Er dient hier das met omzichtigheid en
nauwgezetheid en wijsheid en met teedere
liefde gehandeld te worden.
Opdat dit geschieden zou heeft de Heere
zijn Gemeente bevolen, dat de leden op
elkander zouden achtnemen. Dat wil zeg
gen, in liefde met broederlijke belangstelling
op elkander letten. Met die liefde, die
zich zelf niet zoekt, maar die de zaligheid,
het welwezen des anderen zoekt. Dat is de
echte Christelijke liefde, welke de H. Geest
uit het Hoofd in de ledematen des lichaams
werkt.
Dit achtnemen op elkander, is dus heel
wat anders, dan het »zich bemoeien met
eens anders doen (alsof men tot zijn op
zichter ware gesteld) hetwelk naar 1 Petrus
4 15 gelijk staat met moord en diefstal
en andere zeer grove zonden. Het is ook
heel wat anders dan het aioeren op den
rechtvaardige" om iets tegen hem te vin
den, zooals de farizeën tegen Jezus deden,
en dat naar Psalm 37 32 het werk der
goddeloozen is.
De bedoeling is ook niet, om iemands
staat voor God te beoordeelen, maar de
bedoeling is, om met liefdevolle belang
stelling op zijn welstand acht te nemen,
en naar dat men den broeder bevindt,
middelen te beramen en aan te wenden,
opdat hij tot geestelijke welvaart kome,
öf welvarende blijve.
Daartoe dient die personeele tucht van
het eene lid des lichaams Christi op het
andere geoefend. Daartoe heeft de Heere
dit middel verordend. Daartoe wil Hij
zich van dit middel bedienen.
Het is wel duidelijk, dat dit tuchtoefenen
medebrengt, dat de een den ander met
eere voorgaat en dat elk lidmaat allereerst
tucht oefent over zich zelf.
Het is eveneens duidelijk, dat in dit
werk des Heeren dan ook niets anders als
toetssteen en maatstaf en richtsnoer mag
gebruikt dan Gods Woord. Uit dat Woord
moet onderwezen, met dat Woord moet
vermaand, gewaarschuwd, bestraft.
Die tot deze dingen zijn eigen weg of
bevinding zou willen gebruiken zou een
dwaas, ja een goddeloos werk doen. Zoo een
zet Gods Woord op zij on onttrekt de
consciënties aan de tucht van dat Woord,
Bij een weinig nadenken zal men inzien,
van hoe hoog belang deze stille, personeele,
onderlinge tuchtoefening is. Het is een
uiterst gepast en zeer krachtig middel, om
de zonde te keeren, om de zielen te oefenen
en te sterken in de gehoorzaamheid aan
Gods Woord, om de geloovigen in heilig
making te doen toenemen. Het maakt, dat
de gemeenschap der heiligen en haar heer
lijke vruchten wordt geoefend en genoten
Waar deze tuchtoefening ontbreekt, daar
is de tucht door de Opzieners bediend,
deels onmogelijk, deels krachteloos. Zoodra
die tucht begint te verslappen, verdwijnt
ook de publieke tucht of'deze verloopt in
roomsche paden.
De schrikkelijke deformatie in zake de tucht
in onze tegenwoordige kerken, ligt dan ook
allereerst bij de gemeente zelf, De breuke
is, dat Gods volk vooral ook in dit punt
van God en Zijn Woord is afgeweken en
nog steeds afwijkende is. Uit zulk een volk
kunnen geen Opzieners opkomen, die gezond
en krachtig en onberispelijk staan in de
oefening van de Kerkelijke tucht.
Ook staat die bediening de/.er stille,
personeele tucht niet op zich zelf. Waar
zij verslapt ot slap is, daar is het ook niet
goed met de hnistucht, noch met de school
lucht en evenmin niet de tucht door de
overheid over de natie geoefend.
Gij behoeft helaas, slechts rondom u te
zien, om te bemerkeD, hoe waar dit is.
Kerk of Genootschap
Onder onze Christelijke Gereformeerde
Broeders zijn er, die op allerlej wijzen zich
zelf en anderen trachten aan te toonen,
dat in 1869 alles bij het oude bleef, dat
zij toen niet een kerkgenootschap naast
het bestaande kerkgenootschap zijn gewor
den, en dat toen niet een statuut op de
kerkenorde is gelegd, waardoor zij gedwon
gen konden worden, om tegen de gerefor
meerde kerkregeering en naar de zondige
collegiale kerkregeering te handelen.
Wij vreezen, dat deze broeders hun krach
ten in deze verspillen, en dat er toch in
hun eigen kringen hoe langer hoe meer
zullen komen, die gaan inzien, dat het
Statuut van '69 hun wel degelijk tot een
genootschap maakte en dat er uit dat regle
ment groot gevaar voor hun kerken dreigt.
Vooral indien er gevallen gaan voorko
men als nu onlangs te Noord wijk aan Zee.
