ALLUILEI. is op aarde, van wat voor ons vleesch zoo onmisbaar scheen, een zwaard zal door onze ziele gaan, doch zóó met het oog op God levende zullen wij voor veel struikelen en dwalen behoed worden en zullen wij ons als kinderen Gods kunnen openbaren in deze wereld. De oogen van den Psalmdichter waren gedurig op den Heere, omdat van den Heere alleen zijn verwachting was. Zijne hulpe was van den Heere, die he mel en aarde gemaakt heeftvan den God Jacobs, die eeuwiglijk trouwe houdt. Hij kende zich zelf als een gescheurden bak, die geen water houden kan, als een dooden boom, die geen vrucht kan dragen. Hij wist het ook, dat in hem, in zijn vleesch, niets goeds woonde voor God. Ilij kende alle schepsel als y delheid. Hij erkende, dat vervloekt is de man, die vleesch tot zijn arm stelt. Daarom had hij alle verwachting en ver trouwen van zich zelf en van alle schepsel afgetrokken, om het op den Heere alleen te stellen. Hij verwierp niet de diensten van het schepsel, hij ging niet van den weg der middelen af, hij werd niet ontrouw of on gehoorzaam in het hem aanbevolen werk, hij kwam niet tot die duivelsche lijdelijk heid, die in Godtergend niets-doen en stil zitten heil zoekt, neen maar zijn ver wachting, zijn vertrouwen stond niet op het dienende schepsel, noch op het gebruikte middel, maar alleen op God. Hij zag op God om van Hem te worden onderwezen en wijs gemaakt te worden tot zaligheid, om door zijn Woord en Geest zijn wegen te leeren. Hij zag op God zooals de verlegene, de radelooze, ziet op den vertrouwbaren en wijzen raadgever, die zijn mond tot raden heeft geopend. Yan den Heere verwachtte hy zijn sterkte, zyn licht tot den weg. Hij wist, dat zijn God hem leiden en bemoedigen en ver troosten zou. Zyn oog was op den Heere, omdat hij ook voor het vruchtendragen, des geloofs en der bekeering waardig, niets van zich zeil, alles van den Heere verwachtte. Zijn God was voor hem de overvloeiende Fontein alles goeds, niet alleen voor den hemel maar ook voor de aarde, niet alleen voor de geestelijke, maar ook voor de na tuurlijke en aardsche dingen. Wat dunkt U, indien ook ons oog, het oog onzer kerken en harer kerkeraden, het oog onzer onderwijzers en van allen die in <le zaken van het vaderland tot besturen of wetgeven of rechten geroepen zijn, eens zóó op den Heere geslagen ware in 1891 en voortaan, zou er dan niet nog voor Neêr- land's Sion, voor Neêrland's volk ver wachting wezen Ja gewis, dan zou ons de Heere naar zijn Woord zijn heil doen zien. Dan zou de Heere ons weer oprichten, dan zou Hij ons weêr doen groeien en bloeien in huis en kerk en staat. Dan werd Neêrland's kerk en volk weêr tot een rijken zegen voor de kerken en de volken der aarde. Dan werd boven alles de naam des Hoeren onder ons en in ons en door ons groot gemaakt. O, dat dan onze oogen gedurig mogen zien op dezen trouwen, on veranderlijken, almachtigen, souvereinen Jehova, dan zal het wel zijn. Dan zal geen vreeze, geen zielsvervaardheid bij ons gevonden worden. Dan zal het ons ook mogelijk zijn, om goede dienstknechten en dienstmaagden te zijn, om kiuderen te wezen van onzen Vader, die in de hemelen is. Dan zullen ook wij, als het moet, kunnen zeggen de Heere heeft gegeven, de Heere heeft ge nomen, de naam des Heeren zij gelooid. Lezer, dit is mijn bede, mijn begeerte van den Heere voor U, dat het U met al het volk gegeven worde, uwe oogen alzoo gedurig op den Heere te hebben, dan zal gewis die heerlijke 121e psalm aan U in vervulling gaan. Onze Kerkenordening. (2) Wat onze kerkenordening is, hoe nood zakelijk zy is naar Gods Woord voor den welstand der kerken, en dat zij in geen levende en welvarende kerk wordt gemist, dat hebben wij kortelijk aangetoond- De vraag is nu, hoe komt zoo'n kerken orde er? Zij wordt niet opgesteld door een bestuur waaraan de kerken onderworpen zijn. Een ding, dat op zoo'n manier ontstaat, is een wei of een reglementmaar volstrekt geen kerkenorde. Een kerkenorde kan alleen opgemaakt en vastgesteld worden door een synode. ILen synode is geen bes uur. Zij is er precies het tegenovergestelde van. Zij is ook niet een vergadering, die in zich zelf bestuursmacht bezit