uit DE PERS. bewegingen. Geen synode wordt meer door den staat bijeengeroepen, zooals dat zelf bet geval was met de beroemde synode in Dordrecht j 16181619. Yoor die vrijheid kunnen wij niet genoeg dankbaar zijn. De Heere heeft aan de kerk haar eigen terrein toegewezen, zoowel als aan dé staat. Jammer echter dat de kerk nu ook dikwijls veel van haar invloed dreigt te verliezen. Er komt een geslacht voor wie de kerk zoo niets te beteekenen heeft. Of zy goedkeurt of hare afkeuring te kennen geeft, wat bekreunt men er zich om. De overheid rekent immers ook weinig of niet met de kerk Daaruit worden allerlei verkeerde voorstel lingen geboren. Heel gemakkelijk en onnaden kend scheuren, mannen en vrouwen, zich los van de kerk. De deuren van andere staan immers terstond weer open. En in het maat schappelijk leven ziet niemand er U zwart om aan. Elk moet volkomen vrij zijn in zake den godsdienst. Nu denk ik er niet aan, iemand die vrijheid te willen betwisten. Maar wel komt het mij noodzakelijk voor, dat in onzen tijd het recht en de beteekenis der kerk in het licht gesteld en gehandhaafd worde. Wij willen dit beproet ven op een enkel punt nl. op 't stuk van he- huwelijk. Volgens Roomsche opvatting is het huwelijk een sacrament. Verkeerde uitlegging van Ef. 532 moet dienst doen om dit te bewijzen. De woorden „deze verborgenheid (mysterion) is groot" zijn Rome voldoende om hier een teeken en zegel in Gods genade te vinden. De Hervormers bijname Luther en Calvijn hebben zich daarmede niet vereenigd. Ietwat sarcastisch zegt Calvijn in zijn Institutie „haar laatste Sacrament is het Houwelick,hetwelck wel alle gelovighe bekennen van Godt ingestelt te zijn, maar niemandt en hadde, tot de tijden van Gregorius toe, ghesien, dat het een Sacrament was. En wat verstandigh mensch soude sulks ooit eens hebben bedacht? Het is voorwaer een goed en heylige ordonnanty Godtsgelijk ook de Landtbouwingh, de Timmerkonst, de Chirurgy, het schoenmakersambacht en dierghe- ljjcke zijn wettighe ordeninghen van Godt en nochtans geen sacramenth" (IV. 19,34). En Rome's verklaring van Ef. 5 32 weer legt hij door klaar te doen uitkomen dat deze woorden slaan op de gemeenschap tusschen Christus en de geloovigen, die ook in het huwe lijk eene afschaduwing vindt. Daarin kunnen wij ons allen wel vinden. Maar zoodra wij verder gaan en vragen wat is nu toch de beteekenis van het kerkelijk hu welijk, gaan de gevoelens uiteen. Er is nie mand tegen, den predikant gelegenheid te geven met de „jonggehuwden" te bidden, 't Is zelfs uitnemend hun een woord van vermaan of vertroosting mede te geven. Maar nood zakelijk is het niet. Rond en open gezegdzou 't heetenhet kan even goed zonder de kerk. In elk opzicht heeft het huwelijk, ook buiten haar om, kracht. Zij geeft zekere wijding aan het huwelijk, die het vroom gemoed ongaarne mist. Bij een gebeurtenis in het leven van zoo veel gewicht, voelen velen nog iets voor het gebed der gemeente. Maar de kerk hier een recht toe te kennen in eigen kring, daartoe komt het niet. En om erkenning van dit recht is het mij juist te doen. Nu moeten wy wel onderscheiden. Het alles netjes te houden. Men kon het aan niets ontdekken dat de Kleidorpers maar een klein tractement aan hunnen leeraar kunnen geven. Wellicht zetten Ds. de Vries en zijne vrouw wel „het beste beentje voor" als zij bezoeken ontvangen, doch wij willen daarnaar maar geen onderzoek instellen. Wij volgen hem naar een kamer, d^e hij „studeerkamer" noemt. Eigenlijk is 't een hok, maar hij weet er zich mee te behelpen, en hy kan er zich won- derbest in schikken. Dat hij echter deze „ka mer" gebruikt om er te studeeren, valt bij het binnentreden al dadelijk in het oog. Een grooten boekenkast langs den wand, prijkt met groote folianten, meestal van „oude schrijvers". Opmerkelijk is het dat een groot deel der boeken netjes in den band zit, maar jammer is het, dat die banden wit uitgeslagen zijn. De pastor verzekert ons, dat dit komt omdat het huis zoo „vochtig" is, terwijl zyne vrouw, die inmiddels ook in de studeerkamer gekomen is, en deze woorden heeft opgevan gen, er dadelijk bijvoegt, dat de meubelen voor een groot deel door de „vochtigheid" bedorven zijn. Op een groote