A L L L~ëï7' moeten in dezen nood voorzien. Maar dat is onmogelijkHoe kan de Heere zóó iets van hen vorderen Zij rekenen het Hem duidelijk voor dat het niet kan. Vooreerst zijn zij in een gansch ongeschikte plaats, er is niets ie bekomen. Ten andere is de dag sterk dalendeeer zij genoeg spijze zullen heb ben kunnen aanbrengen, zal het gansch duister zijn. Dan hebben zij ook geen geld. Zij bezitten slechts 200 penningen, onge veer f85.en dat is bij lange niet ge noeg om brood te verschaffen aan een hongerende menigte, waarvan de mannen alleen reeds 5000 in getal zijn. Die rekening is zeer eenvoudig en dui delijk. Het kan niet. Dat vraagstuk is op geen andere wijze op te lossen, dan maar spoedig de schare weg te zenden. Eigenlijk hebben de knechten des Heeren het dan ook niet opgelost, maar zij hebben het aan de schare zelf overgelaten, een oplossing te vinden. Het is toch vreemd, dat deze knechten des Heeren met alles rekenen behalve met hun Heere. Zij hebben pas op hun rondreis zoo heerlijk en zoo veelvuldig ondervonden, dat geen ding hun onmogelijk is, dat Hij hun heeft bevolen, en waartoe Hij hun kracht verleent. Toch schijnen zij nu niet te be denken, dat zoo de Heere hun deze zaak oplegt, zij dan ook bij Hem raad en kracht en hulpe tot de uitvoering behooren te zoeken. Toch waren zij geloovige mannen, knech ten des Heeren. Toch zijn zy bereid den Meester ook in deze onmogelijke zaak te dienen. Toch hebben ook zij wel ontfer ming met de schare en zouden zij wel wenschen hen te helpen en te spijzen. Doch zij oefenden hun geloof niet. Zij zagen aan wat voor oogen was. Zij reken den alleen met eigen kracht en wijsheid en gingen op vleeschelyke wijze te rade met de omstandigheden. Hierdoor en hierdoor alleen schijnt hun de zaak onmogelijk en het vraagstuk onop losbaar. Hierdoor alleen kunnen zij nu den Meester in deze zaak niet dienen. Die schare was als een kudde, die geen herder, geen verzorger heeft, en zij zou er maar slecht aan toe geweest zijn, indien de Heere zijne discipelen had laten begaan •of naar hun raad had gehandeld Men ziet uit dit geval ook, hoe noodig het voor des Heeren volgelingen, voor zijn Gemeente is, om opzieners en verzorgers te hebben van wie gezegd kan worden, dat het mannen vol des geloofs en des Geesteszijn, mannen die geleerd hebben om ziende op de vele bezwaren en moeielijkheden en te- genheden, en afziende van zich zelf alleen te rekenen met de macht, de trouwe, de waarheid huns Heeren, mannen die zich aan den Heere en zijne wegen gewend hebben. Want in der daad in den dienst des Heeren is geen ding onmogelijk, dat Hij heeft bevolen, mits men alleen op Hem zie. Dit zal uit 't vervolg klaarlijk blijken. SUfi «Ül Beroepen. Reeds meermalen hebben wij over het beroepen van dienaren des Woords gesproken. Herhaaldelijk toonden wij aan, hoe nood zakelijk de dienst des Woords is. Het is het middelwaardoor de H. Geest de geloovigen tot gelooven en tot bekeering leidt, het middel waardoor Hij het geloof versterkt. Een gemeente, die den dienst des Woords mist, verkwijnt, verflauwt in haar geloof en liefde, zij verachtert in de genade, zij wordt een vruchtbare akker voor het on kruid van allerlei ketterij. Zonder Dienst des Woords wordt gemist het spreken des Heeren tot de Gemeente. Daarom kan zonder dit middel een kerk niet bloeien, niet geschikt worden of blij ven voor haar taak, door den Heere haar opgelegd. Nu kan zonder Dienaren des Woords geen bediening des Woords plaats hebben. Dit is duidelijk. Dit alles hebben de Gereformeerden niet maar zoo bedacht, neen, zij hebben dit van God in zijn Woord vernomen. Een kerkeraad, een Gemeente, die niet doet al het mogelijke, om een goede be diening des Woords te krijgen, die handelt tegen Gods Woords en bezondigt zich aan het welwezen der kerk. Het lezen van predicatiën is een hulp middel in tijd van nood, waaraan de Heere soms op treffelijke en verrassende wijze zijn zegen wil geven. Doch het is een hulpmiddel. Op den duur is het onvoldoende. Een kerk, die altijd weer moet „preeklezen", heeft niet „een goede bediening des Woords". Sommige kerkeraden beroepen niet, omdat zij meenen, dat hun kerk geen Dienaar on derhouden kan naar den regel van 1 Tld- mothëus 5 18. Indien dat alzoo wordt bevondendan moet de