De belijcUr verplicht tot een godzaligen wandel. De Kerkeraad, van oordeel zijnde, dat de staat dezer kas, hoewel niet zorgelijk, toch ook niet be vredigend genoemd mag worden, besluit deze zaak tot een onderwerp van bespreking te maken voor de volgende vergadering. Wegens 'tgevor- der ie uur worden thans geen nieuwe zaken meer in behandeling genomen. Bij de omvraag wordt nog met een enkel woord gesproken over de wenschelijkheid om den dienst aes Woox-ds vervuld te krijgen op Zondag 26 April a. s. Uitnoodigingeu daartoe zullen gezon den worden aan Prol'. Geesink en Ds. G. J. Barger. De voorz. sluit hierna den Kerkeraad en draagt een der brs. ouderlingen op voor te gaan in dank gebed. Van de Kerk van Vlissingen. ëZitting eener commissie uit den kerkeraad Maan- d tg 27 April, des avonds van 810 ure. Vergadering van den kerkeraad met diakenen Donderdag 30 April, des avonds te half negen ure. De school voor bijzonder onderwijs op gerefor meerden grondslag zal D. V. worden geopend Vrijdag 1 Mei a. s. Als onderwijzer aan genoemde school is benoemd de heer J. J. van Aartsen, thans werkzaam te Rotterdam. BB. diakenen maken bekend, dat door hen is ontvangen de inhoud van tien busjes voor 's Iieeren Loo en dat het gezamentlijk bedrag daarvan door lien is verzonden aan den penningmeester. Dit bedrag is f20,78. Voorts zijn nog als bijzondere"gilten gecollecteerd en ontvangen Uit het busje van de wed. W. voor liet tekort der zending 0.G9 en van de wed. Y voor hetzelfde doel f4.27 Namens den kerkeraad J. Hulseros. V. D. M. De kerkeraad der Ned. Geref. Kerk van Gapinqe verzoekt door dezen aan hen, die brieven of stuk ken aan haar te verzenden hebben, dit voortaan te adresseeren aan den heer Adr. van Maldegem te Gapinge. Namens den Kerkeraad voorn. A. Van Maldegem, Voorz. Adr. Wondergem. Secretaris. Colossensen 2 6. III. (Slot). Wij hebben gezien, dat de belijder van den naam des Heeren verplicht is tot een godzaligen wandel. Hij moet alzoo wandelen in Christus, gelijk hij Hem aangenomen heeft. De ware belijder kan dit ook en hij doet het in der daad, want hij is een levendge- maakte, een naar zijn natuur vernieuwde tak van den olijfboom Christus. Hij bevestigt en bewijst de waarheid van zijn belijden door zijngodzaligen wandel. Het spreekt wel van zelf, dat de gemeente en hare opzieners bij het beoordeelen van den wandel der belijders zeer voorzichtig dienen te zijn en moeten bedenken, dat er onderscheidene trappen van ontwikkeling des geestelijken levens zijn, van den zuige ling af tot den volwassene in Christus toe, dat er ook kranken en zwakken en afge- dwaalden zijn. Indien dus de belijder wandelt in Chris tus, zooals hij Hem aangenomen heeft, dan wandelt hij als een geloovige. Dat is te zeggen, dan neemt hij gedurig toevlucht tot Jezus. Immers naarmate het vermogen des ge- lools in verstand en wil meer ontwikkeld, krachtig wordt, naar die mate wordt de waarheid aangaande Christus dieper ver staan, klaarder ingezien, naar die mate wordt Hij ons meer noodzakelijk en dier baar en algenoegzaam, naar die mate komt er een meer krachtige en diep gevoelde behoefte aan Christus, aan het leven in en uit Hem, er komt steeds meer een zich heenneigen der ziele tot Hemde aanslui ting en vereeniging van ons wezen aan en met Hem wordt steeds inniger. Vandaar dat het de eigenaardigheid, het kenmerkende van den geloovige is, om op Jezus te zien, naar Hem te hooren, naar Hem te verlangen, tot Ilem te gaan, in Hem alles te zoeken en van Hem alles te verwachten. De geloovige leeft geen eigen leven, leeft niet uit zich zelf, maar hij leeft het leven Christi, uit Christusgelijk de tak het leven des booms leeft, en een lid des lichaams alleen uit het hoofd leeft. Die dus als een geloovige leeft, die wendt zich, die vlucht gedurig tot Jezus. Immers hij kent ook zich zelf en weet dat hem in zich zelf alles ontbreekt en dat al wat hij behoeft en mist in Jezus is, ge lijk hij ook openlijk beleden heeft. In Jezus is zijn leven, zijn kracht, zijn wijsheid. Hij is hem geworden tot recht vaardigheid, heiligmaking en verlossing. God is hem de Fontein van alle goed, tijdelijk en eeuwig, stoffelijk en geestelijk goed, doch uit die Fontein komt hem niets toe dan door Jezus, gelijk hij tot haar alleen door Hem naderen kan. Nu is wel de wijze waarop men tot Je zus nadert zeer verschillend