ALLERLE1
Inderdaad het is te begrijpen, dat de
Filistijnen trotsck bouwende op hun macht
van wapenen en van helden en van duizen
den en op hun schijnbaar volkomen over
winning, in een schaterend hoongelach en
in snijdenden spot uitbreken, als zij die
twee Israëlieten op handen en voeten naar
boven zien kruipen, en dat zij het elkander
toeroepen, dat die laffe Hebreërs, die over-
wonnelingen uit hun holen zijn gekropen.
Geen wonder, dat zij 't de moeite niet waard
achten, om hun boog te spannen en met
een enkelen pijl, die bespottelijke klaute-
raars te doorboren. Neen laat ze maar
opkomen, zij zullen hun dat eens wijs
maken.
Daar staat dan nu het geloof in al zijn
zwakheid en dwaasheid tegenover de we
reldmacht en wereldwijsheid in al haar
geweld.
Wat zal de uitkomst zijn
Middernacht-zending.
Wij hebben aangetoond met enkele woor
den, dat de arbeid der middernacht-zending
in der daad noodig is, en dat hij de be
langstelling en steun verdient van allen,
die God liefhebben en die het welmeenen
met de zielen.
Toch komt het ons voor, dat er nog wel
ernstige bedenkingen tegen dien arbeid,
.zooals die nu geschiedt, kunnen ingebracht
worden.
Als wij nu daarop met een enkel woord
wijzen, dan is het niet, om de handen, die
arbeiden, slap te maken, noch om van dien
arbeid af te trekken, neen maar om op te
wekken, dat men zal trachten, hem in het
rechte spoor te brengen.
Ons dunkt, men zou er op tegen kunnen
hebben, dat nu ook dit werk al wederom
geschiedt namens een zekere vereeniging.
Hij geschiedt nu uit kracht van een
vrij willig besluit van eenige Christenen, die
tot dit besluit zijn geleid door verschillende
beweegredenen, maar vooral door liefde tot
de zielen, door begeerte om zondaren uit
de strikken dezer vuile' zonde te redden.
Hierin nu kan zich een gereformeerd
mensch niet vinden.
Zulk een vereeniging is gansch overbo
dig. God heeft in zijn Woord iets gansch
anders en beters geordineerd.
De Heere formeerde een huisgezin, een
kerk en een natie, en heeft bevolen, dat er
in elk dezer drie zal zijn een ambtelijk en
een onderling opzien en tuchtoefenen.
De vader, de kerkeraad en de overheid
hebben elk in eigen kring en op hun
eigene door God bepaalde wijze in den
naam en in de mogendheid des Heeren de
zonde te keeren en den zondaar te straf
fen en toe te zien, dat geen lid afdwale
in de paden der zonde en verderf en toorn
brenge ook over de andere leden.
Terwijl het ook van God op de leden
van het gezin, van de kerk, van de natie
gelegd is, om in liefde op elkander acht
te nemen en elkander te vermanen en te
bestraffen, en elkander tot een steun en
hulpe in den strijd tegen de zonde te zijn.
Eene vereeniging ter bestrijding van eene
of andere zonde is dus gansch overbodig,
is, hoe ook bedoeld, toch een feitelijk bui
ten werking stellen of laten van de inzet
tingen des Heeren, en kan daarom wel
voor dezen of dien persoon tot zegen zijn,
maar kan voor huisgezin of kerk of natie
niet den gewenschten zegen aanbrengen.
Men heeft als lid van 't huisgezin, als
lid der gemeente het recht en den plicht
om elke zonde te bestrijden en den zon
daar te bestraffen, doch het lidmaatschap
eener vereeniging geeft daartoe noch het
recht noch den plicht.
Zoo'n vereeniging ter bestrijding van eenige
zondedie daartoe het -recht en de plicht
mist, staat tegenover den zondaar zonder
gezagzij kan niet in den naam des Heeren
spreken, gelijk vader of de kerkeraad of de
overheid dit kan en moet doen, en daarom
moet zij tot overredingsmiddelen haar toe
vlucht nemen, die in den zondaar, dien zij
zocht, iets onderstellen wat bij hem niet is.
Bovendien moet zij nu de harten en
beurzen voor zich winnen door succes Zij
moet succes hebben, op vruchten kunnen
wijzen, van treffende gevallen en ervaringen
kunnen verhalen of anders steunt men haar
niet.
Hierdoor zal zij, of zij wil of niet, meer
op bekeering van de zonde tot de cleugd,
dan op hartgrondige bekeering aanhouden
en zoo staat zij de werking van wet en
evangelie meer in den weg, dan dat zij die
bevordert.