lange tafel, die door den predikant „schrijftafel" genoemd wordt, en die bij Avondmaalsbediening naar de kerk getransporteerd wordt, liggen boeken, tijdschriften, het laatst verschenen nommer huweljjk behoort tot het natuurlijke leven, en zou ook plaats gehad hebben, al ware er geen zonde in de wereld gekomen. Buiten Overheid en kerk om, gaf de Heere het hu welijk. Maar nu door de zonde de Overheid noodzakelijk is geworden en door God gege ven, komt haar zeker een eervolle plaats toe bij de voltrekking van het huwelijk. Voor hare handelingen heeft elk die onder het verbond der genade leeft groote eerbied. Het uitgangspunt, voor het huwelijk even wel ligt niet in het staatsleven, maar in het familieleven. De eerste grondslagen worden in de familiekring gelegd, en de Overheid doet wel dit ook zelf te erkennen, waar zij bij minderjarigen toestemming der ouders vraagt. Dat zou ik willen noemen de eerste phase. Daarna komt de burgerlijke Overheid en „ver leent sanctie in rechten, aan wat privatelyk reeds is overeengekomen." In het openbare leven hebben de gehuwden rechten noodig voor hen en hunne nakomelingen. Daarvoor j zorge de staat. Dat is zijne roeping. Niemand kan het beter dan hy. Ziedaar de tweede "phase. Wie nu niet rekent met God en Zijn ge- nadeverbond, acht met deze twee handelingen het huwelyk volkomen in orde, geheel en al compleet, Er behoeft niets meer by te komen. Nu treden evenwel de leden van Christus' gemeente, door hun huwelijk, ook als ge meenschap op in de kerk. Vroeger waren zy twee afzonderlijke iudividuen, nu worden zij één vleesch. En daarom betaamt het hun, ook in de kerk erkenning van hun huwelyk te vragen. „De kerk heeft bier zelve rechten met het oog op het genadeverbond", en het komt haar toe door een eigen acte ook harerzijds het huwelyk te sanctioneeren. Zoo opgevat komt de kerk niet achter de Overheid aan kan er geen sprake zyn van „overtrouwen". Maar Overheid en kerk beide verrichten hun eigen taak, de eerste voor zoover het den bur gerstaat betreft, de tweede voor wat aangaat het Genade-verbond. Deze beschouwing van ons kerkelijk huwe lijk zal zeker invloed oefenen. Wel kan de kerk nooit het werk van den staat ongedaan maken. Nooit zal een kind, geboren uit een niet kerkelyk ingezegend huwelyk, een bastaard genoemd worden. Maar de kerk hebbe den moed op haar eigen terrein, haar recht te handhaven. Zy spreke het uit, een huwelijk waaraan de ker kelijke sanctie ontbreekt, is uit het oogpunt van het genadeverbond, niet in orde. Want bij een echt Christelijk huwelijk heeft niet alleen de familie, noch ook alleen de staat, maar ook de kerk een woord mee te spreken. Zoo alleen is mogelyk het kerkelyk huwe lyk weer in eere te brengen. En het verschij nen in Gods huis op dien plechtigen stond, zal niet langer zyn, een wijding, een passend gebed, een stichtelijke vermaning alleen, maar het erkennen dat ook de kerk des Heeren recht heeft gekend te worden in de huwe lijkssluiting harer leden. Het kan op deze wijze veel beter gevoeld worden, hoe het een degradeeren is van de kerk, indien men haar voorby gaat, op den dag des huwelyks. D. Hoek. Wij laten hier eerst volgen het slot van ons vorig artikel, dat wegens gebrek aan plaatsruimte niet geheel kon worden opge nomen. De Friesche Kerkbode brengt nog eens weer de Ineensmelting ter sprake. En dat is goed. Deze moet zoolang ter sprake worden gebracht, totdat er onder ons geen A's of B's meer zijn. Maar als wij het doel willen, moe ten wy ook, de middelen willen. Dan moeten de broederen elkander liefhebben en zoeken, en niet verwy dering in plaats van toenadering werken door elkander liefdeloos en uit de hoogte te behandelen, dan moeten wij elkan der achten en in liefde dragen, ook in ver schil van opvatting van verschillende zaken. De schryver in de .Friesche Kerkbode han- van „de Bazuin" het „Jaarboekje" van v. d. Sluys en andere dingen, die hy dagelijks noodig had, benevens eenige papieren. Terwijl we ons daar bevinden, laat hij ons echter ook zien een „dagboek", waarin hy eenige aanteekeningen heeft gemaakt, die be trekking hebben op sommige zijner ontmoetin gen, welke hij belangrijk genoeg achtte om ze in herinnering te houden. Met belangstelling