Meiejss en Vrouwen.
deel des kerkeraads reeds sinds lang en
sinds 1886 in nog steeds toenemende mate.
Men zag ook in, dat het tot deze refor
matie nooit zou komen, zoolang de kerk
bleef onder de organisatie van 1816, in
de banden van het genootschap.
Alle pogingen oui tot wezenlijke her
vorming te komen wareu op niets uitge-
loopen.
Toch zou het misschien nog lang geduurd
hebben eer het te Middelburg en in Zee
land tot breuke met het genootschap, dat
bolwerk van het rijk der duisternis, geko
men ware, indien zijn bestuurders gebleven
waren by de taktiek, waartoe zij eerst
besloten hadden, n. 1. om niet handelend
op te treden tegen hen, die op reformatie
aanhielden.
Doch de vrees bekroop hen, dat zij bij
langer wachten den komenden storm niet
zouden kunnen bezweren, men meende
door een stoute, indrukwekkende daad de
leiders der opkomende reformatiebeweging
machteloos te kunnen maken.
Men zou ook hiervan kunnen zeggen
deze omwending was van den Heere.
De uitslag was gansch anders dan men
verwacht, had. Wat men had willen voor
komen, kwam juist door de inkwisitoriale
daad, waartoe men tegen een mededienaar
overging.
De kerkeraad bestond toen uit 6 Die
naren des Woords, 14 Ouderlingen en 14
Diakenen. Er waren een paar vacaturen.
Een Dienaar en een paar Ouderlingen
ontbraken. Een der Dienaren riep de ge
reformeerde opzieners en diakenen zaam,
en na ernstige besprekingen kwam het tot
het gewichtig besluit, om voor deze kerk
te breken met de Organisatie en daarna
te trachten hier die reformatie tot stand
te brengen, welke zóó dringend om zoovele
redenen en belangen noodig was.
Een veel grooter deel der Gemeente dan
iemand verwachtte, viel het negental leden
van den kerkeraad toe, dat tot dezen stap
besloten had.
Onder leiding van den Dienaar des
Woords vormden deze Opzieners en Diakenen
op nieuw den kerkeraad, gaven aan de
overige Dienaren, Opzieners en Diakenen
kennis van het gebeurde en noodigde hen
uit, o n hun plaats in den op nieuw ge-
vormden kerkeraad in te nemen.
Dit deed echter helaas, niet een hunner.
Integendeel. Meeer dan ooit hielp men
het genootschap eri keerde men zich tegen
hen, die het welzijn van de kerke Gods
zochten.
Zoo kwamen er nu twee kerkeraden. De
eene, die het vóór het genootschap opneemt,
de andere, die het met alle macht en mid
delen bestrijdt.
De eerste kerkeraad beschikt naar har
telust over de goederen der Gemeente, de
andere heeft over niets te beschikken.
De eerste kerkeraad ging er al sp mdig
toe over de ledige plaatsen aan te vullen.
Dit ging gemakkelijk. Vooreerst omdat
alles en alles saam maar een twaalftal
vacaturen waren en ten andereomdat hy
alles gebruiken'kan, zoowel ethischen als
moderneu als brave menschen, die eigen
lijk niet recht kunnen zeggen wat zij al
zoo belijden, Hij stelt maar één onaf
wijsbare voorwaarde nl. gehoorzaamheid
aan de reglementen, onderwerping aan de
besturendat komt gelyk wy aantoonden
daarop neer, dat men helpt de Kerke Gods
te onder te houden.
De andere kerkeraad kon om vele rede
nen niet zoo aanstonds tot aanvulling over
gaan. Daar waren 25 vacante plaatsen.
Hij kan alleen gebruiken wie naar Gods
Woord voor 't ambt geschikt zijn, en die
den moed hebben, om mede den kamp
vóór Gods Kerk en tégen het machtige
genootschap op te nemen. Bovendien waren
er nog tal van andere redenen.
Die tweede kerkeraad beweert nu met
een beroep op Gods Woord, op de belij
denis, op de geschiedenis on op het recht
der Kerk, dat hij de echte kerkeraad is en
dat de leden der gereformeerde kerk zede
lijk, voor God verplicht zijn hem te erken
nen en te volgen.
Hij heeft onophoudelijk door het gespro
ken en het geschreven woord publiek zijn
recht aangetoond en verdedigd.
De andere, de tegenkerkeraad beweert
ook wel, dat hy de echte is en dat men
hem moet volgen, doch hij waagde zich
er niet aan, dit publiek aan te toonen en
te verdedigen.
Wanneer zal dit eindelijk eens komen
Hoe staat het nu met de Gemeente
Uiterst treurig. Tengevolge van moderne
en ethische ontkenning of verwringing
der waarheid en van den verderfelyken
invloed van het genootschap is bet grootste
deel van de kerk vervreemd en leeft naar
het goeddunken des harten.
De historische gereformeerde kerk telde
in 1887 ongeveer 12000 gedoopte leden.
