se s n 180 O. dan wij kunnen verdragen. Uit de proef blijkt de heerlijkheid van 's Heeren werk, van zijn kracht in ons. Dat de Heere haar zoo ernstig op de proef stelt, bewijst dat Hij weet, welk een uitnemend geloof Hij in haar gewerkt heeft en dat Hij het nog grooter wil maken. Zie al dadelijk in haar zoeken naar, haar komen tot Jezus ondervindt zij eigenaar dige moeilijkheden. De Heere leidt haar juist tot zich in een ure, waarin hij wilde, dat niemand zou weten, waar Hij zich bevond, waarin Hij alleen verborgen wilde zijn. Dit was geen klein bezwaar. Indien Hij niet eens van zijn volk wilde gevonden zijn, hoe zou Hij zich dan van deze heidensche laten vinden Zij moet dus inzien, overtuigd zijn, dat zijne genade zoo groot en krachtig is, dat Hij zijn eigen begeerte en behoefte zal laten varen, om haarde vreemdete hooren en te helpen. En nu, welke woorden heeft de IIGeest doen neêrschrijven, om ons dit geloovig toevlucht nemen tot Jezus mede te deelen »Hij kon nochtans niet verborgen blijven" zie Markus 7 2"26. Opmerkelijke woorden Was dan de macht dezer vrouw grooter dan die van Jezus Hoe zou dat kunnen, daar de macht,! waarin zij toevlucht neemt, kracht is die Hij zelf in haar werkt. Neen, hoewel de Heere zich verbergt, laatdoel Hij zich nochtans van haar vinden. Het is dus een gunstig teeken, indien een zoekende niettegenstaande de voorko mende zwarigheden toch niet ophoudt te zoeken, te roepen. Dat is een beginsel van dat echte Abra- hamsgeloof, dat tegen hoop op hoop vol houdt. Doch dit was nog maar een begin der beproeving. Zij heeft Hem gevonden. Zij is tot Hem genaderd. Zij werpt zich in ootmoed, in 't gevoel harer groote onwaardigheid aan zijne voeten neder. Zij belijdt wat zij ge looft. Zij legt haai ellende, haar lijden, de banden, waarmede haar beminde dochtertje zoo deerlijk gebonden en gekweld is, voor Jezus bloot. Zij smeekt, dat Hij door zijn almachtige genade haar helpe. »Doch Hij antwoordde haar niet één woord." Hij houdt zich gansch vreemd van haar. Hij zwijgt op haar gebed. Hij doet, alsof er geen stem der smeeking tot Hem ge komen is. Hij wijst haar, naar 't schijnt, zwijgend af. O, wat al bange vragen en kommerlijke overleggingen kunnen er nu in haar hart oprijzen. Zal zij nu terugkeeren, ellendiger dan te voren, omdat zij int/e^hoopbeschaamdis? Neen. Zij blijft. Zij blijft wachten, 't Is alsof zij klaarder, zekerder Jezus kent uit de tot haar gekomen boodschap, dan ooit. Voor 't geloof kan de Heere niet verborgen blijven. Ook wordt zij innerlijk gesterkt, zoodat zij niet bezwijkt of verflauwt. Ook niet nu, bij 't zwijgen des Heeren, het woord der discipelen zich tegen haar keert: »Laat haar van U," zend haar weg, ontdoe U van haar, zeggen zij, »want zij schreeuwt ons achterna." Dat was geen voorspraak. Daar sprak geen liefde voor haar in dit harde woord. 't Was haar nu vrij duidelijk gemaakt, dat zij lastig was en zeer ongelegen kwam. Doch zie daar gaat de Heere spreken, 'tls echter niet tot haar. Hij spreekt tot zijne discipelen, maar zóó dat zij het hoort, en verklaart, dat Hij alleen aan Israël een zending heeft te vervullen. >Ik ben niet gezonden dan tot de ver loren schapen van het huis Israels." Dit was geheel in overeenstemming met zijn bevel aan de twaalven gegeven, Match. 10 6, die Hij verbood »op den weg der heidenen" te gaan, en gebood alleen te gaan »tot de verlorene schapen van het huis Israels." Dat was ook door de pro feten als Gods raad over Hem verkondigd. Jesaja 49 5. Zoolang dus nog de middelmuur der afscheiding staat, is zijn arbeid beperkt tot Abraham's zaad. Zoo is het haar dan nu verklaard, waarom de Meester zich vreemd van haar hield. Zij behoorde niet tot die verloren schapen Israels tot welke Hij was gezonden, om die weder te brengen. Zoo is het haar dus duidelijk getoond, dat zij zich op niets beroepen kan, dat zij van nature gansch buiten gesloten is, dat geen enkele der beloften haar naar recht toekomt, dat er voor den Ontfermer geen enkele uitwendige reden in haar persoon of in zijn tegenwoordige zending bestaat om haar genadig te zijn, en zijn verlossende kracht haar te openbaren. Maar met dat