ALLERLEI. Wel mag dus bet gedurig gebed der Gemeente zijn, dat de Heere tocb meerder arbeiders in zijn wijngaard mocht uitstooten. Wel mag er veel gebed opgaan voor de Vrije Universiteit met bare leeraren en kweekelingen, dat van baar vele wel toe geruste jongemannen mogen voortkomen, die tot den dienst der kerken kunnen ingaan. Menschelijker wijze gezien is de toestand hachelijk, hoewel er bij 4 jaren geleden reeds zeer groote vooruitgangis te bespeuren. In de dagen van het Synodaal-Convent bedroeg het aantal Dienaren slechts 38. Doch de Heere is met ons. Zoo Hij het brood breekt, dan kunnen 12 discipelen zeer gemakkelijk met 5 brooden en 2 vischjes meer dan 5000 menschen overvloedig spijzen. Vele kerken lieten zich helaas, door allerlei berekeningen en door het zien op allerlei omstandigheden terughouden van het be- roepingswerk. Dit was niet goed. Zij hebben hierin gezondigd. Zij behoorden, steunende op de beloften en gehoorzaam aan de bevelen des Heeren, met alle macht, die Godbaar geeft, te arbeiden, om een geregelden dienst des Woords te verkrijgen. Daaraan hangt haar welwezen. Slapheid en ongehoorzaamheid hierin leidt tot altijd meer zwakheid en achteruitgang. Het is een verblijdend verschijnsel, dat ook in 't afgeloopen jaar de offervaardigheid voor kerken en scholen en zending en voor den dienst der barmhartigheid evenals de hartelijke belangstelling voor derzelven mocht toenemen. De Heere heeft ons vergund, om vele tonnen gouds daaraan te mogen besteden. Moge er zijn zegen op rusten. Toch zijn wij in de behartiging dezer belangen nog lang niet, waar wij naar 's Heeren Woord zijn moeten. Met name de scholen, lagere, middelbare enhoogere, alsook de zending vragen dringend meer belangstelling, meer gebed, meer gaven. Moge door 's Heeren zegen hierin in 1891 een belangrijke vooruitgang komen. Er is dus, het een met het andere geno men, reden om ons over 1890 te verblijden en den Heere te danken. Doch, gelijk de Zuid-Hollandsche Kerk bode opmerkte, er is voor de leden dei- kerken ook nog een andere balans op te maken. Lezer, dat moet tusschen u en den Heere geschieden. Wat deedt gij voor de zaak der kerk Uw tienden, uw eerstellingen, zijn ze be taald Uw zorg, uw gebeden, uw arbeid heeft zij die genoten Lijdt zij om u geen gebrek Komt zij aan u niets tekort Waart gij voor haar, wat gij zijn moet En wat ontvingt gij van haar Wat is bij u de vrucht des Woords en dei- Sacramenten Gaat de reformatie door in uw huis, in uw kring, in uw leven, in uw hart Hijpt gij voor de Schuur Gaat gij straks over in de Gemeente der zaligen Daartoe dient de uitwendige dienst der kerk. Schat hem daarom hoog. Doe hem daarom recht. Maak uw staat tegenover hem op. Naar wij vernemen zal D. V. op Vrijdag 6 Febr. a. s. des voorin, om 11 uur de opening plaats hebben van het gesticht »'s Heeren Loo", inrichting tot opvoeding en verpleging van Idioten en achterlijke kinderen. De Roeper. In no. 4 van de Roeper neemt de Heer Docent L. Lindeboom een gedeelte over uit ons stukje, getiteld »1890". Hij doet dat, blijkens het opschrift »Geen afscheiding om daarmede de Christelijke Gereformeerde Lezers van ge noemd blad te doen zien, dat vele dolee- rende broederen in hun hart niet tot de afscheiding neigen. Nu dat is geen geheim. Dat zal onzen Christel. Gereform. broeders ook wel be kend zijn. Dat behoett ook naar onze meening geen reden te zijn, om de hoop op en de arbeid tot /lereeniging te laten varen. De Gereformeerden, de leden der oude historische gereformeerde kerk zijn uiteen geraakt. Dit is nu eenmaal een feit. Een tweede feit is, dat het niet maar bloot uitwendige en bijkomstige zaken zijn, die hen tegenwoordig gedeeld doen leven. Men wijst wel op één belijdenis, op één kerkenorde, doch als men die beide stukken gaat verklaren, dan komt het verschil bloot. Nu staan wij voor een zeer moeielijk en tegelijk zeer dringend vraagstuk, nl. hoe komen die van elkander verwijderde gere formeerden weer tot elkander, en hoe wor den zij weer één kerk.