Het klom van 281 tot 300, zooals uit liet volgende staatje blijkt Nederd. Geref. Kerken. 1889 1890 1891 Gelderland 32 34 35 Z Holland 62 73 81 N.Holland 28 30 32 Zeeland 15 16 17 Utrecht 26 28 30 Friesland 62 67 70 Groningen 7 7 7 N.Branbant-Limburg 8 9 9 O verij ssel-Di enthe 12 17 19 Totaal 252 281 300 Dit is zeker een verblijdend verschijnsel, waartegen echter dit zeer bedroevende feit staat, dat nog 1047 kerken in de banden van het genootschap neêrliggen. In 1886, vóór de reformatie aanving, waren er 1347 Nederd. geref. kerken in de doodelijke omklemming van het genoot schap van 1816. Sinds kwamen daaruit 300 dier kerken vrij en blijven er dus nog 1047 achter. Voorwaar een zeer bedroevend cijfer. Te bedroevender, als men bedenkt, dat daarbij honderden kerken zijn, van welke naar mensehen aanzien geen de minste ver wachting kan zijn, dat zij in de eerstvol gende tientallen van jaren tot reformatie zullen komen. Ook make men zich toch van die 300 Kerken geen te groote voorstelling. Daar zijn er maar al te velen onder, die niet meer zijn dan uiterst zwakke en zeer kleine overblijfsels van de Gerefor meerde kerken, die 300 jaren geleden tot reformatie kwamen. Er zijn er, waarin al de stemgerechtig den saam nog geen tiental bedragen. Waarlijk men had op menige plaats be ter gedaan zich te houden aan de besluiten en wenken van het gereformeerd Congres, waar o. a. de goede raad is gegeven, om ook in grootere dorpskerken niet als zelf standige kerk, maar als zwak overblijfsel van de kerk op te treden, zoolang er min der dan 20 stemgerechtigde leden der kerk zich voor de reformatie hadden ver klaard. 300 kerken vrij. Maar o, vergeten wij toch niet, dat vrij komen uit die schrik kelijke banden nog geen reformatie is, dat die vrij making slechts noodzakelijk vooraf moest gaan, om tot reformatie te kunnen komen. 300 kerken vrij. Maar ach, hoe klein is het getal van hen, wie het om de vrijma king der kerk te doen was, en hoe groot het aantal dergenen, die om allerlei andere oorzaken medegingen en die nu het door zetten der actie meer belemmeren dan dienen. 300 kerken vrij. Maar hoe groot is het aantal van hen, die meer bedoelen afschei ding, zooals wij haar thans kennen, dan de reformatie hunner plaatselijke kerk. 300 kerken vrij. Maar ach, hoe weinig nog een wederkeeren met boete en be rouw, met geween en smeeking. Wat al een roemen in getallen, doch hoe weinig verootmoediging, hoe weinig smartgevoel over jarenlange ongehoorzaamheid en trou weloosheid. Hoe heeft ook 1891 het al weder dui delijker getoond, ook in den dienst der barmhartigheid en der kerkregeering, dat de nawerking van de opwekking, de in druk, de overtuiging van voor eenige jaren zwakker wordt, terwijl de bezwaren en moeielijkheden, die voorkomen, toenemen. Hoezeer toont 1891, dat het woord in Hebreen 10 32-36 ook nu der Gemeente zeer van noode is. Lijdzaamheid d. i. kracht om te volhar den tot het einde, hoezeer behoeven wij haar en hoe weinig bezitten wij haar nog, en toch, ook het jaar, dat voorbij ging, doet het zien, zonder haar zullen wij den ge- openbaarden wil, het bevel des Heeren niet kunnen volbrengen en zullen dan ook de beloftenis niet wegdragen. Of dan deze dingen zoo ongehoord en zonder voorbeeld zijn in dagen van refor matie O, neen. Het is wel meestal zoo gegaan. Ook is daarin geen gevaar, indien het maar opgemerkt wordtindien men er maar reke ning mede houdten zich niet aan getallen vergaapt, noch door getallen laat gerust stellen. Ook het getal der Dienaren des Woords klom een weinig. In 1889 waren er 101, in 1890 waren er 108 en hun aantal was einde 1891, 117. Nog twee-derden onzer kerken zijn dus nog van een eigen Dienaar des Woords en daardoor van de geregelde bediening des Woords verstoken. Het is ook in 1891 door velen al dui delijker ingezien, welk een gemis dit is. Hoe juist hierdoor onze kerken slap moeten blijven. Hoe toch zal er stichting door dieper inleiding, beter inzien in het Woord zijn, indien de bediening des Woords en der