Een blinde die zag en ziende werd.
De Kerkeraad der Neder Geref. Kerk te Mid
delburg verzoekt den leden der Gemeente, die op
Zondag a. s. geen exemplaar van zijn zwoord aan
de Gemeente inzake heiliging van den dag des
Heeren" mochten ontvangen, dat zij er een halen
bij een der leden van den Kerkeraad.
Zij, die meer dan één exemplaar van dit schrij
ven ontvangenworden dringend verzocht er
slechts een voor zich zelf te behouden en de andere
aan zulke leden der Gemeente te geven, die niet
de Noorderkerk bezoeken.
Namens den Kerkeraad,
P. J. W. Klaab.ii am eb, praes.
A. B. CitucQ, scriba.
Markus 10 46—52.
I.
De man, van wien wij in dit deel der
Schrift lezen, is een die waard is, dat wij
liera leeren kennen.
Daarom spreekt de H. Geest ons van
hem en noemt ons zijn naam.
Groote daden heeft Bar-timeus niet ge
daan, hij was geen beroemde geleerde,
evenmin heeft hij zich naam gemaakt
door zijne groote rijkdommen of door
zijn gewichtige diens en aan volk of kerk
bewezen.
Och neen, hij was maar een blinde be
delaar. Een Israëliet, dus aan wien Israël
zich bezondigde door hem te laten bedelen,
door aan hem een barmhartigheid te oefe
nen, die Gods woord verwerpt en onder
Gods volk niet mocht gezien worden. Een
Israëliet dus, die dagelijks leefde in en
van de zonde der bedelarij, die van zijn
blindheid, een van de gevolgen der zonde,een
middel van bestaan maakte.
Hij kan dus onze belangstelling en bij
zondere aandacht niet waardig zijn, om wat
hij van zich zelf is, noch om hetgeen hij
uit zich zelf doet.
De Heere stelt hem dan ook als een
voorbeeld ons voor oogen om het toerkdat
Hij in en aan hem deed.
Hij bezat een inzicht, een overtuiging,
een kennis, die maar weinigen met hem
deelden onder dien dichten drom van inen-
schen, die bij Jezus' intocht in Jericho
tegenwoordig waren.
De overgroote meerderheid van dezen
hadden oogen voor alles, behalve om goed
te zien hoedanig hun eigen staat was. Hier
voor waren zij blind, ziende blind.
Zij zagen Jezus. Zij kenden Hem zóó
goed, dat zij Hem uit duizend zouden
hebben herkend, en toch zagen zij niet,
wie Jezus is en wat Hij is.
Ten opzichte dus van zich zelf -en van
Jezus waren zij, hoewel met hun beide
oogen ziende, toch blind.
Deze blindheid zou voor allen te zomen
de jammerlijkste gevolgen, het schrikke-
lijkst verlies hebben na zich gesleept, in
dien de Heere niet dezen blinden Bartimeus
had gebruikt, om althans nog eenigen tot
het rechte zien en op den rechten weg te
leiden.
Want hoewel deze zoon van Timeus
blind was, zoo zag hij toch, wat die zien
den niet zagen.
Hij zag recht hoedanig zijn staat onder
de menschen, onder Israël, het volk Gods,
was. Hij zag in, dat hij een ellendig man
was, arm niet alleen aan geld maar aan
alles, waarin eenmensch arm kan zijn.
Hij bevond zich wel in den laagsten staat.
Een blinde bedelaar, afhankelijk van een
onbarmhartige, ja wreede barmhartigheid,
die hem van zijn rechten beroofde en hem
tot een onwaardige in Israël maakte.
Zijn toestand was troosteloos en hope
loos.
Immers hij zag, dat hij blind was en
dat die blindheid de oorzaak zijner uiter
lijke ellende was.
Dit had hij toch vóór, boven die hon- J
derden rondom zich, want die zagen niet
dat zij blind waren. Die meenden goed te
zien, dat zij in een goeden staat stonden.
Het gevolg was, dat zij de aangeboden J
verlossing niet aannamen en in hun blind- j
heid en ellende bleven.
Voor 't oogen blik waren zij er echter
schijnbaar beter aan toe, dan onze Barti
meus.
Hij kon uitzijn staat nooit verlost, nooit
opgeheven worden. Immers dat kon niet
zonder genezing van zijn blindheid. Daartoe g
moest in die doode oogen leven en licht
worden gegeven. Hij moest uit zijn stikdon-
keren nacht in het licht worden gebracht.
En wie zou dat doen
Hij lag in zijn jammerstaat besloten. Dat j
zag hij, en dat maakte zijne ellende te
grooter.
Hij zag toen echter nog niet, dat dit
schrikkelijke zien de voorbereiding was tot
het zaligst aanschouwen.
Ilij had van Jezus gehoord. Het woord
en de daden des Heeren waren ook tot zijn
kennis gekomen. Die boodschap van zulk
een Jezus, zulk een Heelmeester had een
wondere werking in zijn ziel gedaan.
