wezen had en het woord van ds. Van
Dyk legde daar openlijk getuigenis van af.
Hy bepaalde ons kort en zaakrijk eerst bij het
woordDankt God in alles
vervolgens den jubilaris ga heen in deze
uwe kracht
en eindelijkwel gy goede en getrouwe
dienstknecht, over weinig zyt gy getrouw ge
weest, over veel zal ik U zetten.
Op verzoek van zyn medeafgevaardigde
sprak ds. Bouma in naam van de Provincie.
Hij herinnerde aan den kerkelijken toestand,
zooals die vóór 50 jaar was in dit gewest, en
welke gevaren de kleine uitgeleide gemeenten
bedreigden waardeerde het, dat |ds. De Koning
zoo vroeg een open oog had gehad voor het
„en uwen zade", waardoor hy tot een grooten
zegen was geweest, niet alleen voor de ge
meenten, welke hij had gediend, maar voor
heel de provinciemaakte even duidelijk, dat
de blijdschap niet onvermengd was, want
smartelijk moet zyn de bewustheidstraks
moet ik den herderstaf neerleggen, welke mij
dierbaar geworden is en bad den broeder toe,
dat de avond van zijn leven even kalm en
schoon mocht wezen als die van den ouden
Simeon.
Ds. Laman kon nu uiting geven aan wat
er leefde in zyne ziel. Hy gevoelde daaraan
behoefte als jongere ambtsbroeder en als
dienaar van de gemeente, in wier midden ds.
Lampe, de verbouwde vriend van ds. De
Koning zoovele jaren gearbeid had. Aan u,
zoo sprak hy ongeveer, valt de groote weldaad
te beurt, dat u uw gouden feest vieren moogt.
Een halve eeuw hebt u al uwe krachten
mogen geven aan eene zeer gewichtige en
Eene stem van binnen riepKomt er maar
in
Ds. de Vries ging naar binnen en zag vóór
zich eene dikke vrouw van ongeveer zestig
jarigen leeftijd, die er alles behalve zindelyk
uitzag. Na de gewone begroeting bood vrouw
Klap hem een stoel aan, doch die eerst nog
moest ontruimd worden, want het scheen wel,
dat in huis alle stoelen gebruikt werden tot
bergplaats van kleedingstukken en dergelyke.
Na op zulk een leeggemaakte stoel plaats
genomen te hebben, zette vrouw Klap zich
op een andere stoel tegenover hem, doch
van dezen moest eerst nog een kat verwijderd
worden. Het viel den leeraar reeds dadelijk
op, dat de ontvangst nu juist niet zoo vrien-
delyk en hartelijk was, als hij dit bij anderen
reeds had aangetroffen.
„Gy zijt zeker vrouw klap?" zoo begon de
leeraar.
„Ja, die ben ik", was het koude antwoord.
„En ik heb gehoord, dat ge ook bij de ge
meente behoort. Is dat zoo
„Ja, hoor, dat is zoo".
„Omdat ik met myne gemeenteleden nog
geheel onbekend ben, ga ik er zoo nu en dan
maar eens op uit om hen op te zoeken en
eens kennis te maken. Ik acht dit in de
eerste plaats noodig, vrouw Klap
„Ja, ja, dat zal wel zoo wezen".