Daar bestond ongeveer van 't jaar '34 af
een Kruiskerk, die zich in 69 met de Ge-
scheidene Kerken combineerde en later
zelfs met de Gescheidene Kerk van Noord-
wijk-Binnen zich vereenigde.
Zoodoende kwam de Kruiskerk van Noord-
wijk aan Zee ook onder het statuut.
Nu zijn echter ook tengevolge der te
genwoordige reformatie, die Noordwijkers
tot het inzien gekomen, dat zij niet goed
deden met zich onder dat reglement te laten
brengen, dat dit tegen de belijdenis ging
Zij wilden er onder uit, zij moesten dit.
De opzieners, die gelijk het betaamt, de
Gemeente in deze waren voorgegaan, kwa
men dan ook tot het besluit, om hun kerk
weer, vrij te maken.
Een klein deel der Gemeente en een deel
van den kerkeraad ging hierin niet mede.
Het stond dus te Noord wijk aan zee
precies zóó als het sinds 86 in bijna elke
Nederd. Geref. Kerk staat. Een deel van
kerk en kerkeraad blijft tegen de belijde
nis en de oude kerkenorde bij het regle
ment, een ander deel gaat met de belijde
nis en de oude kerkenorde van hel reglement
af.
Doch nu kwam daar dan ook dezelfde
kwestie als in al onze kerken, n. 1. wien
behoóren nu die goederen
Wat is nu gebeurd
De classis Leiden der Chr. Geref. Kerk,
die het bestuur heeft over de Kerk te Noord-
wijk aan Zee, is precies zoo opgetreden
als de classikale besturen uit 't Genoot
schap van 1816, en heeft de Opzieners,
die hun kerk van het statuut wilden af
hebben, uit hun ambt ontzet wegens ver
storing van orde en rust in de uitoefening
hunner kerkelijke bediening. Terwijl nu
de goederen blijven in het gebruik van
hen, die onder het statuut blijven.
Het is daar dus precies hetzelfde als bij
het Genootschap van 16.
Verzet tegen het Statuut is verstoring
van orde en rust en wordt gestraft met
ontzetting uit het ambt en met verlies van
goederen.
Wij voegen hier niets aau toe, doch
vragen, wat is dit, Kerk of Genootschap
Wij verblijden ons hierover niet. Inte
gendeel liet smart ons óók om der geschei
dene broederen wil meer dan wij zeggen
kunnen.
De Augustus-Collecte.
Met de maand Augustus komt ook weder
onze collecte voor onze scholen met den
Bijbel.
De collecte was tot nog toe een klinkend
en krachtig protest tegen het onrecht, door
liberalistischen overmoed aan het grootste
deel der natie aangedaan door de schoolwet,
die op 17 Augustus 1878 bekrachtigd
werd.
Die schoolwet bestaat echter niet meer.
Onder het vele en goede door de tegen
woordige regeering niettegenstaande den
onwil en tegenstand der liberalen tot
stand gebracht, behoort ook, dat ten vorigen
jare eene wijziging in de schoolwet werd ge
bracht, waardoor nu in de zoet wordt er
kend, dat de ouders voor het onderwijs
behooren te zorgen en dat dus de school
aan de ouders behoort, en ook wordt
erkend, dat de scholen met den Bijbel
gelijk staan met de openbare scholen.
Er is hier dus een begin van bekeering,
doch het zal nog heel wat anders moeten
worden eer gedoopten van gereformeerde
belijdenis voldaan kunnen en mogen zijn.
Evenwel er kan voor dit oogenblik niet
meer verkregen worden. Niet alleen de
overheid maar ook de natie moet omgezet,
moet zich bekeeren. Dan krijgen wij van
zelf de school, die wij hebben moeten.
Laten wij dus God danken voor wat
reeds verkregen werd en laten wij, gere
formeerden, niet achterblijven, maar de
eersten zijn, om met dit verkregene uit
alle macht te arbeiden tot omzetting der
publieke opinie.
Daaronder behoort ook, dat wij trouw
en flink geven in de Augustus-collecte.
Zoo de liefde van Christus ons drijft tot
gehoorzaamheid aan Gods Woord, dan zal
het blijken, dat diezelfde gereformeerden,
die de laatste halve eeuw millioenen heb
ben mogen offeren voor hun kerken, nog
andere millioenen te missen hebben voor
hun scholen. Dezelfde God, die de eerste
millioenen ons gaf, zal ook die andere ons
geven, indien wij ons Hem dienstbaar stel
len in de uitvoering van Zijn Woord.
Onze scholen kunnen deAugustus-eollecte,
die nu niet langer een protest tegen de
wet van 78 is, onmogelijk missen. Neen,
zij moet grooter sóm opbrengen.
Er moeten niet alleen nog veel meer
scholen gebouwd, doch de scholen, die
geldelijk zoo zwak staan, moeten krachtig
geholpen. Wij moeten zooveel geven, dat
er geen roode duit van het ons voorgehouden
Staatsgeld in onze handen komt.
Dat kan gemakkelijk, als ieder, wien het
aangaat, maar naar vermogen geeft.