Een groot geloof. dat dit niet in liet belang zou zijn, zoomin van liet eene als van het andere fonds en ook omdat de classe bezwaar hoeft mede te werken aan het tot stand brengen van een synodaal Fonds onder vrijbeheer van synodale deputaten, iets waartegen ook Vlissingen bezwaar heeft en dan ook door dezen kerkeraad volstrekt niet met zijn voorstel ■werd bedoeld. Hij bedoelde er alleen mede, om onza classikale regeling meer in overeenstemming te brengen met art. '20 der acta van de Voorl. Synode van Leeuwarden. Vervolgens werd een ontworpen schrijven aan den kerkeraad der Gereformeerde Gemeente" te Terneuzen ter beantwoording van zijn schrijven aan de Classe d.d. 10 November 1890 door de Classe goedgekeurd en aan het moderamen gelast dit antwoord uit haar naam aan dien kerkeraad te doen toekomen. Nogeenige ragen werden gedaan en beantwoord. Censuur behoefde op geen opziener of dienaar toegepast, daar niemand zich in zijn dienst had misgaan. De vaststelling der korte notulen wordt aan het moderamen opgedragen. Serooslcerke wordt aangewezen als oproepende kerk voor de volgende samenkomst. Te ruim 4 uren sluit de voorzitter de Classe met dankgebed. Mattheus 15 21 28. III. Zij volhardde in het geloof en dit had ten gevolge, dat zij ook volhield in het hidden. Dit kon wel niet anders. Immers vaster gelooven, dat wil zeggen zekerder en klaarder Hem kennen, stelli ger en beslister vertrouwen, dat Hij óók mij wil en zal helpen. Wanneer de Heere zich door zyn Woord zóó duidelijk aan de ziele openbaart, dan doet dat Hem zien en kennen een wondere werking daar binnen. Wij worden dan tot Hem getrokken, aan Hem verbonden, wij kunnen dan niet van Hem weg, wij moe ten dan wel tot Hem spreken, wij worden gedrongen om Hem als Christus te eeren en te aanbidden, juist door met Hem te onderhandelen op grond van zijn macht en genade over de hulpe, de verlossing, die Hij alleen schenken kan. Zoo bad dan ook deze Kananesche des te dringender. Zij kwam naderbij den Heere, zij knielde bij Hem neder, haar bidden werd aanbid den, een zeer dringend smeek en, gepaard met ootmoedige eerbe wij zing. Zij houdt slechts één ding in 't oog, dat Hij naar zijn vrije en almachtige genade haar zal kunnen en willen helpen en daar om werpt zij zich al dringender met al haar nood en kommer op Hem, blijvende pleiten op die genade alleen Heere, help mij Er is hier iets van Jacobs worsteling, van die geloofsvolharding, die uitroept: »ik zal u niet laten gaan, tenzij dat Gij mij zegent!" En zie, nu wendt zich de Heere tot haar, en spreekt haar personeel toe. Doch welk een antwoord geeft Hij haar op haar smeeking Hij kan haar niet helpen. Het zou in strijd zijn met de bedeeling Gods. Hij heeft wel brood ontvangen ter uit- deeling voor de kinderen, doch het zou onbetamelijk zijn, om dit den hondekens voor te werpen, vóór dat de kinderen ver zadigd zijn De genade der verlossing, de goede gaven Gods zijn dus voor de kinderen, voor de bondgenooten, voor het zaad Abrahams. Deze zijn daarvan nog lang niet verzadigd. Er zyn nog zeer vele ellendigen en nood- druftigen in Israël, die naar de beloften en verbonden en naar de bedeeling des tijds eerst moeten geholpen worden. Zij behoort tot de zoodanigen niet. Zij behoort tot de onbesnedenen, staat dus buiten het verbond, is niet van Abrahams' zaad. Hij is wel de Heere, de almachtige en genadige Heelmeester, dat heeft zij goed uit de boodschap aangaande Hem verstaan, doch alleen Israël mag Hem noemen, den Heere, onzen Heelmeester. Hare verhouding tot Israël is als die van de hondekens tot de kinderen. Voor die kinderen nu was de tafel toe bereid, en het zou dus een geheel onbe tamelijke daad zijn, om nu die spijzen van de kinderen weg te nemen en zulk een te geven, die in 't geheel niet tot het huis gezin behoorde, ja niet eens als gast kon beschouwd worden, maar met de hondekens moest gelijk gesteld worden. Zoo scheen het dan nu dat het gansch en al onmogelijk was, dat haar gebed zou worden verhoord. Doch neen, nu de Heere er in toege stemd had, om met haar in onderhandeling te treden over de begeerde verlossing, nu zou het op nieuw blijken, dat het geloof zou overwinnen, gelijk Jakob eens overwon, en dat Hij zich zou laten verbidden. Deze Kananesche had het ook in haar worsteling, in