Lees Haul, li2/ 30.
Ontvangen uit dc catecliisatiebusvoor het school
onderwijs f7,83, voor de weezen f7,83; uit de
zendingsbus van de catecliisatiën, voor de Ned
Geref. Zending 1'14.65.
Namens den kerkeraad,
J. Hulsubos, praeses.
Verantwoord in? van liefdegaven.
By den boekt, van de K. Kas in dank
ontvangen In de collecte 23 Juli van R.
fl,door Br. Wattez van N. N. voor
de plaats f 2,
J. J. Dockheeu.
»\S HEEREN LOO'\
Inrichting tot opvoeding en verpleging van
Idioten en achterlijke kinderen.
In dank ontvangen van N. N. f 0,50,
van A. B. f 1.
In de geldleening voor de nieuwe pa
viljoenen is reeds voor f 40,000 ingeschre
ven. Er komt nu weer voor een 55tal
patiënten plaats. De plaatsen in het pa
viljoen voor meisjes zijn voor een groot
gedeelte nu reeds besproken. Men ziet,
dat een Idiotengesticht toch waarlijk geen
weelde was. K. le Cointee,
Correspondent.
Zeer vele zijn de rampen en ellenden,
d:e deze aarde treffen en treffen kunnen.
Waarmede de Heere de kinderen der men-
schen al niet bezoeken kan, dat is niette
noemen. De zonde heeft over de aarde
eenen vloeit gebracht, die ons kan treden
op elk gebied onzes levens.
En voorzeker, boe smartelijk die ellende
ook zijn moge, zij is noodig en goed. De
mensck heeft zoo noodig te weten, te onder
vinden, te gevoelen, dat hij op eene wereld
verkeert, waarop de zonde is ingekomen en
waarop het paradijs is verloren. Hier is het
niet en daar is het niet, en nergens is het.
Eet eerste paradijs is verloren en deze
aarde is gelijk aan eene woestijn, waarop,
ja wel verkwikkingen ons bereid worden
door de goede hand onzes Hods, maar
waarop allerlei ongemakken en zwarigheden
ons wachten, en allerlei smart en ellende
ons deel is. Toch Hod zij geloofd Op
deze woestijnreize mag de geloovige met
zijn God wandelen. Hij is niet alleen op
de reize. Zijn Hod vergezelt hem en ver
kwikt hem uit de volheid Zijner eeuwige
liefde, die bereidt hem Eliras te midden van
de woestijnen, die verzadigt hem met het
hemelsch manna en het water uit den
rotssteen. O, onze Hod is Zijn volk geen
dorre woestijn en geen land der uiterste wil
dernis. Onze Hod is Zijn gunstvolk goed.
Hij is den Zijnen nabij en bereidt verkwik
kingen op eiken weg. Waarlijk, men moet
het soms zeer slim hebben, om bekend te
worden met de uitnemende en verkwikkende
artsenijen en zalven, die onze hemelsch6
medicijnmeester heeft in de apotheek Zijner
genade. Zoo worden wij het ook hier
gewaar.
Te Antioehië verkeerde men in zaligen
vrede. Des Heeren Heest werkte krachtig in
de gemeente en voorzeker was er bij velen
eene hun tot nog toe ongekende blijdschap.
Terwijl zij dus in lieteiijken vrede en in
blijdschap verkeeren, daar komt plotseling
eene tijding,die ongetwijfeld velen met schrik
en beving vervult. Ja, wel mag de Christen
zich ten allen tijde sterken in zijnen God,
vast geloovende, dat de Heere regeert en dat
Hij alles ten goede bestuurt, als ook dat Hij
de Zijnen nooit zal begeven of verlaten
maar toch, zware omstandighedeu kunnen
ook den meest geloovige wel eens voor een
oogenblik doen sidderen en beven. Laten
Gods kinderen vrij onder de oogen zien den
vollen omvang van bet lijden dat hen treft
of treffen zal. Jacob was bange, waar hij
dacht aan het gevaar, dat hem dreigde,
maar het was, opdat hij zich te meer ge-
loovig vastklemmen zou aan zijn trouwen
Verbonds God, met wien alleen hij veilig
en wel bewaard was.
En welke was de tijding, die daar on
verwachts tot hen kwam Daar kwamen
profeten uit Jeruzalem, waaruit zij zeer
mogelijk verjaagd waren vanwege den druk
en de vervolging, die daar heerschte. Ook
was het mogelijk, dat men het noodig had
gevonden, dat die profeten zich elders be
gaven, ten einde de gemeente voor te be
reiden, op betgeen komen zou en reeds bij
tijds gereed te zijn met het verschaffen van
hulp aan de broederen, die te Judea
woonden. En de tijding, die zij medebrach
ten was niet minder, dan dat er een groote
hongersnood komen zou, die ook gekomen
is onder den keizer Claudius. Het was
Agabus, die deze ontzaggelijke tijding me
dedeelde Agabus, die later ook aan Paul us
bekend maakte hoe hij gebonden zou wor
den te Jeruzalem. En hoe wist deze Agabus
zulks? Dit wordt ons ook gemeld. Immers
lezen wij dat hij zulks te kennen gaf door
dm Geest. Hem werd geopenbaard, wat
een ander verborgen was, dat deze hon
gersnood komen zou. En dat hij niet uit
zich zei ven, maar uit en door den Heere
sprak, was wel duidelijk, daai deze hon
gersnood ook werkelijk gekomen is,
Wij zouden wel mogen vragen om
welke reden kan het zijn, dat dergelijke
zaken toen wel, maar later niet alzoo ge
openbaard werden. Met hetzelfde recht
kunnen wij vragen waarom zouden in die
dagen zoovele wonderen geschied zijn, die
zich later niet alzoo herhaalden Zouden
wij antwoorden, dat het was van wege
gebrek aan geloof in lateren tijd, dan zou
den wij niet geheel naar recht oordeelen.