Classe, of de provincie te hulp komen en maken dat ook die arme kerk een Dienaar kan hebben, die zonder zorgeonder haar arbeidt „in het Woord en de leer". Andere kerkeraden beroepen niet, omdat er zoo weinig dienaren zijn. Er zijn er thans minstens 108, die beroep baar zijn in de Nederd. geref. kerken. Doch al waren er minder, dat ontslaat geen ker keraad van den plicht, om te beroepen, dat geeft geen kerkeraad vrijheid, om den meest noodzakelijken dienst onvervuld te laten. De roepende kerkeraad is van God ge steld, om te waken over de eigen gemeente, om haar te regeeren, te leiden naar het Woord, hij heeft dus niet in deze zaak te vragen naar de belangen van een kerk, waarover hij niet is gesteld, maar waar over de Heere een anderen kerkeraad zette met precies dezelfde opdracht. Als elke kerkeraad voor zijn kerk het zijne doet, dan behoeft geen roepende ker keraad te vreezen, dat hij roof zal plegen aan de gemeente, wier dienaar hij roept. En wat ook hier bovenal geldt, de Heere regeert ook in het werk der beroeping ook hierin gaat ten slotte niets tegen noch buiteu zijn plan. Indien een Gemeente een kerkeraad heeft, die helaas niet den mogelijken en betamelijken ijver aan den dag legt in het werk der beroeping, dan moet zij hem daarover in liefde onderhouden en vermanen. Voor ditmaal zeggen wij over deze zaak nog dit: Wij weten heel goed, dat de leger plaats het leger niet is, en dat het in den strijd op het leger maar aankomt, en dat het beter is een goed leger en een slechte legerplaats dan omgekeerd, doch wij weten ook, dat geen leger op den duur goed en krachtig en strijdvaardig kan blijven, indien er niet voor de legerplaats en voor de dien sten in dezelve de uiterste zorg naar den regel des Woords wordt gedragen. Dit teekent. Eenige weken geleden sprak de gewezen predikant Domela Nieuwenhuis, tegenwoor dig leider der sociale partij in Nederland, ten tweede male in het kerkgebouw der gereformeerde gemeente te St. Anne Paro chie. Dit is nu de derde maal dat het plaats heeft, dat een socialist voor eene schare van 12 a 130q mensehen zijne beginselen uit eenzet en het zaad van ongeloof en revolutie uitstrooit in een gebouw, dat bestemd is om tot verzamelplaats te dienen voor de kerk des Heeren, die naar den woorde Gods gereformeerd is. Natuurlijk is dit alleen mogelijk, omdat het wettig eigendom van de gemeente des Heeren te St. Anna Paro chie in het bezit is van mannen, die buigen voor de synodale hiërarchie. Deden ze dit niet, dan werden ze aanstonds geschorst en met haastigen spoed buiten het hervormd genootschap gezet, maar daar de z. g. kerk voogden te St. Anna Parochie, al zijn zij het ook met den heer Domela Nieuwenhuis eens, den band met het genootschap niet verbroken hebben, en ook niet vermoed worden, dien te willen verbreken, zoo schijnt het, dat men ze niet aandurft. Men zou in de kringen der synodale hiërar chie wel een einde willen maken aan die socialistische preekenimmers, ze doen de goddelooze vermenging van geloof en onge loof iü het genootschap scherp aan den dag komen, maar kennelijk durft men het niet aan. Maar waarom durfde men het dan wel aan, om Gereformeerde leeraren, op wier wandel en belijdenis geen aanmerking te maken was, wel te schorsen en zooge naamd uit hunne ambten te zetten Ach, men had de publieke opinie daarin mede de Gereformeerden worden gehaatMaar vooral in Friesland wordt een strooming naar het socialisme openbaar en daartegen zoo op eens en forsch in te gaan, neen, dat durft men niet aan. Maar toch zal men wel iets zoeken te bedenken, om te verhinderen, dat voortaan de heer Domela Nieuwenhuis of v. d. Stadt zijn socialisme verkondig© in een kerkgebouw onder het beheer van de Synodale hiërarchie. Even wel is de positie der Synodale machtheb bers sedert het gebeurde te Edam moei lijker geworden. Gelijk we reeds mede deelden, heeft op »het Nut" te Edam de moderne predikant Tenthoff eene lezing gehouden, die eene aanprijzing was van het socialisme. Groote ontroering onder de mannen van het Edamsche NutDe heer Tenthoff gaf zijne lezing uit, doch de heeren van Edam beweerden, dat Ds. Tenthoff zich veel krasser uitgesproken had, dan het uitgegeven stuk ook deelde^

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1891 | | pagina 3