Hiervan waren, vóór de breuke maar nau-
welyks 2000 kerkgangers. Nu is dit getal
als vrucht en als terugwerking der refor
matie iets grooter.
Blijkens de duplicaatboeken is het thans
één zesde deel der Gemeente, dat den
reformeerenden kerkeraad erkent. Er zijn
dus nog vijf zesden, die dit niet doen. Van
veruit de meesten dezer vijf zesden, kan
men helaas, zeggen, zij weten niet, wat
zij doen. Het meerendeel erkent eenvou
dig geen enkelen kerkeraad.
Deze getallen, in het licht van de ge
schiedenis en van Gods Woord geplaatst,
doen ons dus een ontzettende werkelijk
heid. zien.
Zij zeggen ons ook in verband met al
het voorgaande, hoe dringend noodig het
is, dat dit één zesde, deel den echten ker
keraad krachtig stcune, om den Dienst des
Woords zoo goed en krachtig mogelijk te
makenwant alleen hierdoor kan herstel en
zuivering nu komen. Wat van die vijf zes
den nog voor de waarheid te winnen is en
nog tot de kerk des Heeren behoort, kan
alleen door den Dienst des Woords blijken
en gewonnen worden. Wie van dezen
gansch ongeloovige en goddelooze men
schen zij ia, kan ook alleen weder door den
Dienst des Woords openbaar worden.
Daarom moet die Dienst des Woords
ouder ons veel beter en vollediger en krach
tiger worden.
Die getallen zeggen ook, dat er van de
zes leden, maar één lid is, dat metter
daad toont reformatie te willen, en dat
dus dit ééne lid bij die andere vyf leden
moet arbeiden door besprekingendoor ge
schriften, door liefdebetoondoor een god
zaligen wandeldoor t gebed in de binnen
kamerdat ook zy zich voegen bij hen, die
vóór de Kerke Gods en tegen het anti
christelijke en kerk verwoestend genootschap
strij !en.
Wij zullen nu voor 't oogenblik van die
getallen eens niet meer zeggen, hoewel er
nog heel wat meer uit te leeren valt.
Moge dit nu al vast eens gelezen en
herlezen en besproken worden. Is er by
iemand bezwaar, is 't een of ander niet
duidelijk, men melde het ons, en wy zullen
trachten daarin te voorzien.
Moge dit weinige maar strekken, om de
reformatie te bevorderen, om de verhoudiu-
gen zuiver te stellen, om de Kerke Gods
te bouwen.
De vrouw is voor het huis.
Dit geldt van alle natuurlijke verhoudin
gen der vrouw in het leven. Eu hierin
liggen tegelijk al hare bijzondere gaven
en heel de schat, dien de vrouw op aarde
aanbrengt, aangewezen. Iedere vrouw, die
naar eene andere eere dingt, loopt hare
eer voorbij en zal ten slotte hare eere
blijken te missen.
Alle dingen hebben hunne waardein hunne
bestemming. Met die bestemming toch komt
de aanleg, dien de Heere aan Zijne schep
selen schonk, en komen ook de bijzondere
gaven, waarmee Hij ze bedeelde overeen.
Stel iemand op de plaats zijner bestemming
zoo zal hij wat kunnen zijn. Dat gaat met
alle schepselen door. Wie vuur wou eten
of zich bij brood wilde warmen, zou ein
digen met èn het vuur èn het brood te
haten en weg te werpen. Zoo zal een vrouw,
die mannenwerk doet of naar manneneere
dingt, evenals een man, die een vrouwelijke
roeping vervult, weerzin en afkeer wekken
en schade aanbrengen.
De zoogenaamde emancipatie der vrouw,
het zoeken van een lioogere roeping voor
de vrouw dan die in het huis, brengt
de schrikkelykste ellende aan.
De tijdgeest dringt er heen.
Voor mannen en vrouwen dezelfde ma
nieren een vrouw, die voor geen man on
derdoet een vrouw, die er net zoo goed
kan wezen als een maneen baasvrouw
dat is de vrouw, die de tijdgeest wil
maar dat is niet de vrouw die God
maakte. Dat is een ontaarde vrouw iemand,
die haar beginsel verliet die hare eere
niet draagt. Als de vrouw zóó wordt, zyn
wij de vrouw kwijt en is het leven ook der
mannen diep ellendig, somber, arm, on
draaglijk.
De man is de kracht der vrouwmaar
de vrouw is de rijkdom des mans de we
zenlijke vrouw de vrouwelijke vrouwde
huiselijke vrouw.
Van het huis dringt de tijdgeest onze
vrouwen immer meer af. Vele ouders mee-
nen re°ds, dat het eene hijzonder goede
opvoeding is, zoo men tusschen meisjes en
jongens geen onderscheid maakt. Dezelfde
lessen dezelfde spelen dezelfde beloonin-
gen dezelfde straffen geheel dezelfde be
handeling. Alsof God geen onderscheid