deze onderhandeling gansch niet kwaad. Zij had volstrekt niet het ge voel, alsof haar onrecht werd aangedaan, alsof zij noodeloos werd opgehouden. Even min als zij de gedachte koesterde, dat zij nu eigenlijk den Heere moest bewegen of overreden. Neen, ieder, die het bij ervaring kent, om zóó met den Heere te onderhandelen, weet hoe zalig dat is. Het is voor zulk een gemoed geen onzekere zaak meer, of de Heere het gebed verhooren en de af gesmeekte verlossing schenken zal. Hoe kon de Heere haar ook eenig on recht doen, daar zij gansch geen rechten bezat Zij erkent ten volle, dat haar staat niet die van een kind maar van een hondeke is. Zij stemt toe, dat zij in Israël voor een eerelooze en rechtelooze gelden moet. Neen, haar komt geen plaats onder de kinderen toe. Het moet noch mag om haar geschieden, dat een der kinderen te kort zou worden gedaan. Terwijl zij dus den Heere ten hoogste eert, laat zij zich van Hem gewillig op het diepst vernederen, want zóó is het recht en waar. Doch nu toont zij ook den Heere aan, dat zij op niets anders pleit dan alleen op genadeop die genade, welke haar van Hem is bekend gemaakt, die in Hem is, die in zijn heerlijke daden aan ellendigen zoo klaar en overvloedig is geopenbaard. Zij houdt den Heere voor, dat die genade vrij is, om ook de hondekens te spijzen van de afvallende brokskens, die de kin deren niet behoeven, en dat die genade in haar gaven zóó rijk is, dat er ook voor de kinderkens genoeg is, al worden de hondekens gespijsd van de afvallende kruim- kens. Ziedaar hoe het geloof met den Heere onderhandelt over de betooning zijner vrije en rijke genade. Al zijn drangredenen neemt het uit den Heere zelf. Het handelt in de zekerheid, dat Hij kan en wil en zal helpen. De uitkomst is dan ook heerlijk. De hope wordt niet beschaamd. De Heere helpt boven bidden en verwachten. Zij heeft overwonnen. Zij heeft volhard en het einde is onuitsprekelijk zalig. De Heere begint met de erkenning, dat haar geloof waarlijk geloof is. Zij heeft noch zich zelf, noch haar geloof de handen opgelegd, integendeel zij heeft steeds van zich zelf en van al, wat in haar was, afgezien en op den Heere alleen gezien. Nu keurt de Heere, juist om dit haar doen, haar geloof als echt. De echtheid is uit de beproeving, uit de daden, gebleken. Hij kan haar niet langer afweren. Al ontbreekt haar ook alle uitwendig van God gestelde teeken en bewijs, dat zij deelgenoote is der belofte aan Abraham en zijn zaad gegeven, zij bewijst uit het geloof, dat in haar woont, dat zij een dochter Abrahams, een deelgenoote der belofte gerekend wordt. Haar geloof wordt als een groot geloof geprezen eu aan Israël ter navolging voor gesteld. Het was een krachtig, een welva rend geloof, juist omdat het van al het zienlijke en tastbare afzag, om in den onzienlijke en in hetgeen van Jezus niet zienlijk is, alleen te steunen. De Heere keurt haar doen, haar weg, volkomen goed en erkent haar deelhebben aan het brood der kinderen. Het blijkt dus, dat naar den raad des Drieëenigen Israëls genade ook voor haar was bestemd en dat de Heere in zijn voor nemen niet alleen die genade, maar ook de middelen om tot die genade te komen en aan haar deel te krijgen haar toegelegd had. Hoe wordt zy, die zich zelf zoo diep vernederd kende en den Heere zoo hoog vereerde, nu van Hem geëerd, niet alleen door zyn woorden en door de nu geschon ken genade, maar ook doordat zij nu in het bijbelboek daar staat als een toonbeeld tot leering en vertroosting van al zyn volk, van heel de kerk op aarde. Haar kind is genezen. Satan is verwonnen en gebannen. Haar ellende is weggenomen. Zij geniet de zaligste blijdschap eerst in het gelooven en daarna bij haar thuiskomst in het aan schouwen. Lezer, als gij nu u zelf en uw geloof in het licht van dit deel des Woords ziet, wat dunkt u dan van uzelf en van uw geloof Of liever, wat getuigt dan de Heere van u en van uw geloof Zal uw uitkomst en thuiskomst zalig zijn f ALLËttlEI." Gisterenavond heeft de Chr. Jon gel. O Vereen. Spreuken 23 23a aan velen een goede ure mogen bezorgen. Op haar uit- noodiging trad in de kerk in de Lange- delft Ds. Biesterveld van Rotterdam op met eene lezing over »de worsteling tusschen

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1891 | | pagina 3