tegen de golven en winden, waarmede wij hem aan boord bezig zagen, heeft hij ook opgegeven, en zelfs het gelooven tot be houdenis wordt hem een onmogelijke zaak. Hij kan zich zelf met het Woord des Hee- ren en in de nabijheid van Jezus niet bo ven houden. Toch is hij ook nu een geloovige, een beminde discipel, een apostel des tleeren. Indien hij eens hadde kunnen wegzinken in de diepte, hij ware met de noodkreet op de stervende lippen den hemel binnen gegaan. De Heere heeft ons dit geval uit Petrus' leven voorgesteld oin ons daardoor te toonen, dat ook de wedergeborene niet uit zichzelf wat kan, niet uit zichzelf met zijn geloof kan werken. Ware het mogelijk, dan zou gewis Pe trus het nu hebben gedaan. De wedergeborene werkt wel, doch alleen uit de kracht Gods, die in Christus woont, en die door den H. Geest in hem is. Over deze kracht heeft hij geen vrije beschikking. Zij wordt hem gegeven. Zij wordt hem gegeven, alleen om er in den weg des W-oords mede te gaan en te werken. Daarom kan het in dezen zelfgekozen weg aan de zijde van Petrus niet goed gaan. Zoolang hij in 't schip op de aangewezen plaats bleef, kon hij zeggen, de Heere heeft mij in deze moeite, in deze worsteling ge bracht, kon hij in zijn gebed wijzen op de gerechtigheid van zijn zaak, doch dit kon hij nu niet meer. Komt hij dan nu om Aan zijn zijde ja. Aan 's Heeren zijde neen. Hij komt nu tot het rechte gebed en tot den juisten stand voor den Meester. Heere, behoud mij!" Hoe kort en toch hoe juist gebeden. Merkt gij wel, het indien" is nu wegge vallen. Hij redeneert niet meer, hij twijfelt niet meer, hij gelooft. Twijfelen en rede neeren behoort volstrekt niet tot het wezen of de natuur van 't geloof, maar is een echt kenmerk van ongeloof. Hij bidt nietred mij. Neen, redding, dat is hier, opgetrokken worden uit dien zin kenden toestand, dat is wel heerlijk en groot, maar het is voor Petrus niet meer genoeg. Gered zijnde zou hij wêer zinken en zou hij het schip niet wêer bereiken en nog min der de overzijde van het meer. Neen hij moet behouden worden, dat is, na de redding moet Jezus hem vast houden,hem blijven bovenhouden. Behoeft Petrus dan niet meer te gelooven, noch te wandelen op het water Ja, wel degelijk, doch zijn geloof gaat anders werken. Tot nu toe moest zijn geloof hem in staat stellen, om zich door het zien op Je zus boven te houden, doch van nu af moet zijn geloof dienen, dat hij zich door Jezus laat bovenhouden. Daar is óók bij een geloovig menseh twee'-'rlei zien op Jezus. Behoud mij, Heere Dat is de belij denis, ik ben onbekwaam mij zeiven te behouden ik heb noch kracht, noch wijs heid, noch leven in mij zeiven. Dat is de belijdenisGij, Heere, zijt de Fontein van alle behoudend, zaligmakend goed; Gij kunt vrijwillig liefhebben en redden. Dat gebed is een uitgieten van zijn ziel voor God. Dat is nu een daaddie God God laat en den mensch in de rechte ver houding tot zijn Maker en Heere zet. Dit is nu toevlucht nemen, zich op Jezus werpen, het ware, zonder bedingen onder handelen met Jezus over zijns zelfs be houdenis. Zie toch Lezer, hoe Petrus' geloof nu als 't wave in eens uitschiet. Zijn toestand is in zichzelf en voor mensch en hopeloos en nu ziet hij toch zóó diep en klaar in den persoon des Meesters en vertrouwt zijn hart zóó volkomen in dien goddelijken persoon, dat hij zich in het uiterste oogen- blik, als eene vergissing voor eeuwig nood lottig zou zijn, met zijn hoogste belangen onvoorwaardelijk aan Jezus overgeeft en toevertrouwt. Welk een daad voor dien kleingeloovige En toch, valt deze daad den wederge borene lichter dan het ootmoedig en ge trouw en lijdzaam wandelen in den weg der gehoorzaamheid. In den weg der gehoorzaamheid, die steeds een weg des lijdens is, met lijdzaam heid te wandelen, is dan ook meerder ge nade, dan alleen in Christus te gelooven. Filippensen 1 29.) Nu, Petrus verkreeg het meerdere zoo wel als het mindere. »En Jezus terstond de hand uitstekende, greep hem aan Daarmêe is Petrus gered en behouden. »Terstond." Er was geen reden meer om te wachten. De les was geleerd. De oefe ning