Want waarlijk, waar de discipelen des
Heeren wonderen deden in den naam des
Heeren, daar was het waarlijk niet door
een grooter geloof, dat zij hadden boven
anderendat bleek wel uit de klacht des
Heeren van wege hun klein geloof. Dan
zou zich ook het geval moeten voordoen,
dat zij, die bijzonder in de gemeenschap
des Heeren verkeerden en wier geloof zoo
sterk was, geregeld wonderen deden. Maar
neen. De discipelen verrichtten geene won
deren, omdat hunne Godzaligheid zoo bijzon
der en hun geloof zeer groot was en de
afwezigheid van bet doen van wonderen
ligt heden ten dage niet bepaald aan
zwakte des geloofs. Dat zou kunnen zijn.
Maar wij hebben geen recht zulks te zeggen.
Van de bedeeling der tijden en van Gods
vrijmachtig welbehagen hangt alles af. In
de dagen van den Heere Jezus en in de
eerste dagen der vestiging van Christus'
gemeente waren er profetiën en wonderen
bepaald noodig tot vestiging des geloofs,
tot een bewijs van de waarheid van 's Hee
ren Woord. Nu echter hebben wij zoovele
bewijzen, dat eene gedurige herhaling dezer
wonderen niet noodig is.
Wel is het mogelijkdat de Heere nog
wonderen doet door middelen van Zijne
dienaren. Maar dan geschiedt zulks in
die gevallen, waarin zulke bijzonderheden
noodig zijn, althans naar den souvereinen
raad des Heeren, en wie zal zeggen, hoe-
vele treffende openbaringen des Heeren er
plaats hebben, namelijk van Zijne maclit
en genade.
Laat ons echter tegen ééne zaak met
ernst waarschuwen. Er zijn bewijzen voor
handen, dat iemand wel zeker meende van
den Geest eene openbaring gekregen te
hebben, dat er of eene hongersnood komen
zou öf dat deze of gene zaak gebeuren
zou terwijl er niets van kwam. Weest
toch voorzichtig geliefden, niet zoo spoedig
iets te zeggen. Meent ge zoo iets waarlijk,
houdt het voor u zei ven. Hebt gij geloof,
hebt dat bij u zei ven voor God. De
mensch kan zich zoo ligt iets laten wijs
maken. Vooral hoogmoed der menschen
speelt hun leelijke parten. Menigeen meent,
(Jat de Heere hem bepaald iets beloofd
fyeeft ten opzichte van tijdelijke of gees
telijke zaken, terwijl niet zelden de oor
zaak van deze meening is een gevoel van
meerderheid boven anderen. Men zij in
deze zeer voorzichtig en bedenke wel dat
de bijzondere beloften nooit mogen afge
scheiden worden van bet geloof en het
inzijn in Christus, in Wien alleen alle
beloften zijn Ja en Amen. Voor ben die
in Christus zijn, zijn alle beloften, al is
het dat men ze nog niet alle verstaat.
Bepaalt de Heere ons bij de beloften, Zij
nen kinderen geschonken, zoo is dat een
groot voorrecht en oorzaak van veel ver
troosting. Maar de beloften zijn van de
zelfde kracht, al is het, dat wij nog weinig
licht hebben, als wij maar kinderen Gods
zijn. Zijn wij kinderen Gods, dan is alles
het onze in Christus. Maar zijn wij buiten
Christus,dan staan wij buiten de beloften,die
alleen den geloovigen geschonken worden.
Wel zijn er beloften voor hen die tot Chris
tus komen, ter hunner aanmoediging, maar
de erfenis is voor de in Christus ingelijfden,
in wier hart de Heilige Geest de beloften
verzegelt en die in hen door genade het
»Abba Vader" doet uitspreken, als vrucht
van den Geest der aanneming, die in hunne
harten is ingestort.
Ten slotte wijzen wij er nog op, dat, naar
dat een iegelijk der discipelen vermocht, elk
besloot iets te zenden, ten dienste van de
broederen, die in Judea woonden, betgeen.
zij ook deden en dat zij ook zonden tot de
ouderlingen door de hand van Barnabas
en Saulus.
Hieruit zien wij dat zij elkanders lasten
droegen en zij van hunnen overvloed ga
ven, om in anderer gebrek te voorzien.
Hoe liefelijk is dat werk der barmhartig
heid in betrekking tot hen, die het doen
en tot hen, aan wie het gedaan wordt.
Waar het geschiedt om Christus' wil
geeft het vrucht in de ziel, door liet be-