Qngeoefendheid en klein geloof.
gen, ook omdat daaruit spreekt de neiging van het
bestuur om te vereenigen wat tot nog toe gesehei
den ligtdat hij echter het verzoek, zooals het
daar ligt, om aan te geven bezwaren nog niet kan
inwilligen.
Op voorstel des Voorzitters wordt goedgevonden
op het agendum voor den a s. Kerkeraad geene
nieuwe zaken te plaatsen, ten einde daardoor te
kunnen komen tot het maken ven een begin met
de regeling van het beroepingswcrk en die der
benoeming van Ouderlingen.
Na de gebruikelijke omvraag sluit de voorzitter
den Kerkeraad en draagt een der 13.13. Ouderlingen
op voor te gaan in dankgebed.
Maitheus 14 22—33.
IV
Wij merkten op, dat het gebed van
Petrus niet was, gelijk het behoorde, omdat
het niet overeenkwam met het bevel des
Meesters;
Daarbij komt nog, dat zijn bede niet
uit het geloof is. En hier moet men nu
goed onderscheiden tusschen de daad, het
biddenen efe zaak waarom hij vraagt, het
gebedene.
Het gebed is uit het geloof, als men
door de werkzaamheid des geloofs met
het Woord, uit dat Woord met het ver
stand inziet en in het hart verzekerd is
en vertrouwt, dat het gebedene noodig of
dienstig is tot Gods eer en tot onze of
onzes naasten zaligheid, dat het dus gaat
om een geoorloofde en toegestane zaak.
Nu is wel zijn bidden zelf uit het geloof,
maar het gebedene niet, gelijk u bij eenig
nadenken nu wel duidelijk zal zijn.
Dat woordje indien" versiert dit gebed
ook in 't geheel niet.
Immers dat geldt niet de gebeden zaak,
neen, maar den persoon tot wien hij bidt.
Wat zegt ons dit woordje? Dit, dat
Petrus op dit oogenblik niet met klaar en
krachtig bewustzijn in het Hoofd des li-
chaams, Jezus, steunt.
Niet waar, de apostel blijkt in alles nog
een ongeoefende en kleingeloovige.
Hij bedenkt geheel niet, dat tot zoo'n
zaak, als hij nu begeert, noodig is een ge
oefend, krachtig en klaar geloof, en dat
het zijne deze drie eigenschappen nog mist.
Evenmin overlegt hij, dat zulk een daad
thans volstrekt niet noodig is tot Gods
eere, en dat het hem eigenlijk slechts te
doen is, om in den weg van het buiten
gewone door zien en ervaren voor zich en
zijn medgezellen tot gelooven te komen.
Inderdaad hoewel de geestelijke Petrus
wêer tot zich zelf kwam, de oude Simon
bar Jona is op dit oogenblik nog mede
aan 't woord, en is oorzaak dat dit gebed,
wat het gebedene aangaattamelijk onbedacht
en overhaatst en ongepast is, ja wel wat
oneerbiedig mag heeten.
Toch is hij geen ongeloovige, want die
bidt niet en kan niet bidden, en Petrus
bidt wel, al bidt hij niet recht.
Zijn bidden is wel degelijk het trekken
van zijn ziel naar Jezus heen, het is, wat
de daad aangaatwel waarlyk een vluchten
uit zich zelf tot den eenigen Zaligmaker,
het is dan wel degelijk de erkenning, dat
Jezus is de Christus, de Zone Gods, bij
wien alleen de woorden des levens zijn,
het is metterdaad wel het zoeken van het
Hoofd, van den Wortel, om in Hem tele
ven en sterk en wijs te zijn.
Het was veel meer bidden, dan Petrus
zelf zich wel bewust was en inzag.
En daarom is er voor den Heere wel
degelijk een liefelijke geur in, en daarom
ook wijst de Heere de/-.en bidder niet af.
Jezus kent Zijn Petrus, en doorziet hem
beter, dan hij zich zelf doet.
De Heere ziet zijn eigen werk, dat Hij
aan de zijnen deed en nog doen zal.
De beeldhouwer, die met zijn heerlijk
ideaal, zijn voorgenomen kunstwerk voor
zijn zielsoog arbeidt, ziet niet op de nog
overgebleven ruwheid van het marmerblok,
maar verblijdt zich in de eerste lijnen en
vormen van zijn voornemen, zijn beeld,
welke zijn hand uitbeitelde.
Omdat de Heere niet verandert, in Zijn
voornemen noch tegenover Zijn voornemen,
daarom laat Hij het werk Zijner handen
niet varen, daarom verblijdt Hij zich in
die werkingen van den wedergeborene, en
weg arbeidende wat niet uit God, wat naai
de oude natuur is, doet Hij Zijn disci
pelen toenemen in geloof en heiligmaking.
De Heere geeft Petrus zijn begeerte.
Welk een uitkomst scheen dat. Nu niet
meer in dat nare schip. Niet meer wor
stelen tegen golven en winden. Niet meer
gebonden aan dat zon zware bevel, om het
schip naar de overzij te brengen Nu bij
Jezus zijn. Nu een vvonderhooge zaak
kunnen doen. Nu eens op buitengewone
wijze ondervinden, dat Jezus Jezus is en
dat Petrus Zijn discipel is.
