ALLERLEI. Het geloof, dat de wereld overwint. 1 Samuël 14 615. V. (Slot). Wat zal de uitkomst zijn, vraagden wij, van de worsteling tusschen het schijnbaar zoo zwakke en dwaze geloof en die wijze en geduchte wereldmacht. Die uitslag was, gelijk zij altijd geweest is en zijn zal. Ootmoedig en blijmoedig klom Jonathan en zijn wapendrager met hem al hooger, tot den spottenden en smadenden vijand op. Hij wist zich (gelijk wij in onze tweede overdenking zagen) tot deze daad geroepen en gerechtigd uit kracht van het Verbond en het Woord Gods, en nu had hij boven dien het begeerde teeken van den Heere ontvangen, dat Hij in deze zaak met hem zijn zou, dat Hij voor hem zou strijden, dat Hij hem gebruiken wilde, om zijn volk te verlossen. De hand des Heeren is over zijn knecht en diens helper uitgestrekt, gelijk een on doordringbaar schild. Let op, hoe deze knecht, die gewillig zijn heer in dit werk des Heeren dient, nu ook mededeelt in wat God aan zijn Jona than doet en schenkt. Wonderlijk gaat 't toe daar boven op die rots, in die kleine ruimte van eeu halven bunder. 't Is alsof die Filistijnsche helden geen moed en geen kracht meer hebben en alsof de kracht van Jonathan meer dan verdubbeld is. Zie, zonder dat een zwaard of speer hem of zijn knecht verwondt, vallen die twintig onder zijn slagen en de wapendrager doodt ze, maar achter hem, met het wapen aan den eerst gevallene ontrukt. Een beving, een angst, een siddering, die alle moed en kracht verlamde, had hen onverwacht aangegrepen, zoodat zij als weerloos waren. Wat hadden zij dan gezien of gehoord Niets. Maar het was een schrik, een vreeze, die de Heere in hun hart had geworpen. Het geloof had dus wel goed ingezien, dat die mannen, gelijk alle schepsel, zoo wel naar lijf als ziel in de hand des Hee ren "waren en dat hun spierkracht en zielekracht niet anders was dan kracht, die de Heere hun verleende. Hij behoefde slechts zijn kracht uit dat zielsvermogen, dat wij »moed" noemen, weg te nemen, en zij hadden geen moed meer en vreeze en beving kwam over hen. Zoo is het geschied. De Heere werkte in en voor Jonathan en zoo heeft hij hen verslagen, zoo is de vreeze en verwarring Gods ook doorgegaan tot het geheele Filistijnsche leger, dat al op de vlucht sloeg eer er nog een vervol - ger was, ja de ontsteltenis en verwarring wordt zóó groot, dat de vluchtende Fili stijnen de een den ander aanvallen en dooden. En toen kwamen de Hebreen uit de holen en spelonken, toen week hun vrees en moedeloosheid van hen, toen kwamen ook de Hebreen vrij, die in 't Filistijn sche leger dienden, ja toen trok zelfs de -eigenwillige Saul op, toen geschiedde er te dien dage een groote slag. Toen heeft de Heere heerlijk zijn macht, zijn trouw en waarheid, zijn recht op Israël geopen baard. Toen is gebleken dat Jehova God is in Israël en over de gansche aarde. Toen heeft het zwakke Gods het sterke der menschen overwonnen. 2 oen heeft het geloof over de wereld ge zegepraald. ffL'Sggffi Dit heeft nu de Heere laten opteekenen in Zijn Woord, niet omdat dit nu een eenig, een gansch bijzonder geval is, o neen, maar integendeel om ons hierin als in een treffend voorbeeld te doen zien, hoe het nu altijd staat en gaat in den kamp tusschen geloof en ongelooftusschen de revo lutie en de antirevolutietusschen de kerk en de wereld. In Jonathan zien wij een getrouwe af beelding van den toestand waarin meestal de kerk, de geloovigen verkeeren ten dage als het tot een worsteling tusschen haar en de wereld, tusschen hen en de onge- loovigen komt. Er staan tegen het geloof altijd tweeërlei soort van ongeloovigen. Zulken, die er de gedaante van hebben als de Filistijnen, anderen die den schijn hebben van goed geloovigen, zooals Saul en de zijnen. Het is dan altijd zoo, dat er tal van vrome en onvrome redeneeringen en be- wijzen tegen de gehoorzaamheid des ge- loofs schijnbaar ingebracht kunnen worden. Ja het schijnt dan meest, dat men zich op Gods Woord zelfs tegen die gehoor zaamheid kan beroepen. Juist