ALLBKLBI. Aan Ouders of Voogden van doof stomme kinderen, Doordien zij aanvangen te leven en te gelooven, beginnen zij nu ook behoefte te gevoelen aan voedsel, aan die versterking des levens en des geloofs, welke de Heere geeft door bet gepredikte Woord bn door bet ge bruikte Avondmaal. Zij beginnen dus, om die beide genade middelen te vragen. Nu beeft de Heere aan zijn kerk de bediening ook van bet Avondmaal opge dragen aan ben, die blijk geven, dat zij daarop van Hem recht ontvingen. Eer dus de gemeente een barer leden ten H. Avondmaal toelaat, moet zij zich uit de in het Woo'd gestelde zienlijk? kenteekenen vergewissen of dat lid een geloovige is. Dat behoort zoo'n lid niet van zich zelf te zeggen. Evenmin als bij zich zelf tot bet H. Avondmaal kan toelaten of daarvan kan afhouden. De gemeente moet dat beoordeelen. Daarom stelt zoo'n lid zich nu met zijn belijdenis èn met zijn wandel voor de ge meente en bare opzieners, opdat die nu van hem oordeelen naar Gods Woord. Hij staat dan met zijn belijdenis en wandel als voor bet aangezicht des Heeren. Door zijn opzieners en zijn gemeente maakt Hij bem uit zijn Woord bekend, of bij als een geloovige ten H. Avondmaal mag gaan. Waar dus nu de gemeente en hare op zieners getrouw handelen en naar bet Woord over die belijdenis en dien wandel oordeelen, natuurlijk voor zoover zij kenbaar ziju, daar is dus goede grond om zoo'n belijder, als men hem ten H. Avondmaal toelaat, ook te houden voor een levend lid der gemeente, dat Christus Jezus den Heere aangenomen beeft, zoolang hij niet van het tegendeel blijk geeft. Dit laatste moet er altoos bij gezegd worden. Want de gemeente en bare opzieners kunnen niet anders en niet verder dan bet zienlijke en kenbare oordeelen. Daarom zijn zij er bij bet belijdenis doen en met het toelaten ten H. Avondmaal ook niet af. Neen, de gemeente moet weten of zij de eens toegelatenen ook kan blijven toelaten. Het opzicht nemen, bet acht nemen op elkander komt dan. Het in liefde toezien, waken, arbeiden dat de belijders nu ook zóó in Christus Jezus den Heere wandelen, als zij Hem aan genomen hebben. Niet bij wijze van jpoZtotoezicht, maar gelijk bet eene lid des buisgezins naar den aard en uit kracht der onderlinge liefde toeziet en waakt over bet andere lid. „EFFAT11A." alsmede aan PredikantenOnderwijzers, Diakoniën en allen die doofstomme kinderen kennen en gaarne mede aan hunne Christelijke opvoeding willen arbeiden. Het Bestuur van Effatha", de »Ver- eeniging tot Christelijke opvoeding en onderwijs van doofstomme en blinde kin deren en jongelieden", erkend bij Ko ninklijk Besluit van 1 Sept. 1889, No. 16 beeft bet genoegen aan Ouders of Voogden, die voor hunne doofstomme kin deren een onderwijs en opvoeding zoeken, dat in overeenstemming is met de afgelegde Doopsbelofte en dies met onze Gereformeer de Belijdenisschriften volgens de H Schrift, bekend te maken dat wij onze inrichting van doofstommen, zoo de Heere wil, in AUGUSTUS a. s. wenschen te openen. Wij hebben voor dat doel een geschikt pand te Leiden aangekocht. Het is gele gen op de Langebrug No. 87, dus midden in de stad en in de nabijheid van het schoone Van der Werf-Park. Het pand is voorzien van een tamelijk grooten tuin en bevat benevens woning voor den Hoofd onderwijzer, geschikte leerlokalen en een goede gelegenheid ter huisvesting voor eenige kin deren. Onze vriend en broeder L. C. Oranje voorheen Hoofd der Chr. School te Dederns- vaart, is tot Hoofdonderwijzer van »Efea- tïïa" benoemd, en heeft onder biddend opzien tot God deze benoeming aangenomen. Na eerst eenige weken aan het doofstommen instituut te Groningen en daarna eveneens aan dat te Rotterdam te hebben doorge bracht is ZEd. sedert Nieuwjaar aan een Christelijk Taubstummen-Anstalt" te Ri- chen bij Bazal werkzaam, teneinde met de beste methode van doofstommenonderwijs en opvoeding op de hoogte te komen. Als hij in den a. s. zomer terug komt, hoopt hij met zijn toekomende echtgenoote»effatha" te betrekken en met den arbeid aan te vangen. De juiste dag der openig zal nader worden gepubliceerd. De aaiBva-agen om opneming van kinderen (niet