O, met welk een genot heeft hij zich
buiten boord begeven Wat heeft hij wel
gevoeld als de Heere hein op het water
deed gaan
Doch het stormde altijd nog hevig. De
golven gingen nog altijd schrikkelijk hoog.
De nacht bleef nog angstig duister. Zoo
lang Petrus Jezus maar zien kon, dan
ging het wel. Doch daar komen van die
hooge golven en die loopen tusschen hem
en zijn Sterkte op. En dan giert het en
raast het ontzettend voor en achter en
rondom hem. Och, als hij Jezus maar
vast kan houden. Want deze zaak steunt
niet op een bevel des Heeren, maar op
zijn eigen wensch. Hij heeft beloofd te
zullen geloovenals hij maar mocht zien
en ervaren.
Och, daar straks had hij toch nog eenige
vastigheid in dat schip, toen had hij nog
de gemeenschap der andere discipelen,
toen voelde hij nog drang in het bevel des
Heeren, maar nu staat hij zoo heel alleen.
En de Meester is nog steeds eenige schre
den van hem af. Kon hij Hem maar voe
len en tasten. Maar nu zoo alleen op geloof.
O, wat zat er toch een vreeschelijke kracht
in dien stormwind en dan ook nog die
golven.
Wat kreeg Petrus het bang. Wat klom
de nood ontzettend hoog.
Zijn geloof raakt op. Hij vindt, wat hij
gansch niet bedacht noch gezocht had, een
zeer kleinen en zwakken Petrus. O, Hij
kon bijna niet meer gelooven, bijna niet
meer op Jezus zien, baast niet meer aan
Hem zich vastklemmen.
Hoe groot is die Meester Hoe goddelijk
is Zijn daad Ja, Hij is zelf God, heilig
en hoogWat is Petrus begonnen, wat
heeft hij begeerd Heeft hij zich niet be
zondigd Mocht hij wel zóó bidden Is
dat niet eigenlijk den Heere verzoeken
O, wat gedachten, welk eene ontdekking
is er in Petrus' ziel. Hij heeft een gewaar
wording niet ongelijk aan die, welke hem
eens deed uitroepen Heere, ga uit van mij,
want ik ben een zondig mensch
Ziet gij, nu kan deze discipel niet meer
het begin, het midden en het einde zijns
geloofs in Jezus laten rusten.
Nu komt een oogenblik zoo bang als nog
nimmer te voren.
Hij verliest den Meester uit het oog, de
vrees overweldigt hem, de wateren wijkeD
onder zijn voet, hij zinkt weg.
Doch nu is ook de louterende leiding
en onderwijzing des Heeren voltooid. Nu
zal de Heere de vrucht geven.
3.) Tucht.
Zoo is dus Christus Jezus de insteller
van de Kerkelijke tucht.
Hij zelf oefent haar. De Ouderlingen
zijn slechts Zijn bedienden, door wie Hij
h ;ar in 't zienlijke bedient, en die zich
daarin dus ia alles naar Hem hebben te
schikken.
Deze tucht nu kan niet alleen en ook
niet in de eerste plaats geoefend of be
diend worden door de Opzieners der Kerk,
maar moet vooral ook bediend door de
leden der Gemeente.
Er wordt op tweeërlei manier gezondigd,
nl. in 't verborgene öf in 't openbaar zóó,
dat alleen onze naaste omgeving het be
merkt, of zóó, dat allen er getuigen van
zijn.
Die meer stille, verborgen, heimelijke
zonden komen niet ter kennisse van de
gemeente noch van den kerkeraad. Hij
kan die dus ook niet bestraffen.
Doch met de publieke zonden staat het
auders. Die worden publiek bestraft. Die
zich aan de geheele gemeente bezondigd
heeft, wordt ook van de geheele gemeente
bestraft. Dit te doen, is juist de dienst der
opzieners, dat is hun ambt.
Evenwel mogen ook zij, die meer in
stilte, in 't verborgen zondigen, die zich
misgaan in kleinen kring, in zaken die
niet openbaar komen, niet zonder behan
deling blijven.
Deze manier van tucht is nu juist aan
de leden der gemeente onderling opgelegd.
Mattheus 18 1416.
Zij hebben elkander te leeren, te verma
nen, te waarschuwen, te bestraffen. Deze
verschillende handelingen toch behooren
tot de tucht,
Immers de tucht dient om eendrachtig
heid en eenigheid in de Kerk te onder
houden en niet minder om allen en alles
te houden in de gehoorzaamheid Gods.
Nu kan iemand zondigen uit onkunde,
uit zwakheid en ook uit onwil. Hij kan
tot een zonde neigen óf die reeds hebben
begaan.
Het kan zijn, dat een broeder een genees-
middel noodig heeft, maar hij kan ook
behoefte hebben aan een voedingsmiddel
ook aan een opvoedingsmiddel.