De geesten openbaar gemaakt Gecollecteerd eene bijzondere gift voor de armen, groot f 2.50 „uit dankbaar hied" Namens den Kerkeraad J. Hulsebos, praeses. De ondergeteekende verzoekt aan de agenten voor de Halvestiiiversvereeniging te Serooskerke hem het bedrag der opbrengst van de laatste drie maanden voor 1 Juni te willen ter hand stellen. P. Geldof Pz. Handelingen 2 1216. I. Het was pinksterfeest voor Israël en het werd als altijd te Jeruzalem gevierd. Duizenden bij duizenden waren opgegaan naar de God gewijde tempelstad en van heiude en verre waren Israels zonen opge togen, om voor God in Zion te verschijnen. Dat was een verheffende aanblik, die ontzaglijke menigte daar in en om den tempel lang vóór het morgenoffer reeds saamgevloeid. Was Israël niet één en vereenigd Was het niet het eenige volk van God Dat scheen zoo. Wel waren er nog altijd Farizeën en Sadduceën en allerlei andere partijen en verdeeldheden, maar toch, allen vierden nu hetzelfde feest, zij kwamen saam in één stad en tempel, zij kenden allen de ééne tempeltaai, zij offerden één offer en zongen één lied en de naam van den éénen God was op aller lippen gelijk het ééne ver- bondsteeken door allen wierd gedragen. Er waren ja, daarginder in die gesloten opperzaal nog wel een troepje mannen en vrouwen in afzondering saam, maar dat waren, ja nog wel Israëlieten, doch Galileërs en bovendien zoo'n 200 afgezonderden, die braken toch deze schoone pinkster<?en/igïd en vreugde en vrede niet. Die afgezonderden, neen zij juichten niet mede. Zij konden dat niet. Zij waren te samen biddende en smeekende. Zij konden geen vrede, geen voldoening meer vinden in de schaduwen en in den schaduwdienst, sinds zij het lichaam zelf aanschouwd had den, sinds hun verstand was geopend, dat zij de Schriften verstonden, sinds zij den Christus der Schriften kenden en de belofte des H. Geestes verwachtende waren. Doch dit doen en spreken daar in die opperzaal van dat overschot van de aan hangers van den Nazarener, dat behoefde het feestvierende Israël niet te verontrusten, dat kon geen oogenblik de eenheid, den vrede en de orde verstoren. De Nazarener zelf was weg. Hij was gekruisd, gestorven en begraven als een godslasteraar en oproermaker, als een die het volk beroerde, zich zelf koning wilde maken en den tempeldienst verstoorde. Dat hoopje daar in die opperzaal, even listig als hun meester, wilde zeggen, dat hij opgestaan was uit het graf, gelijk Hij gezegd had, ja dat Hij was opgevaren ten hemel, doch men had dat wel beter ver nomen van de wachters, die hadden immers zelf verteld, dat, terwijl zij sliepen, die lis tige discipelen 's nachts stil waren gekomen en die touwen en zegels hadden verbroken en dien zwaren steen stil hadden afgewen teld en toen het lijk hadden gestolen. Voor de ongeloovigen was dit een afdoend bewijs, dat het beweren van die paar hon derd daar in die opperzaal niets dan lis tige leugentaal was. Neen, nu Jezus van Nazareth maar weg was, nu was de eenheid en rust en vrede weergekeerd, nu kon men weêr eens rustig naar den tempel gaan en weêr eens feest vieren gelijk voorheen. Nu werd niet meer die beroerende en beroertemakende vraag gedaan Wat dunkt u, zou Hij tot het feest komen Israël verwachtte nu weder als een eenig volk zijn Messias, zonder meer verdeeld te worden door die vraag: Wat dunkt u van den Christus Als men nu dat kleine hoopje daar in die opperzaal maar niet meetelde, dan scheen het op dien Pinkstermorgen in Is raël, als of er nu geen scheur en geen breuke bestond in Israël en in de volken. Het scheen dan, alsof allen, die de belofte hadden, ook kinderen der belofte waren. Het scheen dan, alsof er geen tweeërlei geest en dientengevolge tweeërlei wet on der de menschen gevonden werd. Het scheen, alsof de belijdenis, dat Christus Jezus de Heere zij, de Heere in den hemel èn op aarde, de Heere in den tempel èn in de stad, niet noodig was~ tot Gods eere en tot zaligheid der ziele. Zoo scheen het. Doch hoe zou dit alles veranderen nog eer de derde ure van den dag was vervuld. 