Hij had ingezien, dat dit woord aan
gaande Jezus de waarheid was. Hij was
overtuigd geworden, dat Jezus zoodanig
was, als Hij in die blijde boodschap hem
was voorgesteld.
Hij had Jezus nooit gezien en toch stond
Hij door de werking van dat woord voor
zijn zielsoog als de Heelmeester van alle
kranken, als de Zone Davidsd.i. de Christus
Israels, als de eenigedie hem kon verlos
sen en uit zijn naren staat kon opheffen.
O, er was nog veel in Jezus' persoon
en werk en macht en liefde, dat hij niet
zag, dat hem nog verborgen of nog duister
was, doch die drie dingen zag hij klaar
en overtuigend.
De H. Geest had met het hem gepre
dikte woord omtrent Christus zoodanig op
dit harte gewerkt, dat hij met zijn verstand
inzag en met zijn hart vertrouwde, dat
Jezus hem zou kunnen en willen genezen.
Hij zag, dat hij Jezus noodig had. Dat
deze Heelmeester hem onmisbaar was.
Dat had hij op de schare voor, want
dat zagen zij niet.
O, zij vonden het uitnemend, dat Jezus
nu ook eens in hun stad kwam, om Zijn
buitengewone predikaties te houden en Zijn
treffende en wonderbaarlijke teekenen te
doen. Ja, zij willen heel gaarne Jezus eens
in hun midden hebben en het genot heb
ben, om Hem te zien en te hooren en van
Hem te spreken. Zij gaan Hem te gemoet.
Zij maken die dagen van Zijn vertoef tot
feestdagen. Als ware Hij een Koning, zoo
halen zij Hem in.
Doch dat in dezen Nazarener alleen hun
zaligheid en verlossing, hun opheffing uit
hun naren jammerstaat was, neen daarvan
zagen zij niets.
Op de vraagwat wilt gij dat ik u
doen zal zouden zij geen antwoord gehad
hebben.
Het gevolg was, dat al die zienden niet
zagen, waarom Jezus in de Palmstad kwam
en dat deze blinde het wel zag.
Neen, de zone Davids kwam niet om in
tochten te houden, noch om bewonderd,
noch om toegejuicht te worden, maar Hij
kwam om ellendigen te verlossen, kranken
te heelen, treurenden te troosten, gebon-
denen te ontbinden.
Die blinde zag in, dat die jubelende en
joelende menigte bij Jezus volstrekt niet
paste, maar dat hij, zuchtende ellendige,
geheel bij dezen ontfermer op zijn plaats
zou zijn.
Hij ziet in, dat zijn redding maar hangt
aan de ontferming van dien Christus.
Indien Hij zich vrijwillig over hem wil
ontfermen, dan kan en zal Hij hem helpen.
Och, wat maakt hem zijr. blindheid nu
dubbel ellendig, want daar is nu een
Redder vol redding nabij, en daar belet
hem nu juist die blindheidom tot dien
Redder te gaan van wien hij ziet, dat Hij
alleen hem redden kan.
Als die Jezus nu niet dicht langs hem
heen komt, och wat helpt hem dan al
zijn inzien en al zijn vertrouwen
Zie, hij had dezen gepasten en noodza
kelijken Heelmeester wel tot zich willen
trekken.
Doch die Meester beweegt zich vrij. Hij
gaat zijn eigen weg. Maar gelukkig die
weg is juist het pad, waarlangs de ellen
digen neerliggen.
Hoor, daar nadert Jezus. Hoor, hoe het
volk roept en juicht. Zie, hoe zij, die Hem
niet noodig hebben, zich rondom hem ver
dringen. Zij laten geen plaats voor die
blinde Bartirneüssen en voor die kleine
Zacheiissen.
Zal hij nu ook roepen Hij, de blinde
bedelaar Hij, de man zonder staat of
recht of waarde
Zijn roepen zal zoo heel anders klinken
dan dat van al die anderen. Ach, het kan
geen »hozianna" zijn, maar het zal een
kreet der ellende, der smarte moéten wezen
het hulpgeroep en noodgeschrei van een,
die redding begeert.
Ja zeker zal hij roepen. Hij mag het
en moet het. Hij heeft jaren gebedeld en
dat was tegen Gods Woord, maar dit roe
pen en vragen dat mag. Ja daarvoor
juist is die Jezus gekomen, om van zulken,
van hèm te worden gezocht en gevonden.
En hij roept, hij roept met verheffing
van stem, hij roept aanhoudend, hij roept
met al den drang der ziele JezusZone
Davidsontferm U mijner
Zóó heeft er nog niet een onder die
schare geroepen. Wat klinkt dat vreemd.
Voor velen is dat een wanklank. Zoo'n
gemeene blinde bedelaarIs dit nu een
plaats, is dat een manier om Jezus aan te
roepen Zij geven hem harde woorden en
zeggen hem, dat hij zwijgen zal.
Doch die bestrijding van zijn geloof, van
zijn begeerte en behoefte, van zijn vluch
ten tot Jezus, is als olie in het vuur. Hij