Een drieledige eisch, 2 Kronijken 30 8, Geeft den Heere de handen komt tot Zijn heiligdomhetwelk Hij ge heiligd heeft tot in eeuwigheid en dient den Heere, uwen God". II. Het eerste wat liier geëischt wordt is Geeft den Heere de liand". Tot nog toe hadden zij sinds vele jaren dit geweigerd, en hadden integendeel hun hand tegen den Heere opgeheven. Dit laatste als een uitdrukking van hun vijandschap en van hun boos verzet tegen hun God en Koning. Iemand de hand geven is een teeken van vriendelijke gezindheid, een uitdrukking van het gevoel des harten, dat men zich aau zoo iemand verbonden gevoelt. Er zit in de betuiging, dat men zich door hem wil laten binden. Daarom is het een handeling, die men pleegt te doen bij het aangaan van een plechtige verbintenis, bij belofte van gehoorzaamheid. Dit is ook hier de bedoeling. Israël werd, en door hen worden allen, die, zij het ook in Nieuw-testamentischen vorm, het teeken des Verbonds aan zich dragen en in gelijke omstandigheden als Israël gekomen zijn, opgewekt om het verbond met den Heere te vernieuwen het verbond opnieuw toe te stemmen. Op nieuw tot den Heere als Zijn bondgenooten te naderen met de hoorbare en zichtbare betuigingen van liefde, aanhankelijkheid, gebondenheid en gehoorzaamheid. Voor ieder, die uit de schrift Hizkia kent, is het duidelijk, dat hij wil, dat zij opnieuw plechtig en vrijwillig zich aan den Heere verbinden, Zijn eischen toestemmen en Hem smeeken om de vervulling zijner beloften, en dit nu niet alleen in betrek king tot het verborgen leven huns harten, en niet alleen wat aanging hun kerkelijk leven, neen maar ook hun huiselijk en bur gerlijk en staatkundig leven. Zij moesten in alles weer het volk, de knecht, de huisvrouw des Heeren worden. Het moet hun in alles weder om den Heere te doen zijn. Ja, in alles moeten zij zich weder naar Zijn wil schikken. Zij moeten bewijzen, dat zij in alles en ten allen tijde aan Hem genoeg hebben en dus om Hem alles en een iegelijk kunnen ver laten. Dit wordt nu aan Israël niet voorgesteld of aangeraden als goed en nuttig eu voor- deelig, maar het wordt geëischt. Zij moeten met hart en mond en daden tot den Heere weêrkeeren en tot Zijn wet en getuigenis, van hun vij andschap en vleeschelijke gezindheid en wereldgelijk vormigheid aflaten en weer plaats gunnen aan de liefde en de waarheid Gods in hunne harten. Het is hier dus met andere woorden de zelfde eisch, dien Ezechiël aan het afge dwaalde volk deed hooren, Ezechiël 18 30 32 Keert weder en bekeert u van al »uwe overtredingen, zoo zal de ongerechtig heid u niet tot een aanstoot worden. Werpt van u weg al uwe overt* dingen, »waardoor gij overtreden hebt, en maakt »u een nieuw hart en een nieuwen geest »want waarom zoudt gij sterven, o huis »Israëls Want ik heb geen lust aan den >dood des stervenden, spreekt de Heere »Heere, daarom bekeert u en leeft." De Heere heeft het volle recht dit van zijn volk te eischen. Hij eischt hier niet iets, wat zij niet doen kunnen, maar wat zij wel doen kunnen. De Heere bedoelt hier dan ook niet iets anders dan Hij zegt, en Hij bedoelt het zóó als Hij het zegt. Aangezien Hizkia en Jesaja en Ezechiël knechten zijn, die namens hun Heere spre ken, die de boodschap hebben over te brengen zooals zij haar hebben ontvangen, zoo mogen zij er noch af- noch bijdoen, noch daarin veranderen. Hoe dit dan te rijmen is met'smenschen bederf en onmacht ten goede Allereerst moet opgemerkt dat hier geen sprake is van een bekeering als waarover Jesaja 55 7 handelt. Het gaat hier over de wederkeering eens bekeerden uit een goddeloozen weg, waarin Hij een tijd lang wandelde, gevangen zijnde onder de wet des vleesches. Zoomin als nu een gevangen man ophoudt een man te zijn, zoomin houdt een in vlee schelijke banden gevangen bekeerde op een bekeerde te zijn. Hij moet zijn eerste bekeering (bedoeld in Jesaja 55 7) niet weer eens overdoen, maar hij moet zijn overtredingen wegwer pen, van zijn ongerechtigheden afkeeren, door als een bekeerde den Geest des Heeren weer in zich te laten werken en uit die Geesteskracht weêr den rechten weg op te zoeken en zich weer als <en beheerde in woord en daad te gedragen. Israël als volk des Heeren, als