De vrouw in den dienst der barmhartigheid.
en uwe dochteren, die gij Mij gebaard
:hadtwat hebt gg met mijne kinderen
gedaan (Ezech. 1620, 21.) Bij dat on
derwas moet men 't ook niet eenzijdig
-aanhouden op hetgeen men soms de hoofd
zaak achthet moet niet geheel en al
opgaan in een gedurige voorstelling van
wijzen en omstandigheden van bekeering.
"Wij moeten niet wijzer zijn dan God, die
bevolen heeft met zijn gansche Woord en
met zijn ganschen raad tot de kinderkens
te komen, op eene wijze, aan hunne be
vatting geëvenredigd. De loffelijkheden des
Heeren vertellen; Zijne sterkte en zijne
wonderen, die Hij gedaan heeft de getui
genis die de Heere opgericht heeft in Ja
kob, de wet, die Hij gesteld heeft in Is
raël, den kinderen bekend te maken waar
dat geschieden mag, mag gehoopt worden
op deze vrucht, dat ze leeren zullen hunne
hope op God te stellen, en Gods daden
.niet te vergeten, maar zijne geboden te
bewaren".
"Van ouds beval de Heere aan zijne kerke,
dat ze zoo de kennisse Gods zou voortplan
ten onder haar zaad. Exod. 12 26, 27
lezen wij »En het zal geschieden, wanneer
uwe kinderen tot u zullen zeggenwat
hebt gij daar voor eenen dienst Zoo zult
gij zeggen Dit is den Heere een paasch-
offer, die voor de huizen der kinderen
Israëls voorbij ging in Egypte, toen hij
•de Egyptenaars sloeg, en onze huizen be
vrijdde." Exod. 137, 8 Zeven dagen
zullen ongezuurde brooden gegeten worden,
en het gedeesemde zal bij u niet gezien
worden, ja er zal geen zuurdeeg bij u ge
zien worden, in al uwe palen. En gij zult
uwen zoon te hennen geven te dien zeiven
dage, zeggende Dit is om hetgeen de Heere
mij gedaan heelt, toen ik uit Egypte uit
toog." Deut. 6: 6, 7: En deze woorden,
die ik u heden gebiede, zullen in uw hart
zijn. En gij zult ze uwen kinderen in
scherpen." Christenouders behooren zich,
op 't stuk van huiselijke onderrichting,
schoolonderwijs en catechisatie zoo te ge
dragen, dat er ook van hunne kinderen
met recht gezegd mag worden, wat van
Timotheus goldt»En dat gij van kinds
af de Heilige Schriften geweten hebt, die
u wijs kunnen maken tot zaligheid door
het geloof, hetwelk in Christus Jezus is."
(2 Tim. 13: 15).
Niet genoeg gewicht kan gehecht wor
den aan een goed ingericht en met tact
doorgevoerd catechetisch onderwijs. Zijn er
ook al, bij wie men soms op den duur
weinig uitwerking bespeuren kan, er is
toch altijd een kern, ook onder de kinde
ren en onder de opgroeienden, aan wie,
onder den zegen des Heeren, door de ge
regelde catechisatie, een bepaalde richting
gegeven wordt in hun leven in hun den
ken en gevoelen ontvangen ze vaak een
stempel, dat niet licht weer uitgewischt
wordt. Het is niet zeldzaam, dat, door den
meer vrijen en lossen vorm, waarin op de
•catechisatie de onderwijzingen gegeven
worden, en door de gelegenheid, die er
bestaat, om nog eens te verduidelijken,
wat nog minder goed begrepen was, velen
nog sterker indrukken medenemen van de
catechisatie dan van de openbare predica
te en vaak is de catechisatie de plaats,
waar het eerst door de leerlingen de sleu
tel der kennis ontvangen wordt, leidende
tot recht verstand van de openbare predi-
catiën. Wat kan de catechisatie, in verhand
met de prediking, dan nuttig werken, als
een druppel, die ten slotte de steen uit
holt. Niet genoeg kan, in betrekking tot
deze zaak, aangehouden worden op 't ge
regeld bijwonen en heilbegeerig volgen van
de catec/iismusprediking. Het verwaarloozen
daarvan of slordig zijn daarin, geeft onwe
tende christenen, vatbaar om door allen
wind van leer bekoord en afgetrokken te
worden. In de kerken der scheiding en
ook in onze Nederd. Geref. kerken zal
gewis reeds klaar te merken zijn de vast
heiddie een degelijke en geregelde cate-
chismusprediking, in verband met de ca
techisatie, in de zielen brengt.
Er kan echter niet genoeg nadruk ge
legd worden op het noodzakelijke van een
geregeld bijwonen der catechisatiën. Het is
hiermede als met de predicatiën. Er zijn
huisgezinnen, waarin (ziekte en andere be
paald verhinderende omstandigheden uitge
zonderd) er eenvoudig niet aan gedacht
wordt, een predicatie te verzuimen. Het
besef zit er in de Heere roept ons daar
samen, om Zijn Woord te hooren, en Zijnen
Naam aan te roepen. Er wordt niet aan
gedachtom thuis te blijven om de een of
andere nietigheid. De kinderen en dienst
baren groeien dan ook in zulk een gere-
gelden gang op, en ontvangen dat stempel.