had haar werk gedaan, het doel was be reikt. Jezus is altijd bereid. Hij is elk oogenblik de geschikte, gepaste, bekwame Zaligmaker. De Fontein is van alle goed vol en welt elk oogenblik voor den dorstige. Zoodra dus Petrus maar een dorstige is die komtdan komen die wateren der vertroos- ting terstond uit ter verkwikking zijner ziel. j Gij kleingeloovige!" Dat is zijn naam, want dat is hij. Uit dat kleingeloovig, dat nog weinig geoefend zijn is veel te verklaren in de gedachten en woorden en handelingen van Petrus en de andere discipelen. Doch al is het verklaarbaar, het is daarom nog niet goed of navolgenswaardig. Petrus wordt dan ook volstrekt niet ge prezen om zijn klein geloof, maar integen deel berispt. Waarom hebt gij gewankeld" Dat was een moeilijke vraag. Niet omdat het antwoord zoo ver en zoo diep lag, neen, maar omdat het zoo beschamend was. De oorzaak der wankeling lag voorwaar niet in den Meester en evenmin in Gods schepselen, de golven en den stormwind, en ook niet in 's Heeren voorzienig bestel, waardoor deze nacht zoo duister, die win- l den en golven zoo hevig en zoo tegen waren, neen, de beschamende en bestratfe- 3 lijke oorzaak lag alleen in Petrus zelf. God gaat met Zijn bestuur en met het werk Zijner handen vrij uit, en alleen de discipel staat schaamrood. Bemerkt gij wel, dat de Heere niet stil blijft staan bij de daadmaar de persoon behandelt, en dat Hij de persoon uit zijn daden beoordeelt, hoewel Hij zeer goed weet wat in 't hart des mensehen is. Hij toont Petrus uit zijn daden aan, dat het met d?n welstand van zijn persoon nog niet is, gelijk het wezen moet. Zóó neemt de Meester acht op Zijn dis cipel en zóó moeten wij op elkander acht- uemen. Zóó voedt de Heere de zijnen op tot wat zij behooren te zijn. En wat nu Gaat Petrus nu met Jezus zoo langs een buitengewonen weg naar de overzijde Volstrekt niet. Het bevel is gebleven, dat zij zouden afvaren naar de andere zijde. Zoo gaat het dan weer naar het schip terug, weêr in den weg der gehoorzaam heid. Maar toch is er veel veranderd. Zij ne men nu Jezus gewillig aan boord, en ter stond stilde de wind en gingen de golven liggen, en weldra was de tocht volbracht en het bevel des Meesters vervuld. Zoo bleek in het einde de tocht toch waarlijk goed en recht te zijn, en zoo is het nu toch onloochenbaar, dat deze man nen Jezus' discipelen zijn. Hun wangestalte is verdwenen en met lof en dank dienen zij den Meester. Zóó is de uitkomst voor al Gods knech ten, voor geheel de Kerk des Heeren en van eiken weg, die naar Gods Woord is. en aanbidding omringen en 4.) Tucht. De onderlinge stille tuchtoefening is dus zeer noodzakelijk. Het is het ambt der geloovigendezelve te oefenen. Als wij de tucht vergelijken bij een ge bouw uit verschillende steenlagen opge trokken, dan is die tuchtoefening de on derste laag, waar de andere lagen op liggen. Door haar leert de Gemeente tuchtelijk leven en hiertoe behoort ook, dat de zon daars zich onderwerpen aan de publieke tucht, en eveneens behoort hiertoe, dat allen erkennen, dat de Koning der kerk tucht oefent door Zijn Opzieners. Door haar krijgt Gods Woord en de tucht van dat Woord altijd meer vat op de consciëntie, en wordt het goddelijk gezag van het Opzienersambt erkend. Al deze gegevens nu zijn noodig, moeten aanwezig zijn, indien de publieke tucht eenige vrucht en uitwerking zal hebben. Het is dus waarlijk zeer noodigdat de geloovigen hun ambt in deze zaak niet langer verwaarloozeu, maar wêer naar 's Heeren Woord opvatten en vervullen. Raadplegen wij nu onze belijdenisschrif ten, dan zien wij daaruit, waartoe volgens Gods Woord de kerkelijke tucht noodig is. Wij moeten daartoe nalezen Catechismus Zondag 31, Belijdenis des geloof's art. (29) 32, terwijl wij dan ook nog buiten de belijdenis in de Kerkenordening op art. 71 letten. Dan vinden wij, dat door dit middel den ongeloovigen het koninkrijk der heme len wordt toegesloten, de zonden worden bestraft, de eendrachtigheid en eenigheid in het lichaam van Christus wordt gevoed

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1890 | | pagina 2