Men zou ten andere op dezen arbeid
kunnen tegen hebben, dat hij door zijn
opzettelijke en uitsluitende bestrijding van
die eene bepaalde zonde, vooreerst de een
heid der wet verbreekt, ten andere den
indruk en de meening vestigt alsof nu die
zonde zondiger en strafbaarder en verder-
velijker ware dan eenige andere, alsof, die
zich met deze zonde, met deze wetsover
treding inlaat, nu schuldiger zou zijn voor
God dan eenig ander zondaar, hierdoor
wordt in de derde plaats een zekere slap
heid in het bestrijden van andere zonden
en in 't bestraffen van andere zondaren in
de hand gewerkt, en ten slotte krijgt men
zoodoende een soort van betere en van
slechtere menschen en helpt men vergeten,
dat alle zonden uit 't hart des menschen
voortkomen en dat de mensch, die zonder
God leeft, vleeschelijk gezind is en vleesche-
lijk onder de zonde verkocht is.
Men zou ten derde op dezen arbeid
kunnen tegen hebben, dat hij los is en
werkt van de bediening des Woords.
Hij gaat van haar niet uit, hij steunt
niet op haar, hij is daarvan niet de vrucht.
Dit kan ook niet, want hij gaat niet
uit van de gemeente en draagt geen amb
telijk karakter.
Hierin ligt de groote zwakheid van dit
werk en hierin is het gevaar, dat uit het
zelve voor den dienst des Woords dreigt.
Een vierde bezwaar, dat men zou kun
nen inbrengen tegen de wijze, waarop nu
deze arbeid geschiedt, is, dat mannen van
allerlei belijdenis daarin saam arbeiden.
Voor sommigen zal dit bezwaar al zeer
klein schijnen, anderen zullen dit juist het
schoone van dit werk noemen, doch ons
komt het voor, dat dit geen klein be
zwaar is.
Naar dat de belijdenis van den arbeider
is omtrent de zonde, de schuld, de wet, het
recht en den dienst des Heeren, het ver
bond, den staat des menschen, enz. naar
die mate zal er ook verschil zijn in zijn
optreden, zijn spreken, zijn beweegredenen,
zijn doel, zijn middelen enz.
Zoo kan het gebeuren en gebeurt het,
dat de een opbouwt en de ander weêr af*
breekt. Zoo komt er allerlei wind van leer
tot den zondaar.
Dit is te bedenkelijker, omdat men te doen
heeft met menschen, die veelal zedelijk en
godsdienstig diep gezonken zijn en in alle
gevallen met hen, die zedelijk en geestelijk
zwak staan.
Tegenover zulken is aan eenheid en
vastheid dringend behoefte.
Wij willen het nu hierbij laten en alleen
nog opmerken, dat wij zouden wenscken,
dat de huisgezinnen en de gemeente wakker
werden. Dat men inzage, dat hier moet
voorkomen én gered.
De huisvader behoort in zijn gezin de
wet des Heeren weder in eere te brengen
en tot grond en richtsnoer voor de tucht
te nemen, en behoort te zorgen voor eene
school, die hem daarin steunt.
De Gemeente behoort weêr te waken, dat
er een gezonde prediking des Woords zij,
naar den maatstaf van Jesaja 3 10 en 11,
en dat de Christelijke tucht gehandhaafd
worde.
Er zij weêr een acht nemen op elkander
in huisgezin en Kerk naar Hebreen 10 24,
en 12 15 en 16.
Er kome saamwerking tusschen vader,
kerkeraad en overheid.
En wat het redden aangaat, voor zooveel
dit door de gemeente moet geschieden, laat
dat dan het werk van ouderlingen en dia
kenen zijn en van zulke gemeenteleden,
zoo mannelijke als vrouwelijke, die naar het
oordeel des kerkeraads daartoe geschikt
blijken te zijn.
Zoolang het echter zoover helaas nog
niet is, steune men den middernachtzende
ling met gebed en raad en daad.
Van de Leestafel.
Indien gij nog zoekt naar een geschikt
boek voor uwe kinderen, dan kunnen wij
u aanraden een der volgende werkjes: *de
Firma Jacob Vreeswijk en Zoon' Uit
den Franschen tijd"Prisca en Mirjam";
Huzaar tea en wil en dank"»De vloek
der slavernij" De klerk van den inquisi
teur" Wij meenen, dat al deze boekjes 60
ets. per stuk kosten.
Er is ons geen aanbeveling van gevraagd.
Wij bevelen ze aan, omdat zij ons zoo zeer
geschikt voorkomen en wij oordeelen, dat
men ze veilig aan zijn kindereu in handen
kan geven.
»Het leven van Willem Farel is voor
onze jongelingen uitnemende lectuur.
Foor een distel een mirt" van Dr A.
Kuyper behoeft onze aanbeveling niet. Wij
vestigen er slechts de aandacht op en drin
gen zeer op de lezing er van aan. Het is
eene verzameling van de bekende »2e stuk
jes" uit de Heraut, handelende over den
H. Doop, het doen van belijdenis en het
toegaan tot het Heilig Avondmaal. Juist
drie zaken, waarin zoo veel onkunde en