bladerden wij dit „dagboek" door en enkele geschiedenissen daaruit willen we onzen lezers mededeelen. delt ook over Middelburg, en wel aldus „Ook kregen we den indruk, dat de toestand in Middelburg iets beter was geworden. In een kort verslag van de 13 Mei 1903 te Middelburg gehouden Classis wordt door het moderamen o.a. gezegd Kerkvisitatoren brengen rapport uit inzake „Ineensmelting van A. B. en C. te Middelburg". De door hen getrokken conclusien neemt de vergadering over, met erkentelijkheid voor hun zeer gewaardeerden arbeid. Warme in stemming vindt een motie van den praeses, om nu voort te varen met onderhandelen, tot er geen A. en B. en C. in Middelburg meer is". Nu weten we wel, dat uit deze mededee- ling niet al te veel mag worden afgeleid. Maar wanneer we deze mededeeling verge lijken met wat, indien ons geheugen ons niet bedriegt, de Zuider-Kerkbode vroeger wel eens over de plaatselijke ineensmelting te lezen gaf, dan wagen we uit deze mededeeling de gevolgtrekking te maken, dat thans te Middelburg de toestand iets beter is geworden". De schrijver heeft dus goede verwachtingen. Wij wenschen ook van harte, dat hy niet te optimistisch zal hebben geoordeeld. In de Utrechtsche Kerkbode heeft Ds. Klaar hamer van tyd tot tyd Stichtsche Brieven. Volge hier, mede ter afwisseling een gedeelte van een dier brieven. Waarde Vriend. Gy weet, dat het by wonen van vergade ringen my tegehwoordig niet past. Dat is in onzen tijd van vereenigingen en vergaderingen zeer hinderlijk en pijnlyk. Saamspreking en overleg plegen is gedurig noodig en hiertoe moet men dan in de meeste gevallen saamkomen, vergaderen. Menschen, die meêleven en meêdoen, zitten dan ook van Maandag tot Zaterdag, van Janu ari tot December met vergaderingen opge scheept. En dan Hollandsche vergaderingen, met haar ondragelijke atmosfeer, bedorven door rookwol ken, en die altyd zoo lang duren, en waar altyd weêr menschen zijn, die of niet hooren of niet verstaan kunnen en anderen, die blijkbaar van meening zyn, dat zy van alles en nog wat op de hoogte zijn en dat het zaakje niet goed kan gaan, als zy niet aan 't woord ge weest zyD Ach hoe menige mooie zaak wordt op en door vergaderingen leelijk, hoe menige goede zaak wordt er bedorvenWat kon er veel meer gedaan worden en tot stand komen, als we 't maar zonder vergaderingen konden doen De vergaderingslucht blykt ook voor meni geen te sterk. Hun moreel blykt er niet tegen bestand. En toch in onzen democratischen tyd kan men 't buiten vergaderingen niet meer doen. Lieve schepsel, wie zou 't durven doen, om alleen of met zijn tweeën of drieën over de zaken te beraadslagen en daarna te handelen Hoe zou 't nu mogelijk zijn, dat op zoo'n aristocratische manier eenig ding goed kan geschieden En nu, waarde lezermoge deze eerste proeve van een persoverzicht niet al te zeer tegenvallen. Wy willen ons gaarne benaarsti gen om ook dezen arbeid steeds beter te ver richten. Hülsbbos. Vlissingen, 7 Juli. In wat de pers ons dezer dagen brengt, neemt het verslag van de jaarvergadering der Vereeniging voor Hooger Onderwijs op Gere formeerden grondslag, korter „der Vrye Uni versiteit" eene eerste plaats in. Deze versla gen zijn doorgaans hooggestemd, ook nu is de toon dankend en feestelijk, hoewel er toch wel redenen zyn, die by al het blijde, tot droef heid stemmen. Dordrecht heet een oude mooie stad. Nu, de jaarvergadering komt gewoonlijk in mooie steden samen. In de ure des gebeds ging ds. Hoekstra van Arnhem voor en ontwikkelde op degelijke wijze, zooals wy dat van hem gewoon zijn, naar aanleiding van ps. 148 het beginsel, waarvan de Vrye Universiteit uitgaat, om op ieder gebied des levens de gedachten Gods op te sporen en alzoo de wetenschap op te bou wen tot Gods Eere en tot zegen voor den mensch. Zoo is het dan de roeping van het Israël Gods, mede te arbeiden aan het tot stand komen en zich steeds meer ontwikkelen van eene ware Christelijke wetenschap. En wij stemmen van harte in met de woorden van ds. Hoekstra: „De letteren, de rechten, de staatkunde, er is geen gebied, waarop de heer lijkheid des Heeren niet moet uitblinken en tot haar recht komen".

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1903 | | pagina 3