naar den trap van geestelijk leven, waartoe men kwam en naar den toestand, waarin men zich bevindt, doch in het wezen der zaak is het vluchten, het zich wenden tot Hem bij al len hetzelfde. Dat wandelen als een geloovige vangt dus aan met arm van geest, treurende, zachtmoedig, hongerende en dorstende naar de gerechtigheid te zijn en zich als zulk een te gedragen. Nu kan naar 's Heeren Woord de ver sterking des geloofs, het toenemen in ken nis en genade, de wasdom des geestelijken levens alleen komen door het hooren van het gepredikte Woord èn door het gebrui ken van de Sacramenten. Dit heeft de belijder dan ook beleden. Hij is hiervan zeker, door het geloof, uit het Woord. Daarom zal dan ook de ware belijder, zoo hij niet door geestelijke krankheid of zwakte of dwaling overvallen wordt, ge trouw komen tot het gepredikte Woord en tot de bediende sacramenten. Hij kan dit niet laten. Hij doet het èn uit gehoorzaamheid aan de inzetting des Heeren, èn omdat hij weet en gevoelt er niet buiten te kunnen. Wie tot Jezus vlucht moet ook gaan tot het gepredikte Woord èn tot de bediende Sacramenten, want dat zijn de genademid delen, waardoor de Heere antwoordt, waar mede de H. Geest werkt. Andere middelen zijn er niet. De belijder, die niet tot de predicatie des Woords en niet tot de bediende sacra menten komt, die komt hij de gemeente en hare Opzieners onder zeer gegronde verdenking van een ongeloovige te zijn, een die met een leugen op de lippen voor God en de Gemeente heeft gestaan. Die moet als een kraDke of zwakke en vreesachtige of als een dwalende worden vermaand en behandeld. Onder die behandeling en uit haar vruch ten, haar uitwerking, moet dan blijken of men toch nog met een levende, dan wel met een doode te doen heeft, die uit de Gemeente moet weggedaan worden. OO De belijder, de geloovige, die Christus Jezus den Heere heeft aangenomen, wan delt ook alzoo in Hem. Dat is te zeggen, hij wandelt als een bekeerde. Hij wandelt als een, die zich op 's Hee ren roepen tot Hemjieeft gewend. Hij heeft dat roepen gehoord en ver staan. Hij is overtuigd geworden van Gods recht, om Zijn Heere en God te zijn en van zijn plicht, om dien God te erkennen, lief te hebben, te dienen. Hij heeft dat roepen Gods niet kunnen weerstaan. Hij is tot zijn God wedergekeerd. Nu wandelt, d. i. nu gedraagt hij zich ook als zulk een met kracht geroepene, overreedde, wedergekeerde. Die roeping houdt ook niet op, die overreding wordt steeds krachtiger en dieper, zoodat hij die zich eens en daarmede voor eeuwig bekeerd heeft, die daad der bekeering nu doorzet in ge heel zijn leven. Het Hoofd des lichaams bewerkt door het werken des H. Geestes, dat hij dat kan en wil en doet. Hy is uit den dienst van zich zelf, van zonde en wereld en vleesch overgegaan in den dienst van den drieëenigen God; die door den Borg en Middelaar Christus Je zus nu hemel en aarde regeert, daarom dient die bekeerde, die belijder, nu naar zijn belijdenis Jezus als eenige Koning, Wetgever, Rechter, Behouder. Deze terugkeer tot den dienst des leven den Gods ging en gaat gepaard met de aflegging, de afsterving van de oude natuur en geaardheid, en met het aan doen het opwassen van de nieuwe natuur. De oude gesteldheid, eigenschappen, ge zindheid van verstand en wil en krachten vingen aan te verdwijnen en een nieuwe gesteldheid, eigenschappen, gezindheid be gonnen daarvoor in de plaats te komen. Dit is een noodzakelijk gevolg van het Christus ingelijfd zijn, het Christus aan genomen hebben. De ingeënte tak, die wer kelijk in den boom ingroeit,- die verliest zijn eigen natuur en neemt den aard, de na tuur van den boom aan. De tak blijft de-» zelfde tak, maar hij verliest zijn eigen wilde natuur en ontvangt en openbaart in blad en bloem en vrucht de tamme natuur van den boom. Dit kan niet anders. Evenmin kan een in Christus ingelijfde, een met geloof begenadigde, een krachtig geroepene, onbekend blijven en die bekeering niet in zijn leven openbaren. De ware belijder wandelt als een be keerde. Hij kan niet anders. Wat hij vroeger haatte, lieeft hij nu lief. Wat hij eertijds minde, daarvan is zijn ziel nu afkeerig, dat haat hij. Hij vliedt van wat hij weleer zocht, hij zoekt nu wat hij voorheen ontvluchtte. Gods gebod wordt hem zoet, hij heeft

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1891 | | pagina 2