Dat is het rechte. En zóó zijn er ook huis
gezinnen, waaruit de kinderen zóó geregeld
ter catechisatie komen, dat de leeraar ze
nooit mist, dan een enkele maal om zeer
geldige redenen. Maar er zijn helaas ook
andere huisgezinnen. En in den regel ziet
men, als eenmaal in een huisgezin het
onwrikbare vaste in 't geregeld gebruik
maken van de onderwijzingen los gelaten
wordt, dat er heel spoedig op schrikbarende
wijze de slof in komt. Het verzuim wordt
dan, wat de geneeskundigen noemen, een
chronische kwaaldat wil zeggen, een
kwaal, die slepend en hardnekkig iseen
kwaal, die zich niet maar zoo even geopen
baard heeft, om spoedig weer uitgeroeid
te zijn door gepaste middelenmaar een
kwaal, die zich gezet heeft en voor goed
haar vorm heeft aangenomen. Wanneer
dan de ouders vermaand worden, hun weg
in dezen te beteren, dan kan 't gebeuren,
dat voor zeer korten tijd men de verzui-
mers weder ter catechisatie ziet verschij
nen maar 't duurt niet lang. Een paar
keer, en mis is het weêr. De kwaal is
chronisch. Men is eenmaal in den slordigen
sleur. Maar wat kan er verwacht worden
van een geslacht, waaraan zoo weinig de
hand gehouden wordt,om ze de gezonde leere
en praktijk in te planten. De schadelijke
werking van zoodanig verzuim kan zich
later nog doen gevoelen, tot in geslachten
tot in 't derde en vierde lid.
Yan belang is het ook, dat vader en
moeder zorge dragen, dat hunne kinderen
leerenwat hun voor de catechisatie door
den leeraar opgegeven is. Dat ze tijdig,
enkele dagen te vofren, door overhooren,
zich vergewissen, dat de kinderen hun ca
techismus of wat hun anders opgegeven
is, hennen en goed is het, dat ze daar
over een enkel woord met de kinderen
spreken, om 't hun te doen verstaan. Dit
is een werk, dat gepastelijk op den Zondag
kan geschieden. Het verzuimen daarvan
werkt ook schadelijk. Want de leeraar
heeft vaak groote moeite met zulke kin
deren uit huisgezinnen, waar geen toezicht
is op het leeren der kinderen. De leeraar
moet er ook ter dege zijne maatregelen
tegen nemen, opdat niet de catechisanten
door zoo slecht voorbeeld aangestoken
worden en zoo de catechisatie worde ver
woest.
Veel van 't geen wij hier gezegd heb
ben, is ook van toepassing op het school
onderwijs. De verstandige zal licht besef
fen, van hoe onberekenbaren invloed, onder
den toegezegden verbondszegen des Heeren,
't recht gebruik van de christelijke onder
wijzingen is voor de opkomende geslachten.
»Leer den jougen de eerste beginselen
naar den eisch zijns wegsals hij ook oud
zal geworden zijn, zal hij daarvan niet
afwijken." (Spr. 22 6).
(Utr. Kerlch.) H. Hoekstra.
Het is bekend, dat, toen op de Nationale
Synode van Middelburg van 1581 de par
ticuliere vraag ingebracht werd: »Oft
raedtsaem waere het Ampt der Diaconissen
weder in te voeren", het antwoord der
Synode luidde»Neen, om verscheyden
inconvenienten wille, die daer wt souden
moghen volghen. Maer in tijden van Pesti
lentie ofte ander kranckheden, zo daer eeni-
gen dienst by krancke vrouwen te doene is,
den Diaconen niet betamelick, so sullen sy
die versorghen door haere huysvrou, ofte
andere daertoe bequaeme synde." Gesteld
daar kwam dezer dagen weer eene Alge-
meene Synode der Geref. kerk bijeen en
dezelfde particuliere vraag werd wederom
gedaan, zou dan het antwoord eveneens lui
den In zekeren zin ja. Want het blijft ook
in onzen tijd onraadzaam, het ambt van dia
conessen, zooals het in de Roomsche kerk
bestond, weder in te voeren. De ambten
zijner kerk heeft de Heere onder het N.Y.
uitsluitend aan mannen opgelegd en der
vrouwen toegevoegd»Dat uwe vrouwen
in de gemeenten zwijgen want het is haar
niet toegelaten te spreken, maar bevolen
onderworpen te zijn, gelijk ook de wet
zegt." (1 Cor. 1434).
Laten wij echter het woord ambt weg en
vragen wij of het niet goed is diakonessen,
in den zin van helpsters der diakenen in
het werk der barmhartigheid te hebben,
dan kan het antwoord der kerk niet twij
felachtig zijn. Het werk der barmhartigheid
is niet denkbaar zonder vrouwelijke hulp
en toewijding. Dat leert ons de Heilige
Schrift, als zij gewaagt van diakonessen en
diakonessenarbeid. Dat heeft de kerk in
1581 ook erkend door te adviseeren »Maar
in tijden van pestilentie of andere krank
heden, zoo daar eenige dienst bij kranke
vrouwen te doen is, den diakenen niet be
tamelijk, zoo zullen zij die verzorgen door
hunne huisvrouwen of anderen daartoe be
kwaam zijnde." Wel is waar gelooven wij,
dat de vrouwelijke hulp in de diakonie
ruimer moet genomen worden, dan dit bij