en boven de kerken staat. De kerken zijn dan ook volstrekt niet van haar afhankelijk. Geen kerk verliest iets van hare zelfstandigheid, noch van haar recht en macht, om zich zelf te re- geeren. Een synode is een tijdelijke samenkomst van alle kerken eener provincie of van een land of uit verschillende landen. Een samenkomst, waartoe de kerken zelf vrij willig besluiten, zij worden er niet door een uiterlijken dwang, door een wet of bevel van eenig mensch toe gedwongen, maar 3 zij worden er door innerlyken geestelijken j drang toe geleid. De liefde Gods in haar, de eenheid des Geestes, de geestelijke eenheid des iichaams Christi, haar eigen welstand en stichting, dringen de kerken tot dat vrijwillige besluit, om van tijd tot tijd in synode saam te komen. Zij komen dan te zamen door hare Op zieners. Christus Jezus alleen is de eenige en uitsluitende Overheid in de kerk. Hij alleen heeft de bestuursmacht, de wetgevende macht en de rechterlijke macht in de kerk. Hy alleen oefent het oestuur en heeft alle zeggenschap over de kerken. Hij oefent nu die regeermacht uit door menschen. Zij mogen zyn medearbeiders zijn. Niet alsof zij nu in deze zaak hun macht met zijn macht saam verbonden en saam lieten werken, neen dat kan niet, want zy hebben geen macht, Hij alleen heeft alle macht. Hy staat ook niet een deel van zijn macht aan die medearbeiders af, zoo dat zij er nu naar eigen vrijen wil mede werken kunnen en moeten, neen, Hij gebruikt hen als zijn knechten en afgezanten, door loie Hij zelf de regeermacht uitoefent. Dit hebben de gereformeerde Kerken niet zelf zoo uitgedacht, maar blykens haar belijdenis hebben zij dit zoo in Gods Woord gevonden. In dien zin moet dus verstaan de regel, dat alle Kerkelijke macht bij de Kerken zelve berust, en dat die macht door den plaatselijken kerkeraad (de vergadering der Dienaren en Opzienerswordt uitgeoefend. De kerken hebben haar kerkelijke macht niet aan haar kerkeraden afgestaan of over gedragen, dat mag noch kan, maar de plaatselijke kerkeraad, d. i. de gezamentlijke Dienaren en Opzieners, oefenen die macht uit. Dit geschiedt ook nooit door een vrijwillig of tijdelijk goedvinden tusschen kerk en kerkeraad, maar naar 's Heeren uitwijzen in zyn Woord. Daarom kiest een kerk zich naar den van Jezus gestelden regel een kerkeraad, en onderwerpt zich aan dien kerkeraad. Dit is dus niet een afwijken van den regel, dat men alleen Jezus moet hooren, en dat men Gode meer moet hooren dan de menschen, maar het is juist een zich aan dien regel houden en onderwerpen. Daarom dan ook laat elke kerk zich op een Synodale (en ook op een Classikale) samenkomst vertegenwoordigen door hare opzieners. Niet alsof zij nu haar kerkelijke macht voor deze gelegenheid aan die afgevaardig den voor een tijd overdraagtvolstrekt niet. Dat kan noch mag zij doen, omdat die kerkelijke macht niet haar eigen macht is, die zij uit zich zelf heeft, maar de macht van haar verheerlijkt Hoofd, welke in haar, het lichaam, openbaar wordt. Neen, die afgevaardigde opzieners zyn, gelijk boven gezegd is, de bevoegde per sonen om de kerkelijke regeermacht, die bij de kerken zelve rust en blijft berusten, uit te oefenen. Zoo'n synodale samenkomst heeft dus macht en bevoegdheid om regelingen te maken voor alle kerken, omdat alle kerken in die samenkomst door hare opzieners ge meenschappelijk die kerkelijke macht uitoe fenendie elke kerk voor zich bezit. Elke kerk werkt in die samenkomst vrijwillig mede, uit kracht van haar eigen kerkelijke macht, aan niets gebonden dan aan Gods Woord, het Woord van haar Koning, om zoodanige regelingen en orde ningen voor het kerkelijk leven te maken, als meest zullen strekken tot Gods eer, tot den welstand en de^tichting van haar zelf en van alle kerken te zamen. Elke plaatselijke Kerk is eene openbaring van het ééne lichaam Christi. Zij hebben dus één Heere, één Hoofd, één Geest werkt in allen, uit één Woord worden zij onderwezen, zij leven één leven, dus kannen zij (tenzij zij met geestelijke krankheid of dwaling bezocht zijn) zich niet op zich zelf houden, en evenmin kunnen

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1891 | | pagina 3