jonger dan 6 en niet ouder dan 10 jaren) worden dus hoe eerder hoe liever uiterlijk 15 Mei ingewacht.. Men adresseere deze aanvragen aan den Voor zitter van Effatha", Ds. H. Beuker te Leiden. De voorwaarden van opneming, van uit rusting enz. enz. heeft het Bestuur in eene afzonderlijke circulaire omschreven. Belang hebbende Ouders of Voogden kunnen deze ont bieden bij den Secretaris van //Effatha", Ds. J. Vonk te Maassluys, die ze hun gaarne en gratis zal toezenden. Hartelijk overtuigd, dat de vreeze des Heeren ook in deze het beginsel der wijs heid, en aan Zijnen zegen alles gelegen is, bevelen wij Effatha" met al hare be langen aan de Christelijke voorbede en luerkdadige liefde van alle vrienden en vriendinnen des Heeren aan. Een ieder, die doofstomme kinderen kent, zij zoo vriende lijk hunne Ouders of Voogden op Effa tha" te wijzen. Dat Hij, die tot een doofstomme één maal zijn Effatha sprak, geheel onze Vereeniging met al de kinderen en mid delen, die Hij ons mocht willen toeschik- ken, moge bergen onder de schaduw Zijner vleugelen, is de innige wensch van haai Bestuur. Namens hetzelve, LeidenH. Beuker, Voorz. 19 Maart 1891. J. Vonk, Secret. Artikel VIII. De vorige week had de onderzoeking plaats van die Broederen, die wenschten te weten, of zij de in Art. VIII bedoelde singuliere gaven van den Heere ontvangen hebben. De gezamenlijke Nederd. Geref. kerken, in Synode vergaderd zijnde te Leeuwarden, hebben deze onderzoeking opgedragen aan acht dienaren des Woords en vier ouder lingen. Verreweg de overgroote meerderheid van Dienaren des Woords verkrijgt de geschikt heid voor het predikambt slechts door lange en ernstige en voortdurende studie en oe fening. In Zijn vrijmacht schenkt echter de Heere ook enkele malen die geschiktheid tot het predikambt op buitengewone wijze, zonder studie of vooroereidingals het ware aan geboren. De gaven, waaraan deze mannen zijn te herkennen en naar welke dus onderzoek moet gedaan worden, zijn volgens het oor deel der gereformeerde kerken de volgende Ze zijn versierd met een treffenlijke god zaligheid en ootmoedigheid. Eene godzalig heid en ootmoed niet van het maaksel van helaas, maar al te velen, die zich gerefor meerd noemen, maar zooals deze beide vruchten van de werking des H. Geestes in Gods Woord ons worden voorgesteld. De kerkeraad, onder wiens opzicht zulk een van God versierden broeder staat, moet daarvan eene schriftelijke en duidelijke verklaring afgeven. Deze beide gaven bezitten zulke broe ders, die in art. VIII bedoeld zijn, in zoo kennelijke mate, dat het voor Kerkeraad en Gemeente openbaar en aan geen twijfel onderhevig is. Dit is dus nog een heel andere en meer- zeggende attestatie, dan die welke de ker keraad afgeeft aan een lid zijner kerk, dat naar een andere plaats vertrekt. Naar dit kerkelijk getuigenis van god zaligheid en ootmoed vragen dan ook de kerken of haar deputaten, die op haar last zulke broeders moeten onderzoeken, in de eerste plaats. Wordt dit getuigenis niet in orde of onvoldoende bevonden, dan kan ook niet worden verklaard, dat bij zulk een broeder de gaven gevonden zijn, waarvan de Gerefor meerde kerken in art. VIII spreken. Behalve deze beide gaven moeten zij naar het oordeel dier kerken, zooals dat in genoemd art. staat uitgedrukt, nog be zitten een goed bevattingsvermogendat is de als 'tware aangeboren gave, het niet door oefening verkregen vermogen, om te vatten den rechten zin van Gods Woord. Een gewoon predikant verkrijgt alleen door veel studie en gedurige oefening dien rechten blik, op dat recht inzicht in het Woord, die gevatheid, welke noodigis, om te verstaan wat God in Zijn Woord zegt. Doch die gave bezit de man van art. VIII zonder voorafgaande studie en oefe ning. Evenzoo heeft de Heere hem geschonken de gave der discretie. Hij heeft een scherp onderscheidingsvermogen, een gezond en helder oordeel, zoodat hij nu de onder scheidene schatten des Woords naar de meening des Geestes aan de Gemeente weet toe te passen. Het Woord recht weet te snijden. Ook gaf hun de Heere het vermogen

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1891 | | pagina 3