Le belijder verplicht tot een godzaligen
wandel.
loopige synode.
Naar aanleiding van liet verzoek van de kerk
van Gapinge wordt thans besloten onzen leeraar
af te staan tot de bediening van het Wóórd aldaar
op Zondag 5 April des namiddags. In de kerk
alhier zal alsdan leesdienst gehouden worden. Het
verzoek van de kerk van Axel wordt als vervallen
beschouwd, daar haar leeraar weer genoegzaam
hersteld is, om zijn dienstwerk te kunnen hervatten.
Nog wordt goedgevonden een deskundige op te
dragen het bezichtigen van een te koop aangeboden
orgel, na vooraf onderzocht te hebben, of daartoe
nog gelegenheid bestaat.
Eindelijk wordt besloten, de volgende week geen
kerkeraad te houden, tenzij spoedeischende zaken
di; noodzakelijk maken.
De voorzitter sluit den kerkeraad en draagt een
der brs. ouderlingen op voor te gaan in dankgebed.
gin eene buitengewone vergadering, gehouden
Maandag 6 April na afloop der vergadering van
de stemgerechtigde leden, besloot de kerkeraad in
overeenstemming met de uitgedrukte begeerte der
emeente tot herder en leeraar in deze kerk te
eroepen den Wel Eer w. heer ds. J. D. van dei-
Velde, te Maasland.
Van de Kerk van Vlissingen.
Zitting eener commissie uit den kerkeraad Maan
dag ld April, des avonds van 81U ure.
Vergadering van den kerkeraad met diakenen
Donderdag 16 April, des avonds te half negen ure.
Als bijzondere gitten zijn ontvangen op den
vorigen Rustdag'voor de school f 0 50, voor de
zending f 0.50, en bij den zendingsbidstond op 9
April voor de gereformeerde zending fl.— Voorts
uit het busje van A. II. voor het tekort der gere
formeerde zending f I.G2,/2 en nog voor de school
van P. f 1.50.
Namens den Kerkeraad
J. Hulsebos, praeses.
Classis.
De voorstellen voor de 12 Mei aanstaande te
Vlissingen te houden vergadering der gecombi
neerde classes in Zeeland moeten uiterlijk 28
April a. s. zijn ingezonden bij den kerkeraad der
saamroepende kerk van Vlissingen.
Namens genoemden Kerkeraad
J. IIülsebos, praeses.
Vlissingen, 10 April 1891.
Jjolossensen 2 6.
I.
Het aantal van hen, die in Nederland
belijdenis doen van den naam des Heeren,
is in deze laatste weken wederom met vele
honderden, ja duizenden vermeerderd.
Alom toch hebben in de kerken een
kleiner of grooter deel der gedoopte leden
in 't openbaar den naam des Heeren bele
den, bekentenis gedaan van hun geloof.
Zij hebben daarmede openlijk en offici
eel erkend, dat zij zich vermaand en ver
plicht gevoelen tot een nieuwe gehoorzaam
heid, dat zij den drieëenigen God willen
aanhangen, betrouwen eu liefhebben van
ganscher harte, van ganscher ziele, van
ganschen gemoede en met alle krachten,
dat zij de wereld willen verlaten, hun oude
natuur wensohen te dooden en voor zich
genomen hebben, om in een nieuw godzalig
leven te wandelen.
Zij hebben zich door hun openbaar be
lijdenis doen geschaard onder hen, die
belijden dat aan den Borg, den Middelaar
Jezus Christus gegeven is alle macht in
den hemel en op aarde, en dat dus alle
knieën voor Hem zich moeten buigen en
alle tongen zijn naam moeten belijden.
Kerk en natie mogen en moeten ben
nu als zulke belijders aanzien en behande
len, zij beiden mogen en moeten nu ver-
wachten en eischen, dat deze belijders j
zich èn als lid der kerk èn als lid van
het huisgezin èn als lid der maatschappij
èn als lid van het Nederlandsche volk
zullen gedragen overeenkomstig hun belij
denis, gelijk het zulken belijders betaamt.
Nu mag het genoemde feit zeker verblijdend
worden geacht, al is er ook maar al te veel
reden, om zich met veel beving te verheugen.
O zeker, er zijn er helaas, maar al te
veel, die openbare belijdenis huns geloofs
hebben gedaan, zonder ook maar iets te
verstaan, van wat zij deden. Arme mis
leide zielen, voor wie men of uit onkunde
of uit vreeze, of uit dwaling de waarheid
op het stuk van belijdenis doen verborgen
hield of ook misleid, doordien hun kerke
raad hen uit zwakheid of wat ook niet
eerlijk en trouw behandelde, daar hij hen
als toegelatenen des Heeren den toegang
tot het H. Avondmaal ontsloot, zonder in
hun belijdenis en wandel de kenmerken
der toegelatenen te hebben gevonden. En
hoevelen zijn er dan niet nog bovendien,
die slechts voor een tijd op hun gevoel
en indrukken drijven en weder anderen,
die als hypocrieten alleen de gedaante dei-
godzaligheid vertoonen.
Zeker, wij kunnen ons slechts met veel
beving verheugen.