planting, als formeersel Gods is zoomin als de Kerke Gods een goddelooze, maar »een edele wijnstok, een geheel getrouw zaad". Het is een omtuinde, van steenen ge zuiverde, met edele wijnstokken beplante wijngaard, van welken de Heere zeggen kan Wat is er meer aan mijn wijngaard te doen Juist op grond van die voorgaande daden kan de Heere van zijn wijngaard vrucht eischen, en juist uit kracht van die voor gaande daden kan en moet en zal ook die wijngaard den Heere vruchten dragen. Een wijnstok is geen distel, geen doorn struik of brandnetel. Hij zal ten leste onder de trouwe hand van den hovenier, die het snoeien, ja als het moet het af houwen van al zijn takken niet ontziet, zijn wijnstoknatuur toch in zijn vruchten openbaren. Juist daarom moest aan Israël weleer en moet aan de Kerk thans, die eisch worden gepredikt, zonder er iets af te doen, zonder hem te verzachten, zonder hem krachteloos te maken door een ave- rechtsche onmachtsprediking geeft den Heere de hand." Aan geheel den wijngaard en aan alle wijnstokken, die daarin zijn, moet de eisch gedaan. Want zij zijn, voorzooveel het zienlijke aangaat, allen in het verbond, allen onder de beloften, zij zijn allen onder de sacramenten en hebben allen de woorden Gods ontvangen. In het zienlijke zijn allen takken van den edelen wijnstok, voortgesproten uit het geheel getrouwe zaad, en kunnen dus den Heere vruchten dragen uit kracht van den edelen Geest, die in hen is. Met het onzienlijke kan niet en mag niet gerekend. Niemand heeft eenig recht aan te van gen met de veronderstelling, dat dit of dat een doode rank of een wilde wijnstok zal zijn en dan overeenkomstig deze onder stelling te handelen. Integendeel, wetende dat er stellig leven de ranken, edele wijnstokken onder zijn en ziende, dat allen de uiterlijke kentee- kenen eener levende rank eens edelen wijn- stoks vertoonen, zoo hebben de knechten des Heeren allen te bearbeiden, te behan delen als edel en als levende. Daarom dan ook kwam tot allen, die het teeken der besnijdenis droegen en komt tot alle gedoopten de eischgeeft den Heere de hand." Deze eisch 'des Heeren, door Zijn knech ten overgebracht, grondt zich op voorgaande daden en gaat gepaard met volgende daden. Immers Hij bestelt wijngaardeniers, die in last hebbenom den wijngaard te bewaken tegen al wat haar schaden of belemmeren zou, om haar naar haren aard te bemesten, te begieten en voortdurend te zuiveren, om hare wijnstokken af te houden van elke vermenging met vreemde wijnstokken opdat er geen verbasterde ranken inkomen. Zij hebben dit niet alleen in last, maar zij worden ook voorzien door den Heere van bekwaamheden en gaven, zoovelen en zoodanigen als noodig zijn, om dien last te kunnen volvoeren. Vaders en moeders, onderwijzers en leeraars, dienaren des WoorcTs, Ouderlingen en Diakenen, het (zijn allen van God be stelde wijngaardeniers, om de edele wijn stokken in zijn wijngaard, de gedoopte leden zijner kerk, te kweeken naar hunnen aard, opdat zij den Heere vruchten dragen. En wee den wijngaardenier onder deze allen, die het durft wagen, om te begin nen met van een pas gestekt wijnstokje of van een pas uitgebot rankje te verklaren Dat is toch maar een doode en onedele, waarvan slechts stank kan voortkomen. Wee den wijn gaardenier onder die allen, die in 't verborgen indringende met ver werping van de zienlijke voorgaande en volgende daden des Heeren, zou nalaten met alle macht den hem gegeven last te volbrengen. De Heere van den wijngaard zal het van de hand van zulk eenen zoeken. Zoo'n trouwelooze en eigenwijze dienst knecht of dienstmaagd bederft, voorzooveel het aan hem hangt, den roem des Heeren »Wat is er meer aan mijn wijngaard te doen Neen, het moet openbaar worden, dat het niet ligt aan den Heere, noch aan den knecht, noch aan den wijngaard, noch aan de middelen, zoo er wijnstokken zijn die liegen, die of geen of slechts wilde drui ven voortbrengen. De Heere moet in zijn richten met zijn wijngaard tegenover die wijnstokken vrij uitgaan met Zijn vraagwat is er hier aan mijn wijngaazd te doen en het von nis moet voor allen klaar en waar zijn:

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1890 | | pagina 2