^ De hoogste belanspn hangen aan de spoedige en goede oplossing van dit vraag stuk. Nu komen wij stellig geen stap verder, maar raken veeleer nog verder van elkaar, als nu de een zegt tot den ander„wordt afgescheiden" öf de ander tot den een „wees niet langer afgescheiden maar wordt doleerend." Wat wij zijn, zijn wij uit overtui ging. Zoolang dus die overtuiging niet is omgezet, blijven wij ook, wat wij zijn. Die overtuiging achten wij van weers zijden door Gods Woord in ons gewerkt. Zij kan dus ook alleen door dat Woord worden gewijzigd of omgezet. Blijft nu elk voor zich met zijn over tuiging dat Woord onderzoeken, dan is het zoo goed als zeker, dat die overtuiging wel al sterker zal worden, maar niet zal worden gewijzigd. Neen, wij moeten saamkomen, elkander ontmoeten, rustigvertrouwelijktelkens weer. Als 't ware samenleven. Zaken die wij saam kunnen doen, dan ook samen doen. Dan komt er gelegenheid tot toetsing aan het Woord, dan komt onze overtuiging op de proef, dan meten wij niet langer ons zelf met ons zelf. Voor zulk een gecombineerd zijn, voor zoo'n vereenigd saamleven is juist niet noo- dig noch gewenscht, dat de een of ander iets van zijn overtuiging ten offer brenge. Integendeel, de meest beslisten en scherpst belijnden zullen er het meest geschikt voor blpken. Nu is maar de vraagop welke bedin gen, onder welke bepalingen kunnen wij tot zoo'n tijdperk van rustig saam verkeeren en onderhandelen komen. Wordt dat maar gevonden, dan komt ook de hereeniging aller gereformeerden. Maar dan moet niemand onzer doen als Docent Lindeboom deed in de opmerkingen, die hij aan het overgenomen stukje toe voegde. Want, dat was zijn tweede doel, hij wenschte aan zijn Lezers te doen zien, dat niet alle doleerenden denken als Dr. Kuyper. Ds. Klaarhamer e. a. krijgen dan een pluim op den hoed, doch Dr. Kuyper moet veeren laten vliegen. Nu is het ons niet onverschillig, hoe de broederen over ons denken. Immers, die genade mocht vinden bij God, die zal ook gunst vinden bij menschen, ja de Heere zal dan zelfs zijn vijanden met hem ver zoenen. Zoo is 't ons dan ook aangenaam, indien de Heer Docent Lindeboom een goeden dunk van ons heeft, doch als wij nu door zulk een tegenstelling die moeten verwerven, dan wijzen wij hem af, dan verliezen wij liever dien lof. Broeder Lindeboom heeft het broederhart bedroefd en gekrenkt met zijn smadelijke woorden over den man, door wien het God behaagt, zooveel voor Vaderland en Kerk te doen. Eer hij zijn broeder, Dr. Kuyper, aan zijn Lezers voorstelt als een man, die mak kelijker van overtuiging wisselt dan van een jas en die met zielen speelt als met turven, die onder schijn van de waarheid voor te staan, remonstrantisme en collegi- alisme binnen smokkelt, die Gods Woord op zij zet en die zijn woorden en daden laat besturen door kansberekening, eer hij zulke schrikkelijke en gansch onware din gen publiek neerschrijft, zou het, dunkt ons, passender geweest zijn te denken, dat hij Dr. Kuyper niet begrepen heeft, dat hij zijn onderscheidene geschriften niet goed gelezen noch behoorlijk doorgedacht heeft. Zeker men mag en moet een openbaar persoon over zijn openbare gebreken in 't openbaar bestraffen. Doch bestraffen is wat anders dan een broeder in 't oog der broe deren te verlagen. Doch dan zal de voor zichtigheid zich eerst degelijk overtuigen, dat er een bestraffelijk gebrek is. Terwijl de bescheidenheid vooraf antwoord wil op de vraag, ben ik nu de man, die deze be straffing mag en moet toedienen. Neen, door zóó te schrijven als nu broe der Lindeboom deed, zaait men verbittering, wantrouwen en verdeeldheid, en werkt men de aanvankelijke vereeniging en de einde lij ke hereeniging stellig krachtig tegen. Bovendien, wij verdienen den ons gege ven lof niet. Ons schrijven over »1890" is volstrekt niet gericht tegen wat Dr. Kuyper schreef in separatie en doleantie". Dat kan niet, omdat wij het met dat geschrift, behoudens enkele bedenkingen, geheel eens zijn. Ook zijn wij er zeker van op grond van zijn eigen geschriften, dat Dr. Kuyper vol strekt niet wil loslaten de leden der ge meente, die niet met de reformatie der

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1891 | | pagina 3