al, de Heere weêrspreekt haar belijdenis toch niet, Hij doet toch niet wat zijn discipelen vragen, Hij wijst wel op de grenzen van zijn zending, maar Hij verwerpt toch haar zaak niet. Hij zegt niet dat Hij niet wil of kan. Het geloof werkt nauwkeurig en onder scheidt scherp. Bovendien heeft de Heere haar niets ge zegd, dat zij niet hartelijk toestemt, dat haar niet volle waarheid is. Hij heeft haren staat blootgelegd, gelijk die is. Zij erkent dat. Maar daarom juist heeft zij zich ook op niets dan op zijn vrije genade beroepen. Die genade zou geen genade zijn als zij iets moest aanbrengen, om te verdienen, om 't zich waardig maken, om Hem te be wegen, dat Hij haar hielpe. Die genade is niet beperkt of gebonden binnen de gren zen zijner zending. Zij blijft aan Jezus vasthouden zóóals zij Hem uit de prediking kent. Zij heeft niets dan het Woord, dat zij aangaande Hem gehoord heeft, doch dat is haar genoeg. Dat kan haar niet ontno men worden. De waarheid van dat Woord heeft de Heere ook niet ontkend, al heeft Hij ook aan zijne discipelen getoond, hoe groote bezwaren er aan de verhooring van haar gebed in den weg liggen. Haar volhardend geloof leidt dan ook tot volhardend gebed. De toestand, gelijk wij dien de vorige week bespraken, is niet ongehoord. Och neen, het is bij elke reformatie onge veer zoo geweestdezelfde verschijnselen maar in ge wijzigden vorm, in andere mate en verhoudingen zich vertoonende. Hij is ook niet onverklaarbaar, evenmin als de krankheid ongeneeslijk is. Doch wel dient erkend en bij den arbeid door ons bedacht te worden, dat de kans van wel slagen in het pogen om onze kerken, onze oude legerplaatsen, te reformeeren door het gebeurde der laatste 50 jaren er heel wat minder op is geworden. Daarbij komt, dat de arbeid tot refor matie der kerken of legerplaatsen der Gemeente in weinige kerken ouder dan 4 jaren is en bij velen eerst voor een of twee jaren geleden aanving, terwijl nog in geen enkele onzer grootere kerken die arbeid krachtig kon worden doorgezet. Zal de reformatie doorwerkendan dient ook dat deel der Gemeente, hetwelk tot nog toe weigert aan die zuivering en hervorming der plaatselijke kerken mede te doen, te worden bearbeid. De overgroote meerderheid dier zielen in onze grootere kerken is nooit bearbeid vanwege de kerk. Men weet er weinig van, wat zij eigenlijk zijn. Dat zij niet meêdoen in de reformatie onzer leger plaatsen, dat zij de gereformeerde waarheid niet begeeren, dat zij van de regeering der kerk naar Gods Woord geen begrip hebben en die tegenstaan, dat bewijst, dat zij evenals alle anderen een bedorven natuur omdragen, die onbekwaam is tot eenig goed en geneigd tot alle kwaad dat bewijst, dat het hun aan zuivere kennis ontbreekt, maar zoolang zij niet behoorlijk naar uitwijzen des Woords als leden der kerk behandeld, bearbeid zijn, kan men niet zeggen, dat hun weigering, om met ons mede te arbeiden bewijst, dat zij kaf en geen koren zouden wezen. Wij moeten hun wel weigeren, om tot het H. Avondmaal te komen of om kerkelijke rechten uit te oefenen, zoolang zij weigeren, om als leden der gemeente in de gezuiverde en hervormde legerplaatsen te komen wonen en met de gemeente te leven, te arbeiden en te lijden. Doch wij mogen hen niet behandelen, alsof zij niet tot de gemeente belmoren, als gingen zij ons niet aan. Wij moeten hen blijven liefhebben, of beter gezegd, wij moeten hen weer leeren liefhebben, hen zoe ken en vermanen en onderwijzen en helpen in hun nooden als leden der zienlijke kerk die het merkteeken van Christus dragen. Men kan er zich niet afmaken met te zeggen zij hebben zoo goed den plicht om te komen en te hooren, als wij den plicht hebben, om hen te zoeken en te onderwij zen. Dien plicht hebben zij zeker, maar zij zullen niet weten of inzien, dat zij die heb ben en wat hun daarin opgelegd is, als wij het hun niet gaan aanzeggen en verklaren. Als God met ons gehandeld had naar dien regel, dan waren wij allen in ons doodelijk bederf omgekomen. Maar nu komt ook voor de kerken in doleantie de groote en zeer pijnlijke moeie-

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1891 | | pagina 2