zooals tegen Jonathan. Ziju daad scheen ten eenemale dwaas en met niets te rechtvaardigen. Het scheen wel zeker, dat het op zijn verderf en op nog grooter ellende voor Israël moest uitloopen. En toch, de Heere was met hem, gelijk Hij altijd is en zijn zal met hen, die wan delen naar zijn Verbond en Woorden, die uit kracht des geloofs gehoorzamen aan zijn geopenbaarden wil. De Heere helpt dan nooit om des volks gerechtigheid, nooit om hun geloof of ge bed of schoonen geestelijken toestand, maar altijd alleen om zijns naams wil, alleen omdat Hij gedenkt aan Zijn Verbond, al leen om de gerechtigheid van zijn zaak waarvoor het geloof in gehoorzaamheid opkomt. Daar is voor de kerk in reformatie en voor elke ziel, bij wie het tot reformatie kwam, bij Jonathan in deze zaak veel tot onderwijzing en tot vertroosting en tot be moediging, gelijk wij dit eenigermate heb ben aangetoond. Dit blijkt duidelijk, dat zoo de Heere voor ons is, niemand tegen ons bestaan kan en het ondernomen werk dan zeker zal gelukken. En de Heere is voor ons, zoo wij zijn Woord voor ons hebben, zoo wij ons door zijn Woord laten besturen en ons van alle mystiekerij en van alle trachten naar het verborgene vrijhouden. Ja dit is duidelijk, dat het vrome oprechte volk, dat Saul naloopt, dan ook niettegen staande hun vroomheid en oprechtheid deelt in Saul's ellende en met Saul Israël ten val brengt, de Filistijn over Gods erfdeel doet heerschen, den naam des Heeren doet sma den en ten andere dat een man als de wapendrager, die alleen om zijns mees ters wil méégaat in den weg Gods achter Jonathan, dan ook in Jonathans zegen deelt, met Jonathan Israël bevrijdt en met hem den naam des Heeren eert. De zaak Gods en het Israël Gods heeft meer aan één zoo'n Jonathans knechtdan aan alle geloovigendie den eigenwilligen Saul volgen. Geve de Heere U lezer, om de rechte toepassing voor U zelf te maken van deze voor U eenigermate geopende waarheid. Moge de Heere ons steeds vinden aan de zijde van Jonathan als het aan komt op de eere zijns naams, op de handhaving van zijn recht, op het welzijn en de bevrijding van zijn volk, op de bevordering van zijn heilige en rechte zaak. De uitkomst zal niet falen. Wij zullen dan steeds meer dan over winnaars bevonden worden door Hem, die ons heeft liefgehad en die gisteren en heden en in alle eeuwigheid dezelfde is. Met volle instemming nemen wij uit de Z.-Holl. Kerkb. het onderstaande stukje over. Onver mog enden. Moet het maatschappelijk verschil ook in de kerk gelden Zoo het Woord het niet zeide, moest de liefde het zeggenneen. Geldt dat maatschappelijk verschil toch wèl in de kerk, dan moet men het ook consequent laten gelden. Dan moet men in de kerkgebouwen zit plaatsen geven in rangen. Plaatsen van f12.van f 10.van f8.van f4. per jaar, enz. Of voor één samenkomst plaatsen van f 1.f 0,50, f 0,25, f 0,10, f 0,03. Zóo is de maatschappelijke regel. Zóo gaat het in den schouwburg en bij de wedrennen. Zóó heeft op de markt en bij den leverancier ieder waar voor een prijs naar zijn stand. Zóó moet dan ook b. v. de huwelijksbevestiging in de kerk naar den regel van het stadhuis gaan, f40.f25.f15.f5,of pro Deo. Zoo moet dan ook de doop geregeld Doopbeurten van f5,f3,f 1,50, f 0,50 en pro Deo. Zóó moet dan ook de avondmaalsviering geregeld. Eerste tafel f 12,tweede tafel f 10,derde tafel f 8,vierde tafel f 4, vijfde tafel f 1.en verder pro Deo. Als de orde gebiedt, dat men naar de zwaarte van de beurs in de kerk ingedeeld wordt, dan moet die indeeling, in alle rangschikking van personen in den dienst der kerk doorgevoerd worden. En dan volgt al het andere vanzelf. Een plaats van f 12,zal dan toch niet achter kunnen staan bij een plaats van f4,maar van zelf de »beste" plaats worden. En de plaatsen voor onvermogenden zullen vanzelf dfe plaatsen worden, die de huurders niet hebben willen. Zoo komt mettertijd de onvermogende weer in den ouden, kouden hoek terecht.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1892 | | pagina 2