Ook over hen, die in waarheid belijdenis
hebben gedaan.
Doch het feit is geschied. Wij moeten
hen beoordeelen en zij zullen eenmaal ge
oordeeld worden, naar dat zij gedaan heb
ben.
Hun daad nu en wat er uit voortvloeit,
wordt uitgedrukt in het hier bovenstaande
Schriftwoord.
Dat woord is gericht tot de belijders
van den naam des Heeren.
Zij hebben Christus Jezus, den Heere
aangenomen. Dit blijkt uit de daad van het
belijdenis doen èn niet minder uit den in
houd van bun belijdenis.
Hoe toch zullen zij belijden, indien
zij niet gelooven
Eerst komt het gelooven en daardoor en
daarna het spreken. Daarom blijkt uit het
spreken, dat men gelooft én ivat men ge
looft.
Dit is naar de Schrift. Daaraan moeten
wij ons honden. Ook de patriarchen en pro
feten en apostelen hebben zich aan dien
regel gehouden.
God alleen kent het hart des menschen,
dat is alleen voor Hem zienlijk voor ons
behoort dat tot de onzienlijke dingen.
Toch zal ook Christus Jezus in het eind-
gericht vonnis vellen op grond van de ken
bare woorden en daden der in het gericht
staanden.
Wij mogen en moeten dus, althans in de
gereformeerde Kerken, onderstellen dat een
belijder Christus Jezus den Heere heeft
aangenomen.
Daarvoor zijn vele redenen.
Hij is namelijk een bondgenoot. Hij be
hoort tot die kerk, waarmede de Heere
een verbond gemaakt heeft.
Dit verbond is niet een doode maar een
levende zaak. Een werkdadige betrekking
tusschen God en die Gemeente. Dat ver
bond bevat alles, wat een bondgenoot
noodig is, om een ware bondgenoot te zijn,
dus ook wat noodig is, om Christus Jezus
den Heere aan te nemen.
Hij heeft ook de belofte. Juist omdat
bij in die Gemeente in is, aan welke God
krachtens het verbond de belofte schonk.
Die belofte is evenzeer een levende en
niet een doode zaak. Zij is toch de open
baring van het voornemen Gods, waaruit
O
alle dingen den bondgenoot als uit een
overvloeiende foütein toekomen.
Zoolang niet het tegendeel blijktmoet
men den belijder aanzien als een edelen
wijnstok in des Heeren wijngaard.
Naar het zienlijke te oordeelen is hem
dus veel gegeven en daarom mag men on
derstellen, dat hij ook aangenomen heeft,
want een mensch kan niets aannemen, zoo
het hem uit den hemel niet gegeven zjj.
Hij is daarbij gedoopt.
De Gemeente heeft geen bezwaar ge
maakt tegen zijn doop, tegen zijn inlijving
in-zijn in verband zetten met het lichaam
Christi.
Daarvoor moet die Gemeente grond ge
had hebben.
Zij moet zienlijke gegevens gehad heb
ben, om hem te doopen, d. i. te teekenen
als een tot Christus behoorende.
Welke die gegevens zijn, zegt onze ge
reformeerde Kerk in haar geloofsbelijdenis,
haai catechismus, haar doopsformulier.
Zoolang dan ook niet het tegendeel blijkt,
mag de Gemeente zich over den belijder
verblijden, daar uit zijn blijdenis en uit
zijn belijdenis doen blijkt, dat zij kern, toen
hij zuigeling was, terecht als lidmaat van
Christi lichaam en als erfgenaam van het
rijk Gods en van Zijn verbond heeft aan
gezien en gedoopt.
Zoolang niet het tegendeel blijkt, mag
dan ook zijn belijdenis beschouwd worden
als vrucht van hetgeen aan Abrahams zaad
in den doop is beteekend en verzegeld.
Hij heeft ook verkeerd onder de predi
king des evangeliums. Dat genademiddel,
waardoor de Heere zijn levendgemaakten
tot kennen en vertrouwen en tot bekeering
roept en leidt. Dat Woord, dat niet ledig
wederkeert, maar doet al wat Hem behaagt.
Dat Woord, dat juist van den Heere daar
toe verordend en daarheen gericht is, om
zulke werkingen in den met geloof bedeel
den bondgenoot te wekken.
Zoolang dan ook niet het tegendeel blijkt,
hebben wij zijn belijdenis te beschouwen
als vrucht van het gepredikte evangelium.
Nu komt bij dit alles nog ten slotte het
feit, dat dit gedoopte lid der kerk belijdt.
Dit is een feit van geen kleine betee-
kenis tenminste in een goed gereformeerde
kerk.
Wat is de zaak
Omdat de kerk op goeden bijbelschen
grond onderstelt, dat hare gedoopte leden
leven hebben ontvangen, daarom brengt
zij hun het Woord. Dit heeft God haar
bevolen te doen. Daartoe bestaat de geor
ganiseerde kerk.
Door die bediening van het Woord worden
nu de in waarheid levendgemaakten open
baar.
IZij toch hooren en verstaanzij komen
tot recht zelfbewustzijn,tot rechte zelfkennis,
zij komen tot gelooven en tot bekeering.