sacramenten gebrekkig is, of bijna ont breekt Een wonderdoend God toont de Heere zich, als wij er op letten, hoeveel Hij nog doet door de weinige en gebrekkige werk tuigen. Het gaat dan ook hoogst bezwaarlijk, om in een bestaande of ontstaande va cature te voorzien. De kerk van Middelburg ervaart dit helaas, op zeer pijnlijke wijze. Doch ook toont nu wederom de Heere in de kerk van Koudekerke, dat hij de ge trouwe volharding in het aanbevolen werk der beroeping in het eind wil zegenen en wel doen gelukken. Wel treurig is het, dat er kerken zijn, die niet beroepen, omdat men vreest of vreezen moet den dienaar niet te kunnen onderhou den, hoewel men moet erkennen, dat zulks het vermogen der gemeente niet zou te boven gaan. Wel treurig ook is het verschijnsel, dat zich in zoo menige kerk voordoet, dat men niet te vreden is met een dienaar, die in den verordineerden weg door God is ge zonden en die het Woord brengt, maar dat men dienaars wil vergaderen naar Zijn eigen begeerte. Ook dit kwam in 1891 weder uit. Maar het bleek dan ook, dat deze weg duisternis en verarming en kwijning inhoudt, en dat de Heere en Zijn zegenende hand gevonden wordt in den weg der onvoorwaardelijke gehoorzaamheid Voor buitengewone rampen bfeven onze kerken genadig gespaard, al wordt dan ook met droefheid vermeld, dat vier dienaren hun emeritaat moesten aanvragen wegens droeve krankheid of zwakte. De voorloopige synode te 's Gravenhage saam gekomen nam vele belangrijke beslui ten, waarvam zoo wij hopen mogen de goede nawerking nog lang en bij toeneming zal worden bespeurd. Zeker is wel het belangrijkste, dat om trent de vereeniging met de Christelijke Gereformeerde Kerk. Wie zal zeggen, wat dit tengevolge zal hebben Zal het tot hereeniging van de helaas, gescheidene deelen der gereformeerde kerk leiden Velen gelooven dit. Zij hebben groote verwachting van deze zaak. Zij gelooven in de besluiten te Leeuwarden en te 's Gra venhage genomen een werk Gods te mogen zien. Vereeniging is er in elk geval nog niet. Men behoeft de beide besluiten der beide synoden maar aan te zien, om dat terstond te bespeuren. Als elke synode haar besluit handhaaft, gelijk het daar ligt, dan zijn wij in 1891 even ver gekomen of gebleven als wij in 1890 waren. Eerst als de synode der Christel, geref. kerk zal hebben verklaard, dat zij bedoeld heeft, wat haar deputaten verklaarden hare bedoeling te zijn, dan zal men feitelijk een stap verder zijn. Nu moge er alle grond zijn, om te ver wachten en zich vast overtuigd te houden, dat die synode zulks verklaren zal, het dient toch afgewacht, eer men zal kunnen zeggen »Wij moeten niet meer terug Wij voor ons deelen de blijde verwach tingen dier vele broeders niet, maar vreezen zeer, dat wij op deze manier in de paden der afscheiding zullen komen, zooals zij zich in onze dagen aan ons vertoont. Nu reeds wordt aan onze zijde menige zaak opgehouden of aangehouden, omdat men de komende vereeniging wil afwachten. Hier wacht de kerkbouw, daar een predi kantsberoeping, elders weer schoolstichting, nog elders weêr een werk der barmhartig heid. En wij vreezen maar, dat deze ver eeniging sommige dier zaken, als men zijn beginsel vasthoudt, vooreerst geheel onmo gelijk zal maken. Veel zal afhangen, zoo niet alles, van de wijze en de bedingen, waarop de daad der vereeniging zelf zal tot stand komen. Daarop nu reeds vooruit te loopen is wis verkeerd, geeft geen nut en zal slechts veel moeielijkheden in den weg leggen. Wordt onze vreeze beschaamd, wat wij hartelijk hopen, en de verwachting van anderen verwerkelijkt, dan is er zeker in 1891 voor onze kerken, geen gewichtiger en gelukkiger feit aan te wijzen dan deze beslissing. Dan zal na eenige jaren ook de school, de zending, de dienst der barmhartigheid, en ook de zaak des vaderlands er de geze gende gevolgen van ondervinden. En hiermede willen wij onze beschouwing over 1891 besluiten. Er ware nog veel van te zeggen, over

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1892 | | pagina 3