an bewaard, alles in de gehoorzaamheid 45ods onderhouden wordt, de ergernissen uit de Gemeente Christi weggenomen worden, de sacramenten heilig gehouden worden, de zondaar met de Kerk en met zijn naaste verzoend wordt. Het eeue is hier nog al gewichtiger en noodzakelijker dan het andere, en het is duidelijk, dat zoowel de eere Gods als de bouw en welstand van de Kerk, zoowel de vertroosting der geloovigeu als de bekee ring van den zondaar, de godvruchtige oefening van de kerkeljjke tucht zeer dringend vorderen. Wij zien ook, dat men bij de tuchtoefe ning niemand uitsluit, dat zij gaat over leden en dienaren des Woords en Ouder lingen en Diakenen, dat niet de overheid als zoodanigmaar wel degelijk de over heidspersonen voor zoover zij tot de Kerk behooren aan de tucht onderworpen zijn en niet mogen ontzien worden. Zoo behoort er tot een rechte tucht oefening niet alleen veel geestelijke kennis en wijsheid ea voorzichtigheid, maar ook geestelijke moed en dipperheid. Juist hierom dau ook is het zoo noodig, dat deze hoogst gewichtige, uiterst rnoeie- Jijke en zeer teedere zaak niet in handen van een enkele of van weinige opzieners gelegd worde, maar dat er in de Gemeente vele Opzieners zijn, gekozen uit de god zaligste, ervarenste, geoefendste en in de Schriften wel ingeleide Christenen en dat zi) liefst niet gekozen worden uit de broederen, die een zeer ondergeschikte be trekking bekleeden, maar uit hen die een zelfstandige positie hebben. Terwijl niet minder noodig is, dat de Gemeente inzie, dat de publieke tuekt, de geestelijke rechts pleging mede tot haar ambt behoort, haar van den Koning der Kerk is opgelegd, zoodat zij nauwlettend heeft toe te zien, of in deze zaak door hare Opzieners ge handeld wordt naar des Konings in Zijn Woord uitgedrukten wil. Wij bemerken ook uit onze belijdenis schriften, dat dit geestelijke gericht niet gaat over den verborgen staat des harten noch over de verborgen bedoeling en dat het evenmin de overtreding opzoekt. Neen de tucht, dat is de handhaving van 's Konings recht in en over Zijn Kerk gaat alleen over woord en daad, over belijdenis en wandel. Het is duidelijk, waar men de tucht niet handhaaft naar 's Heeren Woord, waar men voor de Kerkelijke tucht een ander soort tucbt in de plaats schuift, daar laat men liet recht, het gezag losgeeft dat prijs. Daar luistert men tot op zekere hoogte naar Jezus als profeet, daar eert en dankt men Hem wellicht als hooge- priester, maar daar berooft men Hem fei telijk van Zijn recht en zegt men Hem het gezag als Koning op. Dat is de schrikkelijke zonde van revo lutie, waarin onze kerken allen tot voor weinige jar*u leefden, dat is de zonde wa.iriu alle leeraars e«i opzieners ei» .diakcnesB cu leden der kerk nn nog volharden, die nog bij liet genoot schap en zijn besturen en reglemen ten blijven. Getallen. In onze dagen hecht men wonderveel aan getallen. Voor de groote massa zijn zij de maatstaf, waarmêe men meet en uitmaakt, of een zaak goed of verkeerd is, of men er zich vóór of tegen zal verklaren. Vandaar dan ook, dat zoovelen al het mogelijke doen om een groot getal men schen voor zich of hun zaak te winnen. Dat is trouwens al een oude kwaal. Denk maar aan koning Saul. Die zocht ook van den dag af, dat hij niet meer op God kon rekenen, noch in de gerechtig heid van zijn zaak steun kan vinden, zijn kracht in de meerderheid. En geen mid del ontzag hij, om door vrees of toegene genheid de meerderheid aan zich te binden. Toch mag men ook weer niet te weinig hechten aan getallen. Zij bevatten soms een duidelijke en hoogst ernstige waarheid. Bovenstaande overwegingen maakten het onlangs den Kerkeraad der Nederd. Gere formeerden te Middelburg moeilijk, toen de vraag voorkwam, of men ook in de publieke notulen zou meedeelen, hoeveel leden van Middelburg's Geref. Kerk nu dezen kerkeraad als den wettigen erkennen. Het besluit was, dat getal niet officieel te noemen. Onder meer andere redenen was ook deze, dat men door dit getal te noemen er toe zou meewerken, om bij de onkun dige en oppervlakkig oordeelende menigte de meening te sterken, dat die doleerende kerk nu een nieuwe kerk is, pas gesticht omdat men in de