ALLKRLEI. ■en gezicht aanwezig is. Maar daarom ook is het in die kerken zoo zeer noodig, dat naast het bediende Woord de oefening der tucht sta, om elk lid der kerk te berechten, naar dat hij zich tengevolge van bet gepredikte Woord open baart en doet kennen. Wij hopen nu door deze zes opstelletjes over de de kerkelijke tucht althans dit bereikt te hebben, dat men in de ver schillende gereformeefde kringen onder ons over deze hoogst aangelegen zaak is gaan nadenken, dat voor enkelen op sommige punten licht is opgegaan, dat sommige dwalingen zijn ontdekt. Er is natuurlijk over dit onderwerp nog heel wat meer te zeggen, doch voor de eenvoudige lezers van dit blaadje achten wij het gezegde vooreerst voldoende. Och, dat men het geschrevene toch leze. Niet om onzentwil, maar om der wille van de uiterst gewichtige zaak. Dat men het herleze en overdenke, en zoo men beden kingen heeft, dat men die mededeele. Moge Gods kerk ook door dezen ge ringen en zwakken arbeid gebouwd worden, en de reformatie komen. Getallen. Het was de organisatie, die in 1816 aan de Kerken in ons land en ook aan die te Middelburg was opgedrongen, welke met haar besturen en reglementen het zóó noo- dige herstel van de geïnstitueerde kerk tegenhield, ja onmogelijk maakte, zoolang men haar bleef erkennen. Nu hebben wij gezien, hoe zonder dat herstel dezer geïnstitueerde kerk ook de Dienst des Woords uiet kon worden her steld en dat, bleef deze zoo gebrekkig en verkeerd als hij was, dan ook de Kerke Gods in Nederland niet weer tot bloei en krachtsbetooning kon komen. Om der wille van de Kerke Gods en om der wille van alles, wat bij haar bloei het hoogste belang heeft, moesten dus de Gereformeerde kerken, ook die van Mid delburg, vrijgemaakt van die organisatie. Elk Lezer zal nu wel inzien, dat deze vrijmaking nog qeen reformatie is en dat met haar de Dienst des Woords nog niet hersteld is. Evenzeer is het uit al het gezegde dui delijk, dat niet met en door die organisatie het bederf in onze geïnstitueerde kerk en in den Dienst des Woords gekomen is, maar dat het bederf, dat er reeds wasdoor die organisatieis bestendigd èn verergerd èn niet hersteld kon worden. Om dus tot kerkhersiel te komen moest men niet beginnen met die kerk te ver laten, maar moest men haar eerst van die organisatie afhelpen. Dit staatscreatuur van 1816 is een van die smachten1' tegen welke de Kerke Gods naar Efeze 6:12 den strijd heeft. Nu ging en gaat dat evenwel niet ge makkelijk, om die organisatie weer buiten de kerk te krijgen. Vooreerst toch wordt zij verdedigd en vastgehouden door alle ethische en moderne en kwasig ereformeer de menschen. Zij doen dit, omdat zij juist door die organisatie zich in de gereformeerde kerk kunnen staan de houden en die kerk kunnen dwingen, zich naar hen te schikken. Laten zij de organisatie los, zoodat die gereformeerde kerk zich weer kan herstellen en inrich ten naar haren aard, dan worden zij daar door gedwongen, om de kerk in het zien lijke voor zich op nieuw te formeeren en in te richten naar hun belijdenis. Dit nu kunnen zij niet en willen zij niet. Ten andere wordt die organisatie ver dedigd en op de been gehouden door de staatsmacht, welker kind zij is. De groote meerderheid der machthebbenden huldigt tegenwoordig helaas niet de beginselen en erkent niet de wetten en rechten van het koningrijk der hemelen, maar van het rijk der duisternis en daarom hebben zij er groot belang bij, om de Kerke Gods t8 beletten weder tot kracht en bloei te ko men, en geen middel is hiertoe beter ge schikt dan zoo'n genootschappelijke orga nisatie. Voorts heeft alles, wat thans onderons leeft naar de regelen en wetten en in de genietingen van het koninkrijk des Satans, er belang bij, dat die strijdende Kerke Gods, die den kamp voert tegen Satans rijk en vóór het Koninkrijk Gods, niet tot kracht en bloei kome, en daardoor heeft het genootschap van 1816 ook den machti gen steun van wat men noemt de publieke opinie, de openbare meening. Zoo komt het dan ook, dat in onze dagen niet alleen in kerkelijke maar ook in politieke, in wetenschappelijke, in maatschap pelijke zaken de strijdt gaat vóór of tegen het genootsehap. Het is een der bolwerken van het rijk der duisternisWie tegen den bloei en het welwezen van Gods Kerk is, moet dit bolwerk verdedigen, al wie wenscht, dat die strijdende Kerke Gods krachtig zij en welvare en kloekelijk strijde tegen den duivel en zijn gansche rijk, die moet helpen om dat bolwerk te slechten. Omdat dit zoo is, daarom is het zóó smartelijk en grievend te moeten zien, dat er ook nog gereformeerde geloovigen zijn, die door allerlei gebonden of misleid nog altijd voor dat genootschap ijveren en den strijd der Kerke Gods, tot welke zij toch behooren, bemoeielijken. Elk Lezer zal inzien, dat het ook niet genoeg is, zich maar aan dat genootschap te onttrekken, neen het moet bestreden het moet weg, opdat heel de gereformeerde kerk weer kunne worden hersteld naar den boven aangegeven maatstaf en tot het bo vengenoemde doel. Men begrijpt ook, dat een goed gerefor meerd mensch zich onmogelijk tevreden kan stellen, met naast dat verderfelijke ge nootschap nu een nieuw genootschap te stichten. Wat helpt dat Ja dat helpt ons eer van den wal in de sloot. Neen, de gereformeerde kerk moet van die organisatie van 1816 verlostopdat zij zich weer her stellen en zuiveren kan, opdat de Dienst des Woords kan hersteld en opdat alzoo de Kerke Gods weder tot kracht en bloei en kloekheid kome. Voor elk Lezer, die aandachtig het vorige en dit opstelletje gelezen heeft, zal het nu wel duidelijk beginnen te worden als wij zeggen, dat het getal der ingeschrevenen op de duplicaatboeken der Nederd. Geref. Kerk te Middelburg, ons een blik doet slaan in de geestelijke gesteldheid van deze kerk. Wat zal ik lezen Niet iedereen is in staat deze vraag voor zich zelf te beantwoorden. Immers ook in deze zeer belangrijke aangelegenheid mag men zich niet uitslui tend laten leiden door zijn lust. Wat wij ook in deze het liefste willen doen, is zelfs meestal niet het beste voor ons. Oók deze vraag moet beantwoord met het antwoord op die eene groote vraag Heere, wat wilt Gij, dat ik doen zal Immers wat God goedkeurt, dat is goed, doch wat Hij afkeurt, dat is kwaad. Daarom is het dan ook het bevel des Heeren, dat ieder gedoopte Zijn Woord zal lezen, en dat hij of zij dit doen zal gedurigernstignauwlettendbiddend en met nadenken. Bij dit lezen des Woords moet gedurig de vraag gedaan Verstaat gij ook het geen gij leest Opdat wij zouden mogen verstaan, heeft de Heere voor allerlei uit leggers gezorgd, door wien de H. Geest ons wil leeren verstaan. Onder dezen is allereerst vader door moeder geholpen verder de bedienaren des Woordsde ouderlingen, de onderwijzers en leeraars, oudere en betrouwbare vrienden, hoewel deze laatsten het niet doen krachtens een ambtook wil de Heere daartoe goede boeken gebruiken. Na den Bijbel, en aan de keur van den Bijbel onderworpen, moet iemand lezen, al wat hem kan vormen en bekwamen tot een goed krijgskneeht van koning Jezus in huis en kerk en staat en maatschappijn strijdende in 's Heeren kracht met ge schikte middelen en met kennis van zaken tegen den duivel en zijn gansche rijk en vóór het koningrijk der hemelen. De gedoopte, die dit niet zooveel moge lijk doet, verwaarloost zijn roeping, maakt zich onbekwaam voor zijn taak, verzwakt de Kerke Gods. God zal hem daarover oor- deelen. Dan mag men in de derde plaats lezen, al wat tot veraangenaming voor vorstand of hart kan strekken en niet met den Bij bel strijdt. Hebt gij nu, bij bet doen eener keuze raad noodig, vraag dien dan aan uw vader en moeder, aan uw man, aan uw predi kant of ouderling of onderwijzer, of aan een betrouwbaren vriend of vriendin, maar vraag dien nooit aan iemand, die zich niet in alles door Gods Woord laat leiden, want gij kunt niet verwachtendat de H. Geest zulk een zal gebruikenom u te radsn. Van tijd tot tijd komt ook de redacteur van dezen Kerkbode u eens aanraden, om dit of dat te lezen. Hij doet dit alleen, om u van goeden raad te dienen. Zoo raadt hij u uu weder aan te lezen r 1 o. Leerrede naar den vierden Zondag van den Heidelbergschen Catechismusdoor Br. W. v. d. Bergh," 2o. »Het gebed voor de volmaking der gemeente, afscheidswoord door Br. W. Geesin/c." So. »Be Provinciale samenkomst en de 2e Voor- loopige Synode. Gezamentlijke verslagen

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1890 | | pagina 3