4) Saldenus over het H. Avondmaal. Bij de reeds medegedeelde 6 middelen en regelen laten wij er hier nu nog 4 volgen, die Saldenus aangeeft als geschikt, om 't H. Avondmaal te gebruiken tot be vordering van een godzaligen wandel. I. Laat toch de ziel, die 't Avondmaal wil gebruiken, in deszelfs gebruik hare bijzondere verbindtenis tot meerder heilig making wel leeren aanmerken. Zij moet hetzelve niet alleen aanzien als een stuk van godzaligheid in welks betrachting zij zich als een godzalige aansteltmaar ook als een vernieuwing van een meerder en sterker band tot meerder en overvloediger godzaligheid. Want zoo dikwijls iemand ten Avondmaal gaat, zoo wordt hij wel niet verbonden tot nieuwe deugden maar hij haalt op zijn ziel een nauwer en vaster verbindtenis tot de oude. II. Laat ook de ziel haren honger en dorst tot het Avondmaal wel opscherpen. Nooit doet 't voedsel meer nut, dan ais het met graagte genuttigd wordt. Zie Matth. 5:6 en Psalm 81 11. III. De ziel moet, terwijl zij met het Avondmaal bezig is, ook gedurig voor den Heere zijn, met zuchtingen, smekingen en uitschietende gebeden. Zij moet Hem in geloove aan den hals kleven en niet los laten of laten gaau voor Hij haar zegent. Psalm 138 3. IV. Het- gebruik des H. Avondmaals mitsgaders al 't geen God daarin aan ons gedaan heeft en wij aan Hem beloofd heb ben, moet zich de ziele ook dikwijls weder in herinnering brengen. Wij vergeten al te licht het goede en worden te spoedig moede om aan zulke dingen te denken, door welker verlevendigde herinnering nochtans onze heiligmaking zoo zeer zou kunnen bevorderd worden. Hierna nu lost Saldenus nog een 12tal bedenkingen of tegenwerpingen op, tegen hetgeen hij gesteld heeft. Wij zullen die niet alle 12, maar slechts enkele daarvan mededeelen. Ie Tegenwerping. Ik ontvang uit het Avondmaal niet alleen geen vreugd, maar kom er dikwijls integendeel veel droeviger en ontstelder vandaan als ik er naar toe ging. Antwoord. Dit is niets ongemeens, bij zonder indien gij een zwak christen zijfc óf voor een tijd in een zwakke gesteldheid der ziele verkeert, 't Gaat gemeenlijk met dezulken als met zwakke lichamen, die kort na 't eten dikwijls meer ontsteld zijn dan te voren, maar toch uit de spijze versterking trekken 2e. Gij zijt in 't Avond maal nader gekomen bij Christus, het licht der wereld Hoe nader nu bij 't licht, hoe klaarder gezicht van uw zonden en daar tegelijk uw geloof wellicht minder werk zaam was, zoo is daaruit des te meerder ontsteltenis voort gekomen. 3e. Misschien wil God door deze nakomende droefheid en ontsteltenis de geringe mate derzelve in uwe voorbereiding vergoeden en volma ken. 4e. Hij geeft niet aan elk zijner kinderen een en dezelfde vrucht uit ieder Avondmaal, maar een iegelijk diegene, die Hij weet, dat hij ten aanzien van den te- genwoordigen staat zijner ziele 't meest van noode heeft. Zijt gij dus meer bedroefd dan verheugd, 'tis buiten twijfel u voor dezen tijd meer nut nog wat nedergebogen dan opgericht te worden. 5e. God is ook niet ongewoon eene opmerkelijke ontsteltenis te laten voorafgaan aan hemelsche vreugde, gelijk een stortvlaag voor den zonneschijn. Gij zult, zeide Christus, bedroefd worden, maar uwe droefheid zal in blijdschap ver anderd worden. Van de Kerkelijke Kas. Wij zagen dat de Kerkelijke Kas" is eene gewone vergadering, dat zij is opge richt door leden der Nederd. Geref. Kerk, die volle kerkelijke rechten bezitten en uitoefenen mogen, en dat zij geen ander doel heeft, dan gelden bijeen te brengen en gebouwen te stichten, waarover de Nederd. Geref. Kerk beschikt naar eigen goedvinden en zonder daarvan eenige ver antwoording schuldig te zijn aan die ver- eeniging of aan haar bestuur. Die vereeniging dient dus de Kerk in den vollen zin des Woords, zonder zich ook maar eenigszins te mengen in de za ken der Kerk, zonder eenig zeggenschap in de Kerk uit te oefenen, zonder iets te doen, dat der Kerke is. Zij heeft dit zelf zóó gewild. Zij heeft zelf dit aldus tot haar taak gesteld. Zij heeft- zelf haar doel en taak aldus in haar statuten en huis houdelijk reglement omschreven. Had zij het ook anders gedaan de kerk zou hare hulp, haar diensten hebben af gewezen. De Kerkelijke Kas" heeft, wat haar leden en bestuurders aangaat, zelf bepaald, dat alleen zij lid kunnen zijn, die leden zijn van de Nederd. Geref. Kerk op de plaats, waar zij zelf gevestigd is, mits zij niet gecensureerd zijn. Om stemrecht te

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1891 | | pagina 2