bestaande kerk niet langer wilde blijven, en dat nu zooveel of zooveel leden van die oude kerk zijn afgegaan, om zich bij deze nieuw gestichte kerk te voegen. Deze meening, zoo ijverig verbreid en zoo gaarne aangenomen, is van woord tot woord leugenachtig, is geheel en al omvaar en onjuist. Daarom moet al het mogelijke gedaan, om haar te bestrijden en alles nagelaten, wat haar zou kunnen versterken. Nu is het toch wel te bejammeren, dat deze zeer geldige reden, oorzaak is, dat dit en andere getallen uitblijven. Zij be vatten toch een ernstige waarheid. Wij komen hierop, zoo de Heere wil, in een volgend nommer terug. Uitgeven. Hoeveel mag een huisvader of moeder een baas of heer in zijn zaken een regeering een penningmeester van een vereeniging een diaken der Kerk wel uitgeven Dat is een rare vraag. Ja, en een las tige ook. Vooral lastig als men haar moet beant woorden op een oogenblik, dat men niet beslist is, of men zich door Gods Woord dan of men zich door het vleesch zal la ten besturen. Maar die vraag kan zóó niet beant- wooid. Daar zijn allerlei dingen dooreen gemengd, die naar verschillenden regel moeten gaan. Bijv. I: veel menschen zeggen ik kan als huisvader niet meer uitgeven dan ik heb, ik moet de tering naar de nering zetten, schulden maken mag ik niet, want dat is een zonde, die God naar het negende ge bod straffen wil en zal, en dus zoo moeten de Diakenen ook doen. Die redeneering lijkt volkomen recht, maar is het niet. Eenvoudig omdat de Kerk niet het huis houden der Diakenen is. Gij zijt vanGod als vader in uw huishouden gezet om Hem daar te vertegenwoordigen. Gij zijt het aan Hem verantwoordelijke hoofd van het gezin. Gij bestuurt dat ge zin ook in 't geldelijke naar Zijn Woord op uw verantwoording. Zoo rust dan ook op u de plicht, om te zorgen, dat de uit gaven de inkomsten niet te boven gaan, èn dat de inkomsten in overeenstemtning zijn niet met de gemaaktemaar met de wezenlijke behoeften. Doch zoo is het met den Diaken niet. Die is niet het verantwoordelijke Hoofd der kerk. Dat is Christus. De diaken is Zijn knecht door wiens dienst Christus zelf de barmhartigheid oefent. De Heere Jezus heeft te zorgen, dat er in het huisgezin der Kerk genoeg is, om barmhartigheid te oefenen. En Hij zorgt daarvoor. De diaken moet dus niet vragen, hoeveel heb ik maar hij moet vragen, hoeveel heb ik in 's Heeren dienst noodig naar uit wijzen van Zjn Woord. Hij maakt dit dan aan de Gemeente bekend en deze geeft hem dan de noodige middelen, gelijk zij zelf die uit des Heeren hand heeft ont vangen. En laat elk lid der Gemeente hierbij denken aan Ananias en Saffira. De Koning der Kerk zorgt dat in Zijn huishouding de uitgaven de inkomsten niet overtreffen, en dat de inkomsten beant woorden aan de behoeften. Men schrijft ons van bevriende zijde, dat er menschen door het land loopen, die zeggen, dat in de Nederd. Gereform Ker ken de tucht niet wordt toegepast. Dat men in die Kerken zegt de tucht is wel noodig, maar wij kunnen haar niet oefenen. Die menschen voeren dit aan als bewijs, dat de reformatie niet uit God is en tege lijk als verklaring, waarom zij er tegen zijn, en meteen als een beweegreden, om anderen over te halen, zich maar verre van die gereformeerde kerken te houden. Nu vraagt ons die schrijver, of wij die menschen eens willen aantoonen, dat zij onwaarheid spreken. Doch hoezeer wij dit verzoek begrijpen en ons hartelijk verblijden over de belang stelling, die er uit spreekt, zoo zullen wij daaraan toch niet voldoen. Wij achten dat onnoodig. De trouwe en aandachtige lezers van de Kerkbode weten wel beter. De leden der N«derd Geref. kerken weten ook wel be ter. En indien die bovenbedoelde men schen niet beter weten, is het verloren moeite, om door dit blaadje het hun andera te doen kennen, want óf zij willen heli niet anders weten, of zij bedoelendat do tucht, die geoefend wordt, naar hun mee~ ning geen tucht is. De zaak is deze. Toen de Nederd. Geref. Kerken zich vrij maakten van het Genootschap en zijn roomschgetinte ge- nootschapstucht, hebben zij niet aangeno men eene andere gereformeerd getinte

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1890 | | pagina 3