ben zij ook de gedaante; in zulken die hebben, wat een bruidsmaagd nu eigenlijk tot een bruidsmaagd maakt en in zulken, die dat ééne missen. Maar daar weêrklinkt het geroep: »de bruidegom komt, gaat uit hem te geraoet En ziet, nog die overeenkomst. Immers allen schrikken wakker en zijn verlegen over hun slapen. Allen gevoelen zich naar 't schijnt bruidsmaagd. Zij grijpen allen naar de lampen. Dochnu komt er verschil en breuke. Vijf hebben olie, de anderen niet. Vijf geven wijzen raad, vijf anderen doen een dwazen voorslag, die hen allen zou doen te kort schieten en den bruidegom geheel van zijn eer zou berooven. Vijf kunnen zich met den bruidegom en zijn zaak en eere bezighouden, de vijf anderen kunnen maar alleen aan zich zelf denken, zij kunnen niet dienen, zij moeten zich al spoedig uitsluitend bezig houden met de vraag, boe kom ik nog binnen. Vijf gaan uit den bruidegom te gemoet, dienen hem, eeren hem, zijn waarlijk bruidsmaagden, beant woorden metterdaad aan haar heerlijke roeping, de vijf anderen ontbreken geheel en zijn of doen niets van dit alles. Vijf' gaan mede naar binnen in de bruiloftzaal en de deur wordt gesloten. Ontzettende, onherroepelijke klove en scheiding tusschen deze vijf en die andere, die voor eeuwig buiten gesloten blijven met dat vreeselijke woord, dat oordeel, Voor waar zeg ik u, ik ken u niet." Green bruidsmaagdenkleed of lamp, geen belijdenis dat hij hun Heer is, geen smee king, geen verwijzen naar haar roeping, naar haar toebereiding, naar haar opge brande olie, naar haar vroegere vreugde en gewilligheid, niets kan dat oordeel breken, dien eeuwigen ban opheffen. Zij zijn buiten gesloten. Zij waren geen bruidsmaagden. Zij dwalen nu met de hoeren en groote zondaren buiten in het nachtelijk duister om. Wel bezien, heeft dat diepgaand verschil, dat in deze schrikkelijke breuke, deze eeuwige scheiding openbaar wordt, reeds van meet of bestaan. Vijf waren wijs en vijf waren dwaas. Die een wijs en recht hart hadden, handelden ook wijs en recht, doch die dwaas van hart waren handelden ook dwaas en onrecht. Uit dat bezit of gemis van dat kruikje met olie wordt de gesteldheid en gezind heid des harten openbaar. Er zijn er vijf wier hart tot den bruidegom en zijn zaak en eere gekeerd isdie in zijn dienst zich hebben gegeven en bedenken, dat hij vrij is in zijn komen, die naar zijn wil zich schikken en hem dienen. Dit zijn de echte, de van zich zelf verloste, de aan den brui degom verhonden maagden. Zij hebben niet alleen de roeping en het kleed, maar ook het hartde liefde, den geest eener .bruidsmaagd. Doch er zijn vijf anderen wier hart niet •tot den bruidegom, maar tot zich zelf ge keerd is. Zij zoeken zich zelf, haar eigen zaak en eere. Zij gebruiken eigenlijk den bruidegom voor haar zelf. Zij willen door hem komen tot het genot en de eere van den bruiloft. Haar hooren naar de roeping, haar komen op die roeping, haar blijdschap over die roeping, haar bereidwilligheid, haar kleed en lamp en olie, het geldt alles slechts in zooverre den bruidegom, als zij door hem zich zelf het genot van zijn bruiloft bereiden willen Zij noemen hem dan ook wel Heer, en beschouwen hem ook wel zoo, doch de vreeze des Heeren is bij haar niet, zoodat zij dan ook niet met hem rekenen. Dit blijkt niet alleen uit het gemis van dat kruikje met olie, maar ook nog uit haar dwaze voorstel, om de olie der wijze maag den saam te deelen. Zij behooren tot die menschen, die den bruidegom zouden willen plunderen voor zich zelf, om hem daarna te laten, voor wat hij is. Op de manier van den rijken jongeling. Het ontbreekt hen aan de liefde Gods en aan de heiligmaking des harten. Zij bleven de oude knechten, maar in een ander kleed en schijnbaar in een anderen dienst. Daarom hebben zij veel op met des brui degoms priesterschap en profetisch ambt, en roemen zij zijn koninklijke weldaden, doch zij kunnen er niet toe komen, hem als koning over zich te laten heerschen. Zij zijn in hun verstand door de predi king des Woords verlichtzij hebben iets gesmaakt van Christus, de hemelsche gave zij hebben werkingen des fl. Geestes erva ren zij hebben de kracht en eenigermate de blijdschap van Gods goede Woord erva ren de krachten en gaven des eeuwigen levens mochten zij in 't voorbijgaan ge nieten Hebreeën 6:4 en 5). Doch aan hen is niet vervuld de belofte »En ik zal den Vader bidden, en Hij zal u een anderen Trooster geven, opdat Hij bij u blijve in der eeuwigheid". De H. Geest zelf, woont noch werkt in hun wezen, in hun innerlijks! bestaan en houdt niet in hen Gods werk in stand. Daarom zijn zij maar voor een tijd. Lezer hoe staat het met u Is uw ge loof, uw bekeering, uw dienen oprecht Is bij u niet alleen de gedaante, maar ook het wezen der godzaligheid g B Slot.) Tucht. Wij willen er ten slotte nu nog op wij zen, dat de tucht een zeer noodzakelijk, een wezenlijk deel is van den Dienst des Woords. Waar de Kerkelijke tucht, gelijk wij die nu kortelijk bespraken, wordt ge mist of gebrekkig wordt geoefend, daar is de Dienst des Woords gebrekkig, en daar kan het dientengevolge niet goed staan met de Kerke Gods, het Lichaam van Christus. Immers waar de tucht verslapt, daar wordt zoowel de bediening van het Woord als die der Sacramenten onzuiver, daar wordt de drieëenige VerbondsGod op het smadelijkst beleedigd, doordien men tot het H. Avondmaal, de zienlijke gemeenschap der heiligen, ook toelaat hen, die zich als ongeloovige en goddelooze menschen aan stellen. Men haalt dus Gods misnoegen over de gemeente, men bedroeft den H. Geest. Doordien men het recht des Konings niet meer handhaaft, wordt ook het Woord des Konings niet meer gehoord en treedt voor gehoorzaamheid, bandeloosheid en wil lekeur in de plaats. Hierdoor kan dan weder het recht der echte kinderen, der ware burgers des ko- ninkrijks, der levende lidmaten niet worden gehandhaafd De geweldigen verdringen en verstooten de zwakken. De zuivere wateren worden troebel en ondrinkbaar gemaakt.Hefc brood der kinderkens wordt den hondekens gegeven. Het gevolg is, dat de brief des Woords onleesbaar wordt, dat de zegelen onkenbaar worden. Die brief spreekt niet meer, die zegelen doen hun werking niet meer deze van God gegevene genademiddelen waardoor het geboren kind tot het bewust zijn en de verzekering moet komen, dat het geboren is, dat het leeft, dat het des Heeren is, zij werken niet meer of hoogst gebrekkig. Dit sleept wêer een dubbele ellende na zich. Vooreerst, dat men nu zelf mid delen gaat zoeken en maken, ora te ver krijgen, wat alleen door die genadnmidde- len kan verkregen, en dat men nu nood wendig aanlandt bij het nimmer rustende oeverzand van het gevoel en van een zie kelijke bevinding, die de blijdschap rooft of belemmert, de kracht verteert en den christen onbekwaam maakt, om een kloek krijgsknecht van koning Jezus te zijn, wijl hij nooit vasten grond onder den voet heeft, maar wankelt en geslingerd wordt. Ten anderedat daardoor bij velen in de Gemeente een blijvende ziekelijke bekom mering is ontstaan en voortbestaat. Zielen, die wel degelijk leven en daarom aan leven en groeien en aan blijdschap be hoefte hebben, doch juist door bovenge noemde redenen niet tot recht helder be wustzijn, niet tot verzekerdheid komen kunnen. Zij vooral zijn de diep te beklagen slachtoffers van de deformatie in den Dienst des Woords. Ook om hunnentwil is het toch zoo zeer noodig, dat het tot reformatie kome, ook en vooral op het punt der tucht. De kerkelijke tucht en de bediening des Woords in de samenkomsten der Gemeente, in de kerkelijke samenkomsten, in de ea- techisatiën, in de huizen, hangen zeer nauw samen. De een kan zonder de ander niet of niet naar behooren werken. Wij hebben dit in onze opstellen over Johannes den Dooper aangetoond. Yooral in de gereformeerde kerken komt dit sterk uit. Deze toch leeren naar Gods Woord, dat onze kinderen bij hun geboorte bondge- nooten en leden van Christus lichaam zijn en daarom gaan zij op goeden schriftuur lijken grond uit van de onderstelling, dat onze kinderen bij hun geboorte begena digd zijn met het nieuwe leven en met bet vermogen des geloofs. Op grond van het verhoud en uitgaande van deze onderstelling doopen zij hen. Maar daarom staan er die kerken dan. ook zóó sterk op, dat men toch zoo spoe dig mogelijk het Woord tot de kinderen brengen zal en den jongen de eerste be*j ginselen zijns wegs onderwijzen zal. Juist hierdoor moet het duidelijk worden of er metterdaad geestelijk